Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 31 december 2003

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 oktober 2003 in zake het openbaar ministerie tegen A. Vanacker en G. de Cauwer, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitr « 1. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de(...)

bron
arbitragehof
numac
2003202369
pub.
31/12/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 oktober 2003 in zake het openbaar ministerie tegen A. Vanacker en G. de Cauwer, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 november 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd door artikel 4 [lees : 7] van het decreet van 4 juni 2003, het door de artikelen 12 en 14 van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel in strafzaken ? 2. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd door artikel 4 [lees : 7] van het decreet van 4 juni 2003, het door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet gewaarborgde gelijkheidsbeginsel doordat de strafbaarheid van de instandhouding van een stedenbouwmisdrijf afhankelijk wordt gemaakt van het aanwezig zijn van omwonenden en het veroorzaken van onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor die omwonenden zodat er een ongelijke behandeling bestaat tussen personen die een stedenbouwmisdrijf hebben gepleegd dat geen onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor omwonenden veroorzaakt (en die dus niet voor de instandhouding van de onwettige toestand kunnen worden gestraft) en personen die een stedenbouwmisdrijf hebben gepleegd dat echter wel onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor omwonenden veroorzaakt (en die dus wel voor de instandhouding van de onwettige toestand kunnen worden gestraft), zonder dat dit verschil in behandeling berust op een objectief criterium en het redelijk verantwoord is ? » Die zaak, ingeschreven onder nummer 2839 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 2796. De griffier, L. Potoms.

^