Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 02 april 2003

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 januari 2003 in zake N. Sizaire tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op « 1. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet i(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200476
pub.
02/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 januari 2003 in zake N. Sizaire tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 januari 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, met toepassing van artikel 104, eerste lid, 1o, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de door een belastingplichtige gestorte sommen of gemaakte kosten ter uitvoering van een onderhoudsverplichting (hierna de onderhoudsplichtige) enkel aftrekbaar zijn van zijn totale netto-inkomen op voorwaarde onder meer dat de gerechtigde van de onderhoudsverplichting (de onderhoudsgerechtigde) niet deel uitmaakt van zijn gezin ? Vormt het enkele feit dat de onderhoudsgerechtigde deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige een objectief verschillende situatie die voldoende is om ten aanzien van de onderhoudsplichtige een fiscale behandeling te verantwoorden - dit wil zeggen de weigering tot aftrek van de ter uitvoering van zijn onderhoudsverplichtingen gemaakte kosten - die verschilt van diegene waaraan de onderhoudsplichtige is onderworpen die eveneens dezelfde kosten maakt krachtens dezelfde onderhoudsverplichting ten aanzien van een onderhoudsgerechtigde die niet deel uitmaakt van zijn gezin en die, in dat geval, de kosten kan aftrekken ? 2. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, met toepassing van de artikelen 136, 141, 142 en 143 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals van kracht voor de aanslagjaren 1997 en 1998, alle sommen (onder voorbehoud van artikel 143, 5o, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) die gestort zijn door een belastingplichtige ter uitvoering van een onderhoudsverplichting (hierna de onderhoudsplichtige) bestaansmiddelen vormen van de gerechtigde van die verplichting (hierna de onderhoudsgerechtigde) in de zin van artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, uitsluitend wanneer hij geen deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige ? Vormt het enkele feit dat de onderhoudsgerechtigde geen deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige een objectief verschillende situatie die voldoende is om ten aanzien van de onderhoudsgerechtigde een fiscale behandeling te verantwoorden - dit wil zeggen dat ten aanzien van hem alle ter uitvoering van een onderhoudsverplichting gestorte sommen in aanmerking worden genomen als bestaansmiddelen in de zin van artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 -, die verschilt van diegene waaraan de onderhoudsgerechtigde is onderworpen wanneer hij van de onderhoudsplichtige sommen ontvangt terwijl hij deel uitmaakt van zijn gezin ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2616 van de rol van het Hof. De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^