Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 15 januari 2015

Beheersplannen per stroomgebied Samenvatting van de belangrijkste vragen, werkschema en tijdsschema Definitieve aanneming na openbaar onderzoek. - Bericht Ingevolge de resultaten van het openbaar onderzoek dat van 16 september 2013 tot 17 1. De belangrijkste vragen 1.1. Diffuse vervuilingen : praktijken opleggen tot bescherming van d(...)

bron
waalse overheidsdienst
numac
2015200018
pub.
15/01/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

WAALSE OVERHEIDSDIENST


Beheersplannen per stroomgebied Samenvatting van de belangrijkste vragen, werkschema en tijdsschema Definitieve aanneming na openbaar onderzoek. - Bericht Ingevolge de resultaten van het openbaar onderzoek dat van 16 september 2013 tot 17 maart 2014 gehouden werd krachtens de artikelen D.26 en D.27 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, heeft de Waalse Regering op 27 november 2014 de definitieve versie aangenomen van de samenvatting van de belangrijkste vragen, van het werkschema en van het tijdsschema van de tweede beheersplannen per stroomgebied waarbij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid worden uitgevoerd. 1. De belangrijkste vragen 1.1. Diffuse vervuilingen : praktijken opleggen tot bescherming van de aquatische bronnen en milieus Bijna twee derde van de oppervlaktewaterlichamen en de helft van het grondwater worden in al dan niet toenemende mate aangetast door vervuiling van stedelijke, huishoudelijke, agrarische, industriële of historische oorsprong. Lozingen van huishoudelijk afvalwater, lozingen van residuwater en industrieel stedelijk water, het gebruik van meststoffen, landbouw- en niet-landbouwpesticiden, atmosferische neerslag (polycyclische aromatische koolwaterstoffen), evenals de historische of accidentele vervuilingen oefenen aanzienlijke druk uit op het leefmilieu, hoewel er in het laatste decennium verbetering optrad in het beheer en de beheersing ervan.

Die drukfactoren zijn aanzienlijker in het Scheldedistrict en geringer in het Maasdistrict. Rijn en Seine zijn in veel mindere mate betrokken.

De oppervlaktewateren en het grondwater zijn gevoelig voor diffuse vervuilingen, ongeacht of ze van agrarische, historische of andere aard zijn. Zo vormt het gebruik van organische meststoffen (aalt, gier...) en minerale grondstoffen een bron van aantasting van de oppervlaktewateren en het grondwater door bodemerosie, afvloeien en insijpelen van atmosferische neerslag.

De aantasting van de oevers en een onbeheerste toegang van vee tot waterlopen dragen eveneens bij tot een verslechterde kwaliteit van de waterlopen.

Sinds een tiental jaar werden twee opeenvolgende plannen « duurzaam stikstofbeheer » in de landbouw uitgevoerd om de vervuilingen van agrarische aard in verband met buitensporig gebruik van stikstof te verminderen en milieuvriendelijke praktijken op te leggen.

Die plannen voorzien in verscheidene maatregelen voor het beheer van dierlijke meststoffen en goede agronomische praktijken om de impact te verkleinen van de veeteelt en van de bemesting op de oppervlaktewateren en het grondwater. Andere acties en maatregelen, ingevoerd door de landbouwers, beogen specifiek de beperking van de erosie van landbouwgronden en de controle van de afvloeiende hemelwaterhoeveelheden.

Buiten de landbouwactiviteiten om moet een zorgvuldige lokalisering van afgedankte industriegebieden en van hun impact de volledige identificatie mogelijk maken van de diffuse bronnen van vervuiling, met name in verstedelijkte en industriële gebieden.

De diffuse vervuilingen waarvoor de burgers verantwoordelijk zijn moeten eveneens duidelijk opgespoord worden, met name wat betreft het gebruik van pesticiden.

Er dient ook bijzondere aandacht besteed te worden aan het gebruik van gevaarlijke stoffen (zie punt 3).

De resultaten van de metingen die tegenwoordig worden ingevoerd of die in de nabije toekomst zullen worden ingevoerd om in voorkomend geval de acties te heroriënteren naar sterkere of beter afgestemde maatregelen dienen eveneens te worden onderzocht. Doelgerichte controles zullen eveneens een controle op de goede uitvoering van de bestaande wetgeving mogelijk maken. 1.2. Afvalwaterbeheer : beheerste lozingen en nieuwe prioriteiten De sanering van stedelijk residuwater en huishoudelijk afvalwater blijft een aanzienlijke uitdaging.

Het percentage aan uitrustingen met collectieve zuiveringsstations steeg van 37,4 % in 2000 naar 87 % op 1 januari 2013. Ondanks deze zeer positieve evolutie moet voor een groot aantal agglomeraties van minder dan 2 000 inwonerequivalenten nog een aangepaste behandeling ingevoerd worden, hoofdzakelijk in het Schelde-, Rijn- en Maasdistrict.

De beheersing en het zorgvuldig beheer van stedelijke lozingen van huishoudelijk afvalwater, via de aansluiting op het rioleringsnet en de inbedrijfname van performante en aangepaste openbare zuiveringsstations zullen significant bijdragen tot een betere kwaliteit van het oppervlaktewater, met name in de zwemzones. Die saneringsstrategie wordt eveneens ondersteund door een individueel zuiveringsbeleid in gebieden van prioritaire zelfstandige sanering.

Het optimaal beheer van de rioleringsnetten, de controle op de aansluitingen, regenwaterbeheer en het beheer van slib van zuiveringsstations vormen eveneens grote uitdagingen waaraan de verantwoordelijken het hoofd zullen moeten bieden. 1.3. Vermindering van milieubedreigende vervuilende stoffen Microvervuilingen (door vervuilende stoffen met negatieve effecten op het leefmilieu of de menselijke gezondheid, zelfs in zeer kleine concentraties) zijn afkomstig van uiteenlopende verbindingen zoals pesticiden, oplosmiddelen, zware metalen, koolwaterstoffen en geneesmiddelenresten...

Die stoffen zijn van veelvuldige oorsprong : bedrijven, gezinnen en collectiviteiten, landbouw, afgedankte industriegebieden. Zij worden hoofdzakelijk aangetroffen in het Schelde- en het Maasdistrict. Het is een complexe taak om de oorsprong van deze stoffen op te sporen.

In het kader van de eerste beheersplannen werden maatregelen ingevoerd om een beter inzicht te krijgen in de microvervuilingen : inventaris van de lozingen van bepaalde soorten bedrijven, veranderde opstelling van de netten voor het toezicht op de kwaliteit van de oppervlaktewateren en het grondwater, zelfcontrole industriebedrijven, nauwkeurige lokalizering en register van de industriële lozingen, lokalisering van vervuilde sites...

Daarna kunnen acties volgen met het oog op het beperken en het stoppen van microvervuilingen in het water : herziening van de milieuvergunningen en controle op de naleving ervan, vaststelling van de normen voor het lozen van microvervuilende stoffen in functie van de beschikbare beste technieken, huidige herziening van de belasting op de industriële en landbouwlozingen (zie uitdaging 11), verbod op de verkoop en het gebruik van sommige pesticiden, uitvoering van het nieuwe Waalse programma voor de vermindering van de pesticiden...

Het zal nodig zijn de kennis en de inventaris van die microvervuilende stoffen nog uit te breiden en te verfijnen daar de lijst ervan evolutief van aard is (nieuwe geneesmiddelenreststoffen, bepaalde biociden en pesticiden...). Wallonië investeert reeds in de opvolging en de identificatie van deze stoffen. 1.4. De aquatische milieus en hun biodiversiteit in stand houden en herstellen Het geïntegreerd beheer van de ecosystemen en van de waterrijkdommen is een noodzakelijke stap om de leefmilieudoelstellingen van de kaderrichtlijn inzake waterbeleid te bereiken. De biologische kwaliteit van de oppervlaktewateren (vochtige gebieden en in het bijzonder de waterlopen) wordt ondersteund door zowel hun hydromorfologische kwaliteit als door de fysisch-chemische of chemische kwaliteit van het water.

In dat opzicht werden reeds bewarende en herstelmaatregelen getroffen voor bepaalde waterlichamen, welke in de komende jaren worden verdergezet : verbod op de vrije toegang van het vee tot de waterlopen, wegruimen van hindernissen voor de volledige bewegingsvrijheid van de vissen, verbetering van de kwaliteit van de oevers en de ooibossen, ontwikkeling van groene infrastructuren voor de wederaaneensluiting van de natuurgebieden, herstel van de diversiteit van de faciës, instandhouding van een zekere integriteit van de waterdebieten.

In Wallonië moeten de actieprogramma's op de rivieren door een geïntegreerde en sectorgerichte aanpak leiden tot het aanpakken van die uitdaging per waterloopvak.

De rol van de vochtige gebieden, die milieus zijn van een grote biologische rijkdom, is belangrijk. Zij dragen bij tot de zelfzuiverende werking van het water, verkleinen de effecten van waterpeilverhogingen en kunnen de grondwaterlagen doen toenemen. Het herstel van die gebieden zal eveneens in overweging genomen moeten worden in de instandhouding en de verbetering van de biodiversiteit.

Op schaal van een stroomgebied zal het beheer van de stroomopwaarts gelegen milieus (bronnen, beken, maren, veengebieden...), van de valleibodems en de ondergeschikte vochtige gebieden (dode rivierarmen, watervlakken) een beter herstel en een bescherming van de stroomafwaarts gelegen gebieden mogelijk maken.

Er zal eveneens een verband gelegd moeten worden met de beheersplannen voor visteelt, de invoering van het Natura 2000-net en de "LIFE"-herstelprojecten, de INTERREG-initiatieven... die onder andere het herstel van de vochtige gebieden, de waterlopen en hun stroomgebied beogen.

Het grondwater heeft een invloed op talrijke hydrologische stelsels van de vochtige gebieden in Wallonië. De instandhouding van de functies die inherent zijn aan de vochtige gebieden (met lopend of staand water) moet dus in overweging genomen worden in het duurzaam beheer van het grondwater.

De kennis van het ecologisch minimumdebiet levert dus een belangrijke bijdrage voor de instandhouding van de biologische kwaliteit van de waterlopen of de watervlakken. In de eerstvolgende jaren zal de Europese Commissie zich met name een beter inzicht in die materie moeten verschaffen.

Om de problematiek van het ecologisch minimumdebiet beter te begrijpen, evenals van de instandhouding van de vochtige gebieden, zal het onderling verband tussen het oppervlaktewater en het grondwater diepgaand onderzocht moeten worden.

Het gaat om een complex verband : grondwater kan naar een waterloop of een vochtig gebied vloeien of zelf water krijgen van een oppervlaktewater. In periodes van droogte kan die wisselwerking in gevaar worden gebracht, vandaar de noodzaak om actieplannen aan te nemen die de onzekerheden van die klimaatincidenten kunnen tegengaan. 1.5. De effecten van de klimaatverandering in overweging nemen Hoewel ons Gewest heden over voldoende waterrijkdommen beschikt, zullen we in de toekomst toch de effecten van de klimaatverandering op de watercyclus moeten verwerken. Tegen 2050 zal de jaarlijkse neerslag min of meer constant blijven, maar de kans dat de seizoenstegenstellingen in hevigheid zullen toenemen, met koudere en nattere winters en warmere en drogere zomers, is zeer reëel. Er zullen zich waarschijnlijk ook vaker extreme klimaatfenomenen voordoen, zoals hevige regenval met overstromingen als gevolg of periodes van droogte met gevolgen voor de grondwaterlagen, de binnenscheepvaart of de mogelijkheden om de kerncentrales af te koelen...

Om zich aan die klimaatveranderingen aan te passen, zou er een plan tegen de droogte in het milieu en de landbouw opgesteld kunnen worden die de effecten van de droogtes op de waterrijkdommen en de landbouwactiviteiten zouden kunnen beperken. Er worden maatregelen in het vooruitzicht gesteld ter beperking van de afnames van oppervlakte- en grondwater, evenals dwingende maatregelen om vervuilende lozingen te verminderen bij een aanzienlijke daling van het waterpeil.

Overigens worden er talrijke denksporen overwogen om een geïntegreerd beheer tot stand te brengen voor een betere instandhouding en inzet van de waterrijkdommen zoals bijvoorbeeld waterrecuperatie uit geothermie, die een hoopvolle beleidsschakel van de Waalse Regering vormt voor de energietransitie en de bevordering van hernieuwbare energie.

Naast die acties moet de kennis van de effecten van de klimaatverandering verfijnd worden om er de gevolgen van op het waterbeheer te beperken : bevoorrading met drinkwater, landbouw- en industrie-activiteiten, scheepvaart, veiligheid van de burgers...

De kennis inzake de te voorziene waterloopdebieten, de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen en het mogelijk gevolg van de insijpeling van regenwater zou aangescherpt moeten worden met het oog op het risico op een pluviometrisch deficit.

Het INTERREG AMICE - project, ondersteund door de Europese Unie, maakte de balans op van de klimaatverandering voor het stroomgebied van de Maas. Er werden scenario's onderzocht voor de vermoedelijke evolutie van de debieten (hoge en lage waterstanden), evenals de impact ervan op de landbouwactiviteit. 1.6. Met het overstromingsgevaar omgaan Door een stijging van het aantal overstromingen en met het oog op klimaatveranderingen waardoor bedoelde fenomen nog vaker zouden kunnen optreden, is het levensnoodzakelijk een globale strategie te bedenken en zich met performante instrumenten te wapenen om met het overstromingsgevaar om te gaan. Sinds 2003 is Wallonië daar mee bezig, met name door de aanneming van het zogenaamde "PLUIES"-plan van de Waalse Regering (preventie en bestrijding van overstromingen en hun effecten op slachtoffers). Dit door de overkoepelende werkgroep voor overstromingen beheerd plan oefent overeenkomstig de bepalingen van EU-Richtlijn 2007/60/EG het toezicht uit op het in kaart brengen van de overstromings- en schaderisico's, evenals op de opstelling van de beheersplannen inzake het overstromingsgevaar.

Het kaartdocument, waarvan de eerste versie in 2007 werd bekendgemaakt, werd in 2013 bijgewerkt en is raadpleegbaar via het "Géoportail de la Wallonie" (http://geoportail.wallonie.be - application inondation).

De beheersplannen inzake het overstromingsgevaar zullen tegen december 2015 volledig afgewerkt zijn.

In die context zouden volgende stopwoorden als reflex kunnen dienen : - voorkomen : in overstromingsgebied nieuwe bouwwerken verbieden of beperken afhankelijk van het soort overstromingsgevaar; - vrijmaken : waterlopen weer de nodige ruimte geven; - weerstaan : collectieve of individuele beschermingsmaatregelen uitwerken; - insijpelen : elke ruimte waar water in de grond kan insijpelen vrij laten; - zich aanpassen : het feit aanvaarden dat men regelmatig een overstroming kan ondergaan, door ervan uit te gaan dat men met overstromingsgevaar moet leren leven. 1.7. De strategische grondwaterrijkdommen benutten en beschermen Grondwater is een kostbare natuurlijke rijkdom van Wallonië en moet door de overheden beheerd worden in het belang van de gemeenschap. Er dient nog eens op gewezen te worden dat het waterbeleid in Wallonië altijd al een openbaar karakter heeft gehad.

Een exploitatiebeleid voor de grondwatervoorraden in Wallonië moet op rationele gronden uitgevoerd worden, met volgende doelstellingen : - de beveiliging van het openbaar distributienet en de optimalisering van de bevoorrading aan de hand van een masterplan voor de waterrijkdommen; - de bescherming van de waterwinningen bestemd voor menselijk verbruik bestemd; - de benutting van overstromingswater en opgepompt water (uit mijnen en steengroeven); - de beheersing, ten slotte, van de werkelijke kostprijs van het water.

De ondergrondse waterlichamen moeten met meer aandacht beheerd worden, te beginnen bij een betere bescherming van hun functie als kwaliteitswatervoorraad en ondersteuning van de aquatische ecosystemen.

De drinkwaterwinningen die in aanmerking zullen komen voor het eerstvolgende "Schéma régional d'exploitation des ressources" zullen prioritair zijn voor de uitvoering van de maatregelen ter bescherming van de waterkwaliteit en de kwantitatieve ondersteuning.

Ten slotte moeten er naast de reeds aangevatte recuperatie van opgepompt water uit steengroeven voor de bevoorrading van het openbaar net verschillende denksporen voor alternatieve bevoorrading onderzocht worden zoals het hergebruik van water uit geothermie en waterzuivering met name voor industriële behoeften en irrigatie. 1.8. Een versterkte internationale en interregionale samenwerking In België zijn de Gewesten op hun grondgebied bevoegd voor het waterbeleid. Om die reden houdt de uitvoering van de kaderrichtlijn inzake waterbeleid in België in dat er voor éénzelfde internationaal stroomgebied meerdere beheersplannen worden uitgewerkt door de drie Gewesten en de federale overheid (die dan bevoegd is voor de kustwateren en de internationale wateren).

Voor de internationale stroomgebieden van de Maas en de Schelde vindt de internationale coördinatie met de oeverstaten (Frankrijk, Groothertogdom Luxemburg, Nederland, Duitsland), het Vlaams Gewest, het Brussels Gewest en de Belgische federale overheid plaats in de Internationale Maascommissie (IMC) en in de Internationale Scheldecommissie (ISC). In het geval van het internationaal stroomgebied van de Rijn gebeurt de coördinatie in het "coördinatiecomité Rijn" van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR). In dat kader konden dank zij de internationale samenwerking tussen Wallonië en de buurlanden zgn. overkoepelende beheersplannen uitgewerkt worden met als vertrekpunt de uitdagingen waar de internationale stroomgebiedsdistricten voor staan.

Overigens vindt op Belgisch niveau een regelmatige formele coördinatie plaats tussen de verschillende bevoegde overheden in het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM), met name over de internationale waterdossiers zoals de Europese richtlijnen en de overeenkomsten van de Verenigde Naties.

Wat betreft de bevaarbare binnenwateren bestaan er op interregionaal en internationaal niveau technische coördinatie-instanties, met name voor het gecoördineerd beheerd van de waterbouwwerken met een interregionale impact via het interregionaal overleg "Waterwegen", evenals de uitvoering van nieuwe projecten zoals de verbinding Seine-Schelde.

Kwaliteitsdoelstellingen moeten ook nagestreefd worden voor de zeewateren. Hoewel het beheer van die wateren in België een federale bevoegdheid is, dienen er vrijwaringsprogramma's gecoördineerd te worden tussen de Gewesten en de Staten, die lozingsbeperkingen voor verontreinigende stoffen in Wallonië tot gevolg hebben.

In een minder formeel kader worden er eveneens bilaterale contacten tussen gewesten en buurlanden georganiseerd om nuttige informatie uit te wisselen zoals "terreingegevens" betreffende waterlopen en de grensoverschrijdende grondwaterlagen, zoals bijvoorbeeld betreffende de staat van de waterlichamen, de in het vooruitzicht gestelde maatregelen voor die waterlichamen... Om de grensoverschrijdende samenwerking doeltreffend te consolideren is een versterking van die bilaterale uitwisselingen nodig, meer bepaald via frequente contacten tussen deskundigen van de verschillende bevoegde administraties. 1.9. Het grote publiek en de lokale verantwoordelijken sensibiliseren en beter informeren De kaderrichtlijn over het waterbeleid verplicht de lidstaten om het advies van de burgers en de sectoren in te winnen bij de uitwerking van de beheersplannen. Het is dus nodig een aangepaste communicatie- en informatiestrategie in te voeren zodat alle gebruikers/operatoren in de watersector zich een juiste mening kunnen vormen van de documenten die aan een openbaar onderzoek worden voorgelegd en met verstand van zaken advies over de vraag kunnen uitbrengen.

De talrijke reacties die ontvangen mochten worden bij vroegere openbare onderzoeken met water als onderwerp zetten die noodzaak kracht bij.

Overigens wordt algemeen aangenomen dat de sensibilisering van de burgers voor zuinig waterverbruik, respect voor de waterlopen (het verbod naleven op het weggooien van groen afval in waterlopen en op de oevers, geen giftige producten in de rioleringen gieten : verf, oplosmiddel, minerale olie...), een verminderd gebruik van pesticiden of geneesmiddelen waarvan de reststoffen in de waterlopen terechtkomen... een onontbeerljke weg is om van gewoonte te veranderen en het water als duurzame grondstof te gebruiken.

Wallonië is zich van het belang om het op die wijze aan te pakken bewust en investeert reeds meerdere decennia in talrijke informatie- en sensibiliseringsacties, die met name georganiseerd worden door de riviercontracten, de regionale centra voor milieu-initiatie, de natuurparken, de operatoren bevoegd voor de productie en de distributie van drinkwater en de sanering en verschillende niet-gouvernementele organisaties. 1.10. De ontwikkeling van hernieuwbare waterenergiebronnen en de bescherming van de aquatische milieus met elkaar verzoenen Het gebruik van hernieuwbare energiebronnen om elektriciteit, warmte of koude te produceren maakt een beperking in het verbruik van fossiele energiebronnen mogelijk, en tegelijk ook een beperking van de broeikasgasemissies. Dit vormt een antwoord op de « 20-20-20 »-doelstellingen die de Europese Unie de verschillende deelstaten oplegt : 20 % minder broeikasgasemissies tegen 2020 in vergelijking met het uitstootniveau van 1990, 20 % van de totale energieconsumptie uit hernieuwbare energie en 20 % betere energie-efficiëntie.

In die context vormt de hydro-elektriciteit een bevoorradingsbron van hernieuwbare energie die de beperking van broeikasgasemissies mogelijk maakt.

Hydro-elektriciteit zorgt niet voor lozingen in het milieu en wordt vanuit dat oogpunt als "groene energie" bestempeld.

Wel staat vast de hydro-elektriciteit de hydromorfologie van de waterlopen kan wijzigen en gevolgen kan hebben voor de vissen, hun habitats en hun voedselvoorraden. Die gevolgen zijn o.a. afhankelijk van het soort turbine dat gebruikt wordt, van de opstelling van de uitrustingen en van de wijze van het gebruik van turbines, maar ook van de biologische kenmerken van de site. Aangepaste technieken kunnen de impact op de aquatische milieus beperken.

Overigens moet het herstel van het natuurlijk karakter van de waterlopen (zie "Question importante n° 4") de verzoening met de instandhouding van sommige "duurzame" gebruikswijzen in de hand werken, zoals de binnenscheepvaart, die goed is voor een mindere uitstoot van broeikasgassen.

Geothermie vormt eveneens een bevoorradingsbron van hernieuwbare energie die de beperking van broeikasgasemissies mogelijk maakt. De uitvoering ervan gaat evenwel gepaard met voorzorgsmaatregelen om het risico op waterverontreiniging en elk navolgend risico op verlies van het warmtedragend vocht te voorkomen.

Bij diepe geothermie kan men water aantreffen waarin deeltjes van bepaalde stoffen opgenomen zijn. Als dat water waarvan de warmte werd terugewonnen vervolgens geloosd wordt, moet men zich ervan vergewissen dat het ontvangend milieu er kwalitatief en kwantitatief niet onder lijdt. 1.11. Een beheerste waterkostprijs en rechtvaardige bijdragen voor een duurzame financiering van het waterbeheer Water is een maatschappelijk goed, er moet voor gezorgd worden dat iedere burger toegang heeft tot kwaliteitsvol water. In dat opzicht moet de evaluatie van de tegemoetkoming van het sociaal waterfonds verdergezet worden.

De exploitatie van de infrastructuren voor de behandeling en de distributie van water heeft evenwel een kostprijs.

In Wallonië is de financiering van het waterbeleid hoofdzakelijk afkomstig van de regeling « werkelijke kostprijs van het water » voor de burger. In dat systeem zit het principe van de terugwinning van de kosten en diensten gebonden aan industrie en landbouw onvoldoende verweven. Daar dient een herijking te gebeuren om te voorkomen dat de kosten enkel en te veel op de burger afgewenteld worden.

Door een optimale recuperatie kan men op betrouwbare gegevens steunen om duidelijk de geloosde vervuilende stoffen te herkennen, de uitgevoerde waterafnames correct te becijferen of nog een beter inzicht te krijgen in de kosten van de aantastingen van deze grondstof ten laste van de sectoren.

Een ontwerp-decreet betreffende de financiering van het waterbeleid en tot wijziging van Boek II van het Waterbeleid wordt weldra aangenomen (tekst in tweede lezing aangenomen door de Waalse Regering op 5 december 2013). Dat decreet beoogt de financiering van het waterbeleid via de optimalisering van de mechanismen tot terugwinning van de kosten van watergebruik, met inbegrip van de kosten inzake leefmilieu en waterhulpbronnen, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. 2. Vermoedelijk werk- en tijdsschema Het vermoedelijk werk- en tijdsschema van de tweede beheersplannen worden van 2013 tot eind 2015 gespreid. Het jaar 2013 wordt besteed aan de bijwerking van : - de analyse van de kenmerken van de Waalse stroomgebieden; - het onderzoek naar de effecten van de menselijke activiteit op de staat van de oppervlakte- en grondwateren; - de economische analyse van het watergebruik.

Nog tijdens de herfst van 2013 vindt de raadpleging van het publiek, van de beheerders en watergebruikers plaats in verband met de uitdagingen van het waterbeleid.

Overigens wordt het proces van uitwerking van de beheersplannen 2015/2021 aangevat. De beheersplannen bevatten milieudoelstellingen en daarmee gepaard gaande maatregelenprogramma's.

Tijdens het eerste halfjaar van 2015 worden het publiek, de beheerders en de watergebruikers geraadpleegd in verband met de tweede ontwerp-beheersplannen en maatregelenprogramma's van de Waalse onderdelen van de internationale stroomgebieden.

In de herfst van 2015 worden de tweede beheersplannen door de Waalse Regering goedgekeurd en aan de Europese Commissie overgemaakt.

^