Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 maart 2023

Uittreksel uit arrest nr. 134/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7727 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 « betreffende de euthanasie » , gesteld(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023201178
pub.
10/03/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 134/2022 van 20 oktober 2022 Rolnummer 7727 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten « betreffende de euthanasie » (vóór de wijziging ervan bij de wet van 28 februari 2014), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 12 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 januari 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1) Schendt artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 28 februari 2014, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat elke schending van de voorwaarden en de procedures uit de artikelen 3 en 5 van voornoemde euthanasiewet een inbreuk uitmaakt op artikel 397 van het Strafwetboek, ongeacht de aard van de geschonden voorwaarde of procedure, terwijl er minstens een onderscheid kan worden gemaakt tussen de categorieën van personen die de inhoudelijke voorwaarden schenden en de categorieën van personen die de procedurele voorwaarden van de euthanasiewet schenden ? 2) Schendt artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 28 februari 2014, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat de handeling van een arts die op uitdrukkelijk verzoek van een handelingsbekwame meerderjarige persoon een stof toedient aan die persoon, waardoor het leven van die persoon wordt beëindigd en waarbij het oogmerk om te doden in hoofde van de arts enkel is ingegeven door het verzoek van die persoon om een einde te stellen aan diens aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat medisch niet gelenigd kan worden, wordt gelijkgesteld met de handeling van om het even welke persoon die een andere persoon doodt, met het oogmerk om te doden, door een stof toe te dienen die de dood teweegbrengt, en dit wanneer de arts bij zijn handeling niet alle voorwaarden en procedures heeft nageleefd die voorgeschreven zijn door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context ervan B.1. De prejudiciële vragen houden verband met de strafbaarstelling van euthanasie, wanneer de arts die de euthanasie toepast niet alle voorwaarden en procedures voorgeschreven door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten « betreffende de euthanasie » (hierna : de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten) heeft nageleefd.

B.2. De wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten stelt een wettelijk kader vast inzake euthanasie, hetgeen door artikel 2 van die wet wordt gedefinieerd als « het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek ».

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten vermeldt dat het ontbreken van een dergelijk wettelijk kader rechtsonzekerheid met zich meebracht, « wat dan weer leidt tot semi-clandestiene praktijken, maatschappelijke controle op die praktijken onmogelijk maakt en een diepgaande dialoog tussen de patiënt en zijn arts bemoeilijkt » (Parl. St., Senaat, 1999-2000, nr. 2-244/1, p. 2).

Met de voorgestelde wettelijke regeling werd aldus beoogd : « - de ongeneeslijke patiënt, met alle eerbied voor zijn individuele autonomie, de waarborg te bieden dat zijn euthanasieverzoek ingewilligd zal worden; - de patiënt die lijdt aan een zware en ongeneeslijke aandoening te beschermen door precieze criteria op te leggen voor het ingrijpen van de arts; - de arts die geconfronteerd wordt met een euthanasieverzoek dat voldoet aan de in deze wet vastgestelde voorwaarden, rechtszekerheid te bieden; - door een evaluatie van de praktische toepassing van deze wet te zorgen voor een beter begrip van de werkelijke situatie » (ibid., pp. 2-3).

Luidens diezelfde memorie van toelichting zal « een wet die de voorwaarden voor het toepassen van euthanasie vaststelt, in de praktijk tot meer eenvormigheid en meer verantwoordelijkheidszin [...] leiden. De wet zal meer waarborgen bevatten aangaande de vertrouwensrelatie tussen de arts, de zieke en eventuele gesprekspartners ». Er werd eveneens benadrukt dat « het streven naar coherentie en duidelijkheid [...] van fundamenteel belang [is] in een democratische samenleving » (ibid., p. 3).

B.3.1. Aan het Hof worden vragen gesteld over artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, in de versie die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 februari 2014 « tot wijziging van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken ». Dat artikel bepaalt in welke omstandigheden euthanasie mogelijk is bij een handelingsbekwame en bewuste meerderjarige of ontvoogde minderjarige patiënt, alsook welke voorwaarden en procedures moeten zijn nageleefd vooraleer de euthanasie kan worden toegepast.

De in het geding zijnde bepaling luidt : « § 1. De arts die euthanasie toepast, pleegt geen misdrijf wanneer hij er zich van verzekerd heeft dat : - de patiënt een meerderjarige of een ontvoogde minderjarige is die handelingsbekwaam en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek; - het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is, en niet tot stand gekomen is als gevolg van enige externe druk; - de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd. § 2. Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf en in alle gevallen : 1° de patiënt inlichten over zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting, met de patiënt overleg plegen over zijn verzoek tot euthanasie en met hem de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen bespreken.Hij moet met de patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is en dat het verzoek van de patiënt berust op volledige vrijwilligheid; 2° zich verzekeren van het aanhoudend fysiek of psychisch lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek.Daartoe voert hij met de patiënt meerdere gesprekken die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid; 3° een andere arts raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen.

De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging; 4° indien er een verplegend team is, dat in regelmatig contact staat met de patiënt, het verzoek van de patiënt bespreken met het team of leden van dat team;5° indien de patiënt dat wenst, het verzoek van de patiënt bespreken met zijn naasten die hij aanwijst;6° zich ervan verzekeren dat de patiënt de gelegenheid heeft gehad om over zijn verzoek te spreken met de personen die hij wenste te ontmoeten. § 3. Indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, moet hij bovendien : 1° een tweede arts raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en van het vrijwillig, overwogen en herhaald karakter van het verzoek. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging; 2° minstens één maand laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie. § 4. Het verzoek van de patiënt moet op schrift zijn gesteld. Het document wordt opgesteld, gedateerd en getekend door de patiënt zelf.

Indien de patiënt daartoe niet in staat is, gebeurt het op schrift stellen door een meerderjarige persoon die gekozen is door de patiënt en geen materieel belang mag hebben bij de dood van de patiënt.

Deze persoon maakt melding van het feit dat de patiënt niet in staat is om zijn verzoek op schrift te formuleren en geeft de redenen waarom. In dat geval gebeurt de opschriftstelling in bijzijn van de arts en noteert die persoon de naam van die arts op het document. Dit document dient bij het medisch dossier te worden gevoegd.

De patiënt kan te allen tijde het verzoek herroepen, waarna het document uit het medisch dossier wordt gehaald en aan de patiënt wordt teruggegeven. § 5. Alle verzoeken geformuleerd door de patiënt, alsook de handelingen van de behandelende arts en hun resultaat, met inbegrip van het (de) verslag(en) van de geraadpleegde arts(en), worden regelmatig opgetekend in het medisch dossier van de patiënt ».

B.3.2. Sinds de inwerkingtreding van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten wordt euthanasie door een arts bijgevolg gedepenaliseerd, in de omstandigheden omschreven in paragraaf 1 van de in het geding zijnde bepaling en wanneer de arts de in de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd.

B.3.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten vermeldt met betrekking tot de in het geding zijnde bepaling : « Dit artikel stelt de voorwaarden vast waarbinnen euthanasie mag worden toegepast.

De indieners vinden dat de dialoog tussen de patiënt en de arts aan de basis van de behandeling van elk euthanasieverzoek ligt, en dat aan de verantwoordelijkheid van deze beide partijen nooit kan worden geraakt door het optreden van derden.

Uiteraard moet een diepgaande dialoog gewaarborgd zijn, waarbij de patiënt zoveel mogelijk informatie krijgt over zijn gezondheidstoestand en over de bestaande mogelijkheden met betrekking tot palliatieve zorgverlening. Dat is de bedoeling van de eerste procedurele voorwaarde die de arts in het tweede lid van dit artikel wordt opgelegd.

Alleen euthanasieverzoeken van handelingsbekwame, meerderjarige of ontvoogde minderjarige patiënten zijn ontvankelijk. In dat verzoek moet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig de duurzame en definitieve wil van de patiënt tot uiting komen.

De patiënt moet aan een zware en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening lijden. Een andere onafhankelijke arts, die de betreffende aandoening voldoende kent, moet bevestigen dat ze ongeneeslijk is. Het advies van deze arts wordt aan de patiënt meegedeeld.

Ten slotte, en dat is fundamenteel, moet de patiënt zich in een toestand bevinden van aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood die niet door de geneeskunde kan worden gelenigd. De dialoog tussen de patiënt en de arts zal immers vooral gaan over de aanhoudende en niet te lenigen pijn of nood van de patiënt. De arts moet zich er duidelijk van vergewissen dat niets wat hij de patiënt voorstelt, hem voldoende verlichting kan bieden.

Deze voorwaarden ontslaan de arts niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het vaststellen van de diagnose en van de behandelingen die het fysieke of morele lijden van de patiënt kunnen lenigen. Ze beletten hem evenmin om, als hij dat nodig vindt, daarover zijn collega's te raadplegen.

De dialoog tussen arts en patiënt is van fundamenteel belang, maar het spreekt vanzelf dat de arts alle andere personen moet raadplegen die de patiënt aanwijst, en dan met name de familie en het verplegend team. Er moet op worden toegezien dat alle gesprekspartners die de patiënt wil raadplegen, betrokken worden bij de dialoog over zijn levenseinde. Het medisch gebeuren moet aangepast worden aan specifieke situaties teneinde de wil van de patiënt te eerbiedigen.

De indieners willen in de wet alleen procedurele voorwaarden opleggen die er borg voor staan dat de rechten en de wil van de patiënt worden geëerbiedigd. Uiteraard kan de arts verder gaan dan wat de wet hem voorschrijft, op voorwaarde dat hij daarmee voldoet aan de wensen van de patiënt.

Hij moet zich ervan vergewissen dat de patiënt de mogelijkheid heeft gekregen om alle personen te ontmoeten met wie hij overleg wilde plegen » (Parl. St., Senaat, 1999-2000, nr. 2-244/1, pp. 4-5).

B.4.1. De arts die euthanasie heeft toegepast, dient binnen vier werkdagen een volledig ingevuld registratiedocument aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie te bezorgen (artikel 5 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten).

Die Commissie bestaat uit zestien leden, die worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materies die tot de bevoegdheid van de Commissie behoren (artikel 6, § 2, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten). Zij stelt het voormelde registratiedocument op (artikel 7 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten).

De Federale Controle- en Evaluatiecommissie onderzoekt het registratiedocument dat haar door de behandelende arts is overgezonden. Indien de Commissie, bij beslissing genomen door een tweederdemeerderheid, van oordeel is dat de in de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten bepaalde voorwaarden niet zijn nageleefd, zendt zij het dossier over aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiënt (artikel 8 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten).

B.4.2. De Federale Controle- en Evaluatiecommissie wordt eveneens ermee belast tweejaarlijks, ten behoeve van de wetgevende kamers, een statistisch verslag op te stellen « waarin de informatie is verwerkt uit het tweede deel van het volledig ingevulde registratiedocument dat de artsen haar overeenkomstig artikel 8 hebben overgezonden », alsook « een verslag [...] waarin de toepassing van de wet wordt aangegeven en geëvalueerd ». Zij kan eveneens aanbevelingen opstellen « die kunnen leiden tot een wetgevend initiatief en/of andere maatregelen inzake de uitvoering van deze wet » (artikel 9 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten).

B.5. Het initiële wetsvoorstel wilde de gevolgen van euthanasie op strafrechtelijk vlak regelen in het Strafwetboek. Meer bepaald voorzag artikel 8 van dat wetsvoorstel in de invoering van een artikel 417bis in het Strafwetboek, volgens hetwelk « er [...] geen misdaad noch wanbedrijf [is] wanneer de feiten bedoeld in de artikelen 393 tot 397 door een arts zijn gepleegd wegens de noodzaak om een einde te maken aan de niet te lenigen, aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood van een ongeneeslijk zieke patiënt, mits de arts de voorwaarden en procedures heeft nageleefd die zijn opgesomd in de wet van... betreffende de euthanasie » (Parl. St., Senaat, 1999-2000, nr. 2-244/1, p. 11).

Bij een amendement werd evenwel ervoor gekozen het Strafwetboek niet te wijzigen en de depenalisering van euthanasie te regelen in de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten zelf.

De verantwoording bij dat amendement vermeldt : « De indieners stellen bij amendement nr. 20 voor om de bepaling te schrappen waarbij een artikel 417bis in het Strafwetboek wordt ingevoegd en die een uitzondering vormde op het verbod op euthanasie.

De indieners hadden een wijziging van het Strafwetboek voorgesteld omdat dit volgens hen de coherentste, de duidelijkste en de voor iedereen best verstaanbare oplossing was. De indieners zijn er nog altijd van overtuigd dat een wijziging van het Strafwetboek de meest voor de hand liggende oplossing is.

Toch hebben zij in de eerste plaats gestreefd naar een regeling die voor iedereen aanvaardbaar was. Tijdens de debatten hebben sommigen de vrees te kennen gegeven dat een in het Strafwetboek neergelegde uitzondering een symbolische waarde zou hebben. Aangezien een in het Strafwetboek voorkomende uitzondering om symbolische, ideologische of godsdienstige redenen een onoverkomelijke belemmering is voor sommigen die oprecht willen dat er een wettelijke oplossing komt voor de problemen rond het levenseinde, wensen de indieners rekening te houden met hun bezwaren.

Bijgevolg stellen de indieners voor artikel 8 van het voorstel te schrappen en, als gevolg daarvan, § 1 van artikel 3 te wijzigen.

Zij willen immers dat er duidelijke grenzen gesteld worden voor de artsen die te maken krijgen met een euthanasieverzoek. Die artsen moeten weten dat zij geen misdrijf plegen indien zij ingaan op dat verzoek en daarbij de door de wet gestelde voorwaarden naleven » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/4, pp. 3-4).

B.6.1. In haar advies over het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State onder meer de overeenstemming onderzocht van de voorgestelde regeling met het recht op leven. Wat de depenalisering van euthanasie betreft, vermeldt dat onderdeel van het advies : « Wat de algemene strafrechtelijke bescherming van het recht op leven betreft, moet worden vastgesteld dat het voorstel niet raakt aan de bepalingen van het Strafwetboek die voorzien in de bestraffing van moord of doodslag, of van het veroorzaken van de dood uit onvoorzichtigheid of nalatigheid.

De euthanasie wordt bovendien slechts gedepenaliseerd als die gebeurt in welbepaalde omstandigheden. Als ze gebeurt op grond van een actueel verzoek van de patiënt, moet deze zich bevinden ' in een medisch uitzichtloze toestand... van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening ' (artikel 3, § 1, derde streepje). Als de euthanasie gebeurt op grond van een voorafgaande wilsverklaring, moet de patiënt eveneens lijden aan ' een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening ', en is bovendien vereist dat hij niet meer bij bewustzijn is en dat deze toestand onomkeerbaar is (artikel 4, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid). Aldus beperkt het voorstel, om redenen van openbare orde, de mogelijkheid om ongestraft in te gaan op een verzoek van een persoon om een einde te stellen aan diens leven.

Het handhaven van de strafbaarstelling buiten de in het voorstel omschreven gevallen beantwoordt aan de verplichting voor de overheid om te zorgen voor een effectieve afschrikking tegen aantastingen van het recht op leven » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/21, p. 7).

Met betrekking tot de evenredigheid van de straffen die van toepassing zijn in geval van euthanasie waarbij de wettelijke voorwaarden en procedures niet worden nageleefd, merkte de afdeling wetgeving van de Raad van State op : « Krachtens artikel 3 van het wetsvoorstel betreffende de euthanasie pleegt de arts die euthanasie toepast, geen misdrijf wanneer, enerzijds, hij zich ervan heeft verzekerd dat aan de inhoudelijke voorwaarden, omschreven in paragraaf 1, eerste tot derde streepje, van dat artikel is voldaan en, anderzijds, hij bovendien de in het voorstel voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd.

Het laatstgenoemde vereiste heeft een algemene draagwijdte en slaat derhalve zowel op voorwaarden en procedurele vereisten die tot doel hebben te waarborgen dat de in artikel 3 gestelde grondvoorwaarden zijn vervuld, als op voorwaarden en procedurele vereisten die niet zulk een aard hebben, maar louter vormelijke verplichtingen inhouden, zoals de verplichtingen in verband met de aangifte opgelegd bij artikel 7 van het voorstel.

De zo-even gedane vaststelling heeft als gevolg dat een arts die niet heeft voldaan aan één van de laatstgenoemde, louter vormelijke, voorwaarden of procedurele vereisten, zich niet op artikel 3 kan beroepen en derhalve, behoudens wanneer hij de aanwezigheid van een noodtoestand zou kunnen inroepen, kan worden veroordeeld met toepassing van de bestaande bepalingen van het Strafwetboek op grond waarvan de euthanasie kan worden bestraft. Die arts wordt bijgevolg op geheel gelijke voet behandeld als de arts die de grondvoorwaarden waaronder euthanasie toelaatbaar is, of de procedurele vereisten die nauw met die voorwaarden zijn verbonden, miskent.

De enkele miskenning van een louter vormelijke verplichting kan aldus leiden tot het opleggen van een straf die, zelfs gelet op de toepasselijke minimumstraffen en op de mogelijkheid tot inachtneming van verzachtende omstandigheden, bezwaarlijk kan worden geacht in een redelijke verhouding te staan tot de tenlastelegging, die er in de hier besproken hypothese in wezen op neerkomt de euthanasie te hebben toegepast zonder het desbetreffende, louter vormelijke vereiste te hebben nageleefd.

Met het oog op de naleving van het evenredigheidsbeginsel is het aangewezen een onderscheid te maken tussen, enerzijds, de essentiële voorwaarden die moeten zijn vervuld opdat de euthanasie geen misdrijf zou uitmaken en, anderzijds, de loutere vormvoorwaarden die vreemd zijn aan die essentiële voorwaarden. Om de naleving van die loutere vormvoorwaarden te verzekeren, zou moeten worden voorzien in een afzonderlijke, aangepaste bestraffing » (ibid., pp. 15-16).

B.6.2. Wat de strafrechtelijke aspecten van euthanasie betreft, zoals die het voorwerp hebben uitgemaakt van de opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad van State, vermeldt het verslag van de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat : « Een ander lid vult aan dat de rechter, die door de zaak wordt gevat, zal moeten werken met gemeenrechtelijke kwalificaties zoals doodslag, vrijwillige slagen en verwondingen met de dood tot gevolg, en dergelijke meer. Wanneer één van de procedurevoorwaarden niet wordt nageleefd, en het dossier door de commissie al zou worden overgemaakt, heeft de rechter geen andere rechtsbasis dan deze kwalificaties. In de strafwet wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen de materiële en de procedurele voorwaarden van een misdrijf. Spreker verwijst overigens naar het Nederlandse voorstel, dat in een afzonderlijke bestraffing voorziet.

Een van indieners van het wetsvoorstel en van amendement nr. 14 antwoordt dat de wet die hier wordt voorbereid, de cumulatieve voorwaarden bepaalt waaraan moet zijn voldaan opdat euthanasie geen misdrijf is.

Er wordt niet voorzien in een sanctie omdat men zich, indien aan de voorwaarden niet is voldaan, in dezelfde toestand bevindt als nu het geval is, waarbij het parket kennis moet nemen van de zaak en waarbij euthanasie gekwalificeerd wordt als moord.

In dit geval is het niet uitgesloten dat de strafrechter eventueel een beroep doet op het begrip noodtoestand als verschoningsgrond.

Wanneer echter aan alle voorwaarden is voldaan, is er geen misdrijf.

Die voorwaarden zijn gekoppeld aan de toestand van de zieke en aan de procedure die moet worden nageleefd. [...] Een senator is er voorstander van om uitdrukkelijk te stellen om welk misdrijf het hier gaat. In tegenstelling tot het oorspronkelijke voorstel nr. 2-244, zegt het geamendeerde voorstel overeenkomstig amendement nr. 14 niet in om welk misdrijf het gaat. Spreker stelt voor om in de wet ook een aparte strafmaat te bepalen voor het overtreden van de materiële en de procedurele voorwaarden die gekoppeld zijn aan dit misdrijf.

De senator merkt evenwel op dat, mocht zulks toch gebeuren, er volgens sommigen dan nog een probleem zou kunnen ontstaan. Vraagt men dat er voor elke voorwaarde apart een specifieke strafmaat wordt ingeschreven ? Dit is niet de gewoonte in de strafwetgeving. Integendeel moet de rechter, die door de zaak wordt gevat, oordelen welke straffen hij uitspreekt op basis van de ernst van het misdrijf » (Parl. St., Senaat, 2001-2002, nr. 2-244/22, pp. 777-779).

B.6.3. In de plenaire vergadering van de Senaat werd, naar aanleiding van het voormelde advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, opgemerkt : « Voor ons moeten ter toepassing van het voorstel alle voorwaarden, die betrekking hebben op de situatie van de patiënt, op de ernst van zijn verzoek, op elementen van de dialoog, worden nageleefd.

De Raad van State stelt een evenredigheid voor van de straffen die van toepassing zijn in geval van niet-naleving van de voorwaarden. Als we hierop ingaan, geven we hun gelijk die beweren dat de voorwaarden zijn opgenomen om het voorstel op te smukken, terwijl deze voorwaarden voor ons essentieel en evenwaardig zijn.

Volgens ons is er geen sprake van een strafbaar feit als al deze voorwaarden worden nageleefd » (Hand., Senaat, 2001-2002, 23 oktober 2001, nr. 2-150, p. 13).

En voorts : « De Raad van State pleit voor strafmaatregelen in geval van overtreding van de voorwaarden die moeten worden nageleefd opdat de euthanasie niet als een strafbaar feit zou worden beschouwd.

Zelfs gelet op de toepasselijke minimumstraffen en op de mogelijkheid tot inachtneming van verzachtende omstandigheden, besluit de Raad van State dat de straf niet in een redelijke verhouding staat tot de tenlastelegging, die tot doel heeft de euthanasie wettelijk te regelen. We zijn het niet eens met deze redenering.

Artikel 7 betreft de registratieplicht door de arts. De Raad van State beschouwt die verplichting evenwel slechts als een formaliteit en hecht daarom meer belang aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de artikelen 3 en 4 van het wetsvoorstel.

Wij zijn van oordeel dat euthanasie slechts geoorloofd is op voorwaarde dat de arts de regels strikt in acht neemt. Op die manier wordt de wil van de patiënt gerespecteerd en worden zijn rechten gewaarborgd.

Gelet op het belang van dit onderwerp, kunnen de voorzorgsmaatregelen die in dit verband zijn uitgewerkt, niet als bureaucratische maatregelen worden bestempeld.

Alle voorwaarden waaraan de patiënt en de arts moeten voldoen, zijn even belangrijk.

Het bestaan van een controlemechanisme is een bijkomende waarborg om te verzekeren dat euthanasie alleen maar toegepast wordt in de gevallen die strikt in het voorstel zijn omschreven. Het registratiedocument waarvan sprake in artikel 7 van het wetsvoorstel, moet aan de controlecommissie worden bezorgd. In geval van twijfel over de rechtmatigheid van de euthanasie kan de controlecommissie de arts op basis van het registratiedocument om bijkomende informatie verzoeken.

In tegenstelling tot wat de Raad van State heeft opgemerkt, vormt artikel 7 een belangrijk element van de procedure omdat het betrekking heeft op de controle a posteriori van elk geval van euthanasie.

Als één van de voorwaarden van het wetsvoorstel niet vervuld is, kan de arts worden vervolgd en gestraft op basis van de bepalingen van het Strafwetboek, behalve wanneer er sprake is van een noodtoestand » (Hand., Senaat, 2001-2002, 24 oktober 2001, nr. 2-151, p. 19).

B.6.4.1. Overigens werd bij een amendement voorgesteld in specifieke sancties te voorzien in geval van de niet-naleving door de arts van de verplichting, krachtens het voormelde artikel 5 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, tot melding van een uitgevoerde euthanasie aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/18, p. 21). De parlementaire voorbereiding vermeldt daaromtrent : « Een van de indieners vindt het evident dat de overtreding van de meldingsplicht ook wordt bestraft. Anders is het zinloos ze in te schrijven in de wet. Vandaar het voorstel om in gevangenisstraffen en in geldboetes te voorzien.

Een lid is van oordeel dat er geen nieuwe discriminaties mogen worden tot stand gebracht. Dat is een nieuwigheid met betrekking tot de huidige wet. De tekst preciseert dat er geen inbreuk is indien de wettelijk voorziene voorwaarden en procedures worden nageleefd.

Dit betekent vanzelfsprekend, a contrario, dat indien een voorwaarde of procedure niet wordt nageleefd, de rechter zal oordelen of en hoe er moet worden veroordeeld.

De vorige spreekster is van mening dat de meldingsplicht geen grondvoorwaarde maar een procedurele voorwaarde is, maar dan wel één van enorm belang. Indien ze niet wordt nageleefd is elke controle of elk onderzoek immers onmogelijk, zodat de federale evaluatiecommissie niet kan gevat worden. Alles is dan mogelijk.

Een lid herhaalt dat de tekst bepaalt dat men zich binnen de voorwaarden van de huidige wet bevindt indien men de voorwaarde van aangifte niet nakomt.

Wat de indiener van het amendement als een specifieke inbreuk beschouwt, zou worden bestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar.

De zes indieners gaan nog verder aangezien ze, in de veronderstelling dat de bewuste voorwaarde niet wordt nageleefd, verwijzen naar de huidige tekst van het Strafwetboek.

In dit geval moet de rechter oordelen over de omstandigheden van een geval van euthanasie die werd uitgevoerd zonder dat de vereiste voorwaarden werden nageleefd, zodat er sprake is van een inbreuk.

Het feit dat men beschouwt dat de aangifte deel uitmaakt van de procedure toont duidelijk aan dat de zes indieners het heel belangrijk vinden - belangrijker dan men op grond van het amendement nr. 515 zou kunnen denken - dat de aangifte wordt gedaan » (Parl. St., Senaat, 2001-2002, nr. 2-244/22, pp. 1177-1178).

B.6.4.2. Een ander amendement beoogde te bepalen dat « onverminderd de toepassing van de straffen waarin het Strafwetboek voorziet en in voorkomend geval van de tuchtstraffen [...] de arts die het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 overtreedt, [wordt] gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand of met geldboete van 1 000 tot 100 000 frank » (Parl. St., Senaat, 2001-2002, nr. 2-244/25, p. 70). De doelstelling van dat amendement bestond erin « specifieke straffen op [te leggen] wanneer de arts verzuimt het registratiedocument (artikel 5) in te vullen en over te zenden en wanneer de arts de verplichtingen in de artikelen 3 en 4 niet naleeft », alsook « rekening [te] houden met de opmerking van de Raad van State over het legaliteitsbeginsel van de straffen en over de rechtszekerheid » (ibid., p. 70). De indieners van het amendement verklaarden een onderscheid te willen maken « tussen vormelijke procedurele sancties en sancties die niet beantwoorden aan de inhoudelijke voorwaarden waarin het voorstel voorziet om euthanasie te mogen uitvoeren » (Hand., Senaat, 2001-2002, 24 oktober 2001, nr. 2-153, p. 64).

B.6.4.3. Geen van die amendementen werd aangenomen (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/22, p. 1182; Hand., Senaat, 2001-2002, 25 oktober 2001, nr. 2-155, p. 63).

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.7.1. Met de eerste prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals van toepassing voor het verwijzende rechtscollege, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, « doordat elke schending van de voorwaarden en de procedures uit de artikelen 3 en 5 van [de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten] een inbreuk uitmaakt op artikel 397 van het Strafwetboek, ongeacht de aard van de geschonden voorwaarde of procedure, terwijl er minstens een onderscheid kan worden gemaakt tussen de categorieën van personen die de inhoudelijke voorwaarden schenden en de categorieën van personen die de procedurele voorwaarden van de euthanasiewet schenden ».

B.7.2. Aldus wordt aan het Hof gevraagd de gelijke behandeling te beoordelen van twee categorieën van artsen die euthanasie toepassen en daarbij de voorwaarden of de procedures vastgelegd in de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten niet naleven. Die categorieën van artsen verschillen in zoverre de ene categorie een « inhoudelijke voorwaarde » heeft geschonden, terwijl de andere een « procedurele voorwaarde » heeft geschonden. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt meer bepaald dat het verwijzende rechtscollege een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de arts die euthanasie toepast op een handelingsbekwame en bewuste meerderjarige of ontvoogde minderjarige patiënt waarbij niet is voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 3, § 1, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten en, anderzijds, de arts die euthanasie toepast op een dergelijke patiënt waarbij niet is voldaan aan een van de voorwaarden of procedures bedoeld in artikel 3, §§ 2 tot 5, en artikel 5 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten.

In de interpretatie van het verwijzende rechtscollege leidt de in het geding zijnde bepaling in beide situaties ertoe dat de arts een onrechtmatige daad begaat die beantwoordt aan de constitutieve bestanddelen van het misdrijf « vergiftiging », in de zin van artikel 397 van het Strafwetboek.

B.7.3. Het Hof onderzoekt de in het geding zijnde bepaling in de interpretatie die het verwijzende rechtscollege eraan geeft, welke niet kennelijk onjuist is.

B.8.1. Noch de bewoordingen van de prejudiciële vraag, noch het onderzoek van de verwijzingsbeslissing maken het voor het Hof mogelijk te begrijpen in welk opzicht de in het geding zijnde bepaling onbestaanbaar zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. In zoverre zij betrekking heeft op de inachtneming van die bepaling, is de prejudiciële vraag niet ontvankelijk.

B.8.2. De verwerende partij voor het verwijzende rechtscollege voert aan dat de in het geding zijnde bepaling, in de aan het Hof voorgelegde interpretatie, niet bestaanbaar is met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het staat evenwel niet aan een partij voor het verwijzende rechtscollege om het onderwerp en de omvang van de prejudiciële vraag te bepalen.

B.9. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.10.1. De in het geding zijnde bepaling heeft niet tot doel, noch tot gevolg een nieuwe strafbaarstelling in te voeren. Zij strekt ertoe een bepaald gedrag dat als een misdrijf is gekwalificeerd, onder bepaalde strikte voorwaarden te depenaliseren. Als dusdanig bepaalt de in het geding zijnde bepaling mede de voorwaarden waaronder het desbetreffende gedrag als een misdrijf wordt gekwalificeerd en kan worden bestraft.

B.10.2. De beoordeling van de ernst van een misdrijf en van de strengheid waarmee het misdrijf kan worden bestraft, behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. Hij kan bijzonder zware straffen opleggen in aangelegenheden waar de misdrijven ernstig afbreuk kunnen doen aan de grondrechten van de individuen en aan de belangen van de gemeenschap. Het Hof zou zich op het aan de wetgever voorbehouden domein begeven indien het bij de vraag naar de evenredigheid van de ingevoerde strafsancties zelf een afweging zou maken op grond van een waardeoordeel over de laakbaarheid van de betrokken feiten. De beoordeling van het Hof moet beperkt blijven tot die gevallen waar de keuze van de wetgever leidt tot een kennelijk onredelijk verschil in behandeling tussen vergelijkbare misdrijven, of tot onevenredige gevolgen, gelet op de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.

B.11.1. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat de nationale autoriteiten over een ruime, doch niet onbeperkte beoordelingsmarge beschikken wanneer zij euthanasie regelen (EHRM, 20 januari 2011, Haas t. Zwitserland, § 55; 19 juli 2012, Koch t. Duitsland, § 70;12 april 2022, Lings t. Denemarken, § 41; 4 oktober 2022, Mortier t. België, §§ 142-143).

B.11.2. Het Hof dient er rekening mee te houden dat het in ethische aangelegenheden in eerste instantie toekomt aan de wetgever om te beoordelen welke keuzes ter zake dienen te worden gemaakt (zie arrest nr. 153/2015 van 29 oktober 2015, B.19.2).

B.11.3. Op de wetgever rust een positieve verplichting om te voorzien in doeltreffende waarborgen ter voorkoming van misbruiken bij het toepassen van euthanasie. Het staat aldus aan de wetgever « een procedure in te voeren die kan verzekeren dat een beslissing om een einde aan zijn leven te maken, wel degelijk overeenstemt met de vrije wil van de betrokkene » (EHRM, 20 januari 2011, Haas t. Zwitserland, §§ 57-58; 4 oktober 2022, Mortier t. België, § 146).

B.12.1. Krachtens paragraaf 1 van de in het geding zijnde bepaling pleegt de arts die euthanasie toepast geen misdrijf wanneer hij zich ervan heeft verzekerd dat de patiënt een handelingsbekwame meerderjarige of een handelingsbekwame ontvoogde minderjarige is die bewust is op het ogenblik van zijn verzoek, dat het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is en niet tot stand is gekomen als gevolg van enige externe druk, en dat de patiënt zich bevindt in een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

Die aspecten hebben betrekking op de medische toestand van de patiënt als dusdanig, alsook op zijn hoedanigheid en op de inhoud van het verzoek tot euthanasie. Zij betreffen bijgevolg de grondvoorwaarden waaronder euthanasie kan worden toegepast.

B.12.2.1. Opdat de arts geen misdrijf pleegt wanneer hij euthanasie toepast, dient hij bovendien, krachtens paragraaf 1 van de in het geding zijnde bepaling, de overige door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten voorgeschreven voorwaarden en procedures te hebben nageleefd.

B.12.2.2. Het merendeel van die voorwaarden en procedures is, wat de euthanasie toegepast op een handelingsbekwame en bewuste patiënt betreft, vastgelegd in de paragrafen 2 en 3 van de in het geding zijnde bepaling. Zo dient de arts de patiënt in te lichten over zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting, met de patiënt overleg te plegen over zijn verzoek tot euthanasie en met hem de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen te bespreken (artikel 3, § 2, 1°).

De arts dient daarnaast met de patiënt meerdere gesprekken te voeren die over een redelijke periode worden gespreid, teneinde zich te verzekeren van het aanhoudend fysiek of psychisch lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van het verzoek (artikel 3, § 2, 2°). Er moeten eveneens één of, indien de patiënt niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, twee andere, onafhankelijke artsen worden geraadpleegd, die een verslag dienen op te stellen van hun bevindingen (artikel 3, § 2, 3°, en § 3, 1°). Voorts dient de arts het verzoek te bespreken met het verplegend team, indien dat er is (artikel 3, § 2, 4°), alsook, indien de patiënt dat wenst, met zijn naasten (artikel 3, § 2, 5°).

Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding vermeld in B.3.3, beogen die voorwaarden en procedures een « diepgaande dialoog » tussen de arts en de patiënt te waarborgen, waarbij in voorkomend geval ook andere gesprekspartners moeten worden betrokken. Aldus wilden de indieners van het wetsvoorstel « alleen procedurele voorwaarden opleggen die er borg voor staan dat de rechten en de wil van de patiënt worden geëerbiedigd » (Parl. St., Senaat, 1999-2000, nr. 2-244/1, pp. 4-5).

De in artikel 3, §§ 2 en 3, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten vastgestelde voorschriften, die wezenlijk inhoudelijk van aard zijn, houden bijgevolg nauw verband met de in B.12.1 vermelde grondvoorwaarden van de euthanasie, in die zin dat zij in de eerste plaats de betrokken arts moeten toelaten zich ervan te verzekeren dat die grondvoorwaarden zijn vervuld.

B.12.2.3. De wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten voorziet daarnaast in een aantal voorwaarden en procedures van vormelijke aard. Zo dient het verzoek tot euthanasie van de patiënt op schrift te zijn gesteld (artikel 3, § 4) en moeten alle verzoeken geformuleerd door de patiënt, alsook de handelingen van de behandelende arts en hun resultaat, met inbegrip van de verslagen van de geraadpleegde artsen, regelmatig worden opgetekend in het medisch dossier van de patiënt (artikel 3, § 5).De arts die euthanasie toepast, is bovendien ertoe verplicht binnen vier werkdagen het volledig ingevulde registratiedocument bedoeld in artikel 7 van de wet te bezorgen aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie (artikel 5).

Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zijn die voorschriften in de eerste plaats bedoeld om een controle a posteriori mogelijk te maken van de concrete omstandigheden waarin de euthanasie werd toegepast, door de Federale Controle- en Evaluatiecommissie dan wel door de gerechtelijke overheden (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/4, pp. 4 en 12). De verplichting om met betrekking tot elke uitgevoerde euthanasie, door middel van het voormelde registratiedocument, bepaalde gegevens te bezorgen aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie, laat die Commissie eveneens toe de opdrachten te vervullen bedoeld in artikel 9 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, die onder meer betrekking hebben op de evaluatie van de toepassing van die wet (ibid., pp. 12-13). Overigens kan de melding aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie per definitie pas worden gedaan nadat de euthanasie werd toegepast en de patiënt dus reeds is overleden.

B.13. Uit de parlementaire voorbereiding die is vermeld in B.6, blijkt dat de wetgever bewust ervoor heeft gekozen niet te voorzien in een afzonderlijke strafbaarstelling, met een specifieke strafmaat, in geval van niet-naleving van de voorwaarden en procedures van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten die geen grondvoorwaarden van de euthanasie zijn.

Verschillende amendementen in die zin werden verworpen, waarbij een senator opmerkte dat « er geen inbreuk is indien de wettelijk voorziene voorwaarden en procedures worden nageleefd », hetgeen « vanzelfsprekend, a contrario, [betekent] dat indien een voorwaarde of procedure niet wordt nageleefd, de rechter zal oordelen of en hoe er moet worden veroordeeld » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/22, p. 1177). Voorts zijn, luidens de voormelde verklaringen tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, alle wettelijke voorwaarden « essentieel en evenwaardig » (Hand., Senaat, 2001-2002, 23 oktober 2001, nr. 2-150, p. 13) en is « euthanasie slechts geoorloofd [...] op voorwaarde dat de arts de regels strikt in acht neemt. [...] Gelet op het belang van dit onderwerp, kunnen de voorzorgsmaatregelen die in dit verband zijn uitgewerkt, niet als bureaucratische maatregelen worden bestempeld. Alle voorwaarden waaraan de patiënt en de arts moeten voldoen, zijn even belangrijk » (Hand., Senaat, 2001-2002, 24 oktober 2001, nr. 2-151, p. 19). Wat specifiek de verplichting voor de arts betreft om, overeenkomstig artikel 5 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, de euthanasie te melden bij de Federale Controle- en Evaluatiecommissie, werd bovendien door een senator erop gewezen dat die meldingsplicht « geen grondvoorwaarde maar een procedurele voorwaarde is, maar dan wel één van enorm belang.

Indien ze niet wordt nageleefd is elke controle of elk onderzoek immers onmogelijk » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/22, p. 1177).

B.14. De wetgever was bijgevolg van mening dat elke voorwaarde en procedure voorgeschreven door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten een essentieel onderdeel vormt van het wettelijk kader waarin euthanasie mogelijk wordt gemaakt, in zoverre al die voorwaarden en procedures ertoe bijdragen dat euthanasie enkel wordt toegepast in de door de wetgever beoogde omstandigheden, dan wel dat de bevoegde instanties in staat worden gesteld een daadwerkelijke controle a posteriori uit te oefenen.

Daaruit volgt dat, rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de wetgever te dezen beschikt, het niet onredelijk is dat van de betrokken artsen een strikte naleving wordt vereist van al die voorwaarden en procedures, en dat elke inbreuk daarop, ongeacht de zwaarwichtigheid ervan, aanleiding kan geven tot strafsancties.

B.15.1. De in het geding zijnde bepaling maakt, wat de gevolgen van euthanasie op strafrechtelijk vlak betreft, evenwel geen enkel onderscheid tussen de verschillende voorwaarden en procedures voorgeschreven door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten. Aldus heeft die bepaling tot gevolg dat elke miskenning van een van die voorwaarden of procedures aanleiding kan geven tot een identieke behandeling van de betrokken artsen op strafrechtelijk gebied. Die identieke behandeling houdt in dat zij allen zullen kunnen worden veroordeeld met toepassing van de bestaande bepalingen van het Strafwetboek die het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek, strafbaar stellen.

Het verwijzende rechtscollege wijst erop dat in een dergelijk geval zal zijn voldaan aan de constitutieve bestanddelen van het misdrijf « vergiftiging », dat krachtens artikel 397 van het Strafwetboek wordt omschreven als « de doodslag gepleegd door middel van stoffen die min of meer snel de dood kunnen teweegbrengen, op welke wijze die stoffen ook aangewend of toegediend zijn » en wordt bestraft met levenslange opsluiting. In dat opzicht wordt ook in de in B.6.2 vermelde parlementaire voorbereiding aangegeven dat « de rechter, die door de zaak wordt gevat, zal moeten werken met gemeenrechtelijke kwalificaties zoals doodslag, vrijwillige slagen en verwondingen met de dood tot gevolg, en dergelijke meer. Wanneer één van de procedurevoorwaarden niet wordt nageleefd, en het dossier door de commissie al zou worden overgemaakt, heeft de rechter geen andere rechtsbasis dan deze kwalificaties » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/22, p. 777).

B.15.2. De omstandigheid dat al die voorwaarden en procedures door de wetgever van essentieel belang werden geacht, neemt niet weg dat zij, wat de aard en de doelstelling ervan betreft, wezenlijk van elkaar kunnen verschillen, zoals blijkt uit hetgeen is vermeld in B.12.

Daarbij dient eveneens erop te worden gewezen dat, zelfs wanneer een arts euthanasie heeft toegepast zonder dat is voldaan aan alle voorwaarden en procedures bedoeld in artikel 3, §§ 2 tot 5, en artikel 5 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, het niet noodzakelijk vaststaat dat de patiënt zich niet bevond in de omstandigheden bedoeld in artikel 3, § 1, van diezelfde wet.

B.15.3. De toepassing van één en dezelfde strafbaarstelling op elke miskenning van de voorwaarden en procedures van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, ongeacht de zwaarwichtigheid daarvan, is pertinent in het licht van de doelstelling van de wetgever om te bewerkstelligen dat de betrokken arts bij de toepassing van euthanasie de wettelijke voorwaarden en procedures strikt zou naleven. Een dergelijke regeling inzake strafbaarstelling leidt echter tot onevenredige gevolgen.

Zo wordt het de rechter slechts binnen de grenzen van de bestaande bepalingen van het Strafwetboek op grond waarvan euthanasie kan worden bestraft, mogelijk gemaakt rekening te houden met de relevante elementen van de zaak. De bepalingen van het Strafwetboek met betrekking tot de verschillende soorten van doodslag, in het bijzonder artikel 397 van dat Wetboek, voorzien daarenboven in de zwaarst mogelijke vrijheidsstraffen; die straffen staan kennelijk niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de gedraging die wordt bestraft, wanneer enkel bepaalde voorwaarden en procedures andere dan de in artikel 3, § 1, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten bedoelde grondvoorwaarden ontbreken opdat het misdrijf niet tot stand komt.

Zoals is vermeld in B.12.2.3, kan de melding aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie, die in de eerste plaats is bedoeld om een controle a posteriori mogelijk te maken, overigens per definitie pas worden gedaan nadat de euthanasie werd toegepast en de patiënt dus reeds is overleden. Bijgevolg heeft die melding in elk geval geen rechtstreekse weerslag op de naleving door de arts van de voorwaarden en procedures toepasselijk voorafgaand aan en tijdens de euthanasie.

De positieve verplichting van de wetgever om te voorzien in doeltreffende waarborgen ter voorkoming van misbruiken bij het toepassen van euthanasie, gaat niet zo ver dat een dusdanig strenge sanctieregeling noodzakelijk zou zijn. Een dergelijke sanctieregeling heeft onevenredige gevolgen ten aanzien van de doelstelling van de wetgever om te bewerkstelligen dat de betrokken arts de wettelijke voorwaarden en procedures strikt zou naleven.

B.15.4. In tegenstelling tot wat de Ministerraad en de burgerlijke partijen voor het verwijzende rechtscollege aanvoeren, leidt de mogelijkheid voor de strafrechter om rekening te houden met verzachtende omstandigheden overeenkomstig artikel 79 van het Strafwetboek, niet tot een andere conclusie.

Die mogelijkheid, die in essentie is bedoeld om de straftoemeting te individualiseren naar gelang van de concrete kenmerken van het misdrijf of van de dader, kan te dezen niet volstaan om de niet-verantwoorde identieke behandeling van elke miskenning van een voorwaarde of procedure bedoeld in de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten te compenseren. Het aannemen van verzachtende omstandigheden is bovendien facultatief en kan hoogstens leiden tot een vermindering van de straf binnen de grenzen bepaald in de artikelen 80 tot 85 van het Strafwetboek, maar heeft geen invloed op de schuldigverklaring en de kwalificatie van het misdrijf als dusdanig.

B.15.5. Evenmin is het van belang dat de Federale Controle- en Evaluatiecommissie overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, slechts bij een beslissing genomen door een tweederdemeerderheid het dossier kan overzenden aan de procureur des Konings, hetgeen volgens de burgerlijke partijen voor het verwijzende rechtscollege zou toelaten dat rekening wordt gehouden met de zwaarwichtigheid van de concrete inbreuk op de wettelijke voorwaarden en procedures. Zoals ook de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt, doet de controle door de Federale Controle- en Evaluatiecommissie immers geen afbreuk aan de bevoegdheid van het openbaar ministerie om op eigen initiatief, al dan niet naar aanleiding van een aangifte of klacht, de strafvordering op gang te brengen, dan wel aan de mogelijkheid voor een benadeelde om bij de onderzoeksrechter een klacht met burgerlijkepartijstelling neer te leggen (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-244/21, p. 9).

B.16. De woorden « en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd » in artikel 3, § 1, in fine, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten zijn bijgevolg niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling tot gevolg heeft dat elke miskenning van de voorwaarden en procedures van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, door de arts die euthanasie toepast in de in paragraaf 1 van die bepaling bedoelde omstandigheden, aanleiding kan geven tot één en dezelfde strafbaarstelling overeenkomstig de bestaande bepalingen van het Strafwetboek op grond waarvan euthanasie kan worden bestraft.

Het staat aan de wetgever om, met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, een regeling aan te nemen die ertoe strekt de vastgestelde ongrondwettigheid te verhelpen. Die vaststelling van ongrondwettigheid heeft overigens geen weerslag op de depenalisering van euthanasie als dusdanig, wanneer de voorwaarden en procedures voorgeschreven door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten zijn nageleefd.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.17. Met de tweede prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 3 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals van toepassing op het bodemgeschil voor het verwijzende rechtscollege, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, « doordat de handeling van een arts die op uitdrukkelijk verzoek van een handelingsbekwame meerderjarige persoon een stof toedient aan die persoon, waardoor het leven van die persoon wordt beëindigd en waarbij het oogmerk om te doden in hoofde van de arts enkel is ingegeven door het verzoek van die persoon om een einde te stellen aan diens aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat medisch niet gelenigd kan worden, wordt gelijkgesteld met de handeling van om het even welke persoon die een andere persoon doodt, met het oogmerk om te doden, door een stof toe te dienen die de dood teweegbrengt, en dit wanneer de arts bij zijn handeling niet alle voorwaarden en procedures heeft nageleefd die voorgeschreven zijn door de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie ».

B.18. Gelet op de in antwoord op de eerste prejudiciële vraag gedane vaststelling van ongrondwettigheid, is het antwoord op de tweede prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet nuttig voor de oplossing van het bodemgeschil.

B.19. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De woorden « en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd » in artikel 3, § 1, in fine, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten « betreffende de euthanasie », in de versie zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 februari 2014 « tot wijziging van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken », schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling tot gevolg heeft dat elke miskenning van de voorwaarden en procedures van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, door de arts die euthanasie toepast in de in paragraaf 1 van die bepaling bedoelde omstandigheden, aanleiding kan geven tot één en dezelfde strafbaarstelling overeenkomstig de bestaande bepalingen van het Strafwetboek op grond waarvan euthanasie kan worden bestraft.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 20 oktober 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^