gepubliceerd op 27 januari 2021
Uittreksel uit arrest nr. 115/2020 van 24 september 2020 Rolnummer 7032 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 22 van de wet van 15 juni 1935 « op het gebruik der talen in gerechtszaken », zoals van kracht vóór 1 juni 2017, gestel Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 115/2020 van 24 september 2020 Rolnummer 7032 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 22 van de
wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
15/06/1935
pub.
11/10/2011
numac
2011000619
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten « op het gebruik der talen in gerechtszaken », zoals van kracht vóór 1 juni 2017, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 18 oktober 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 oktober 2018, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schond artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals het van kracht was vóór 1 juni 2017, de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 47 en 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 5, leden 3 en 5, van de richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, in zoverre, in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde die om een vertaling van het dossier of van bepaalde stukken ervan in een andere landstaal dan die van het gerechtelijk onderzoek verzocht, ertoe verplicht was dat verzoek te richten aan het openbaar ministerie, dat, in het verdere verloop van de strafprocedure, de rol van vervolgende partij op zich nam, zonder dat een beslissing vanwege het openbaar ministerie tot weigering van de aangevraagde vertaling, het voorwerp kon uitmaken van een daadwerkelijke jurisdictionele controle ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « op het gebruik der talen in gerechtszaken » (hierna : de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten), zoals van kracht vóór 1 juni 2017, in de versie vóór de vervanging ervan bij artikel 16 van de wet van 28 oktober 2016 « houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ ».
B.1.2. Gesitueerd in hoofdstuk II, met als opschrift « Gebruik der talen bij het vooronderzoek en het onderzoek in strafzaken, alsmede voor de strafgerechten in eersten aanleg en voor de Hoven van Assisen », bepaalde artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals het is gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 24 maart 1980 « tot wijziging van de artikelen 19, 20, 21, 22 en 43bis van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op het gebruik der talen in gerechtszaken en van de artikelen 121, 166, 223, 226 en 229 van het Gerechtelijk Wetboek », bij artikel 14 van de wet van 23 september 1985 « betreffende het gebruik van het Duits in gerechtszaken en betreffende de rechterlijke organisatie » en bij artikel 101 van de wet van 10 april 2003 « tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd » : « Ieder verdachte die alleen Nederlands en Duits of een van die talen verstaat, kan vorderen dat bij zijn dossier een Nederlandse of een Duitse vertaling wordt gevoegd van de processen-verbaal, de verklaringen van getuigen of klagers en de verslagen van deskundigen die in het Frans zijn gesteld.
Iedere verdachte die alleen Frans en Duits of een van die talen verstaat, kan vorderen dat bij zijn dossier een Franse of een Duitse vertaling wordt gevoegd van genoemde stukken die in het Nederlands zijn gesteld.
Eveneens kan iedere verdachte die alleen Frans en Nederlands of een van die talen verstaat, vorderen dat bij zijn dossier een Franse of een Nederlandse vertaling wordt gevoegd van genoemde stukken die in het Duits zijn gesteld.
De verdachte zal, langs de griffie, zijn verzoekschrift aan de ambtenaar van het openbaar ministerie overmaken; het zal niet meer ontvankelijk zijn, na verloop van acht dagen volgende op de betekening, hetzij van het bevelschrift tot verwijzing naar het Hof van Assisen, hetzij van de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting van de politierechtbank, van de militaire rechtbank of van de correctionele rechtbank zitting houdend in eerste aanleg.
Hetzelfde recht wordt erkend aan de verdachte, voor de rechtscolleges in hoger beroep, wat betreft de nieuwe over te leggen stukken.
De kosten van vertaling zijn ten laste der Schatkist ».
B.2.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten met de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 47 en 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 5, leden 3 en 5, van de richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 « betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures » (hierna : de richtlijn 2010/64/EU), in zoverre, in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de verdachte die om een vertaling van bepaalde stukken van het dossier in een andere landstaal dan die van het gerechtelijk onderzoek verzocht, ertoe verplicht was dat verzoek te richten aan het openbaar ministerie, zonder dat de beslissing van het openbaar ministerie tot weigering van de aangevraagde vertaling, het voorwerp kon uitmaken van een daadwerkelijke jurisdictionele controle.
B.2.2. De prejudiciële vraag heeft onder meer betrekking op de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met « artikel 5, leden 3 en 5, » van de richtlijn 2010/64/EU. Uit de inhoud van de prejudiciële vraag en uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat het om een materiële vergissing gaat en dat de verwijzende rechter artikel 3, leden 3 en 5, van diezelfde richtlijn bedoelt. Die materiële vergissing heeft de Ministerraad niet verhinderd om zijn argumenten op pertinente wijze uiteen te zetten.
B.3. Uit de aan de verwijzende rechter voorgelegde feiten blijkt dat het Hof wordt verzocht om de situatie te onderzoeken van een « verdachte » die wordt vervolgd wegens verschillende misdrijven die in het Duitse taalgebied zijn gepleegd, die een verzoek om vertaling in het Frans van in het Duits opgestelde stukken van zijn dossier heeft ingediend, nadat hij in december 2014 heeft verzocht om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten en voor de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de onderzoeksrechter waarbij wordt geweigerd om die bijkomende handelingen te verrichten. Het verzoek om vertaling werd in augustus 2015 verworpen door het openbaar ministerie omdat uit de processen-verbaal die in het kader van andere dossiers zijn opgesteld, blijkt dat de beklaagde over voldoende kennis van het Duits beschikt.
Na de verwijzing naar de correctionele rechtbank door de raadkamer heeft de correctionele rechtbank te Eupen op 2 mei 2016, op verzoek van de beklaagde, beslist om de procedure voort te zetten in het Frans. De beklaagde heeft zijn verzoek om vertaling vervolgens herhaald op 29 mei 2017, dat bij vonnis van 14 juni 2017 is ingewilligd, en de Franse vertaling van de essentiële stukken waarop de beschuldiging is gebaseerd, werd op 5 september 2017 ter griffie van de correctionele rechtbank neergelegd.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie en tot de wetgeving die van toepassing was vóór 1 juni 2017.
B.4.1.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».
Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent ».
B.4.1.2. Daar noch de bewoordingen van de prejudiciële vraag, noch de motieven van de verwijzingsbeslissing aangeven hoe de in het geding zijnde bepaling artikel 12 van de Grondwet zou schenden, dient de vraag wat dat betreft niet te worden beantwoord.
B.4.2. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden. 2. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt.3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten : a) onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;b) te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist;d) de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal welke ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt ». Artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie ».
B.4.3.1. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen ».
Artikel 48, lid 2, van hetzelfde Handvest bepaalt : « Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd ».
B.4.3.2. De bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 10 tot 13 van de Grondwet, kan slechts door het Hof worden onderzocht in zoverre de in het geding zijnde bepaling het Unierecht ten uitvoer brengt overeenkomstig artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (HvJ, grote kamer, 26 februari 2013, C-617/10, Aklagaren, punten 17 e.v.).
De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 tot 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met onder meer artikel 3, leden 3 en 5, van de richtlijn 2010/64/EU. Krachtens artikel 9 van de richtlijn 2010/64/EU doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 27 oktober 2013 aan die richtlijn te voldoen. Vanaf die datum had de richtlijn tot gevolg dat de in het geding zijnde bepaling, die een materie behandelt die onder die richtlijn valt, binnen de werkingssfeer van het recht van de Unie valt (HvJ, grote kamer, 19 januari 2010, C-555/07, Kücükdeveci, punt 25). Aldus dient bij de beoordeling van de bestreden bepaling ook rekening te worden gehouden met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
B.4.3.3. Het Hof van Justitie brengt in dat verband in herinnering dat artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie overeenstemt met artikel 6, leden 2 en 3, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (HvJ, 5 september 2019, C-377/18, A.H. e.a., punt 41) en dat de eerste en de tweede alinea van artikel 47 van het Handvest overeenstemmen met artikel 6, lid 1, en met artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (HvJ, grote kamer, 19 november 2019, C-585/18, C-624/18 en C-625/18, A.K. e.a., punt 117). Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest dient het Hof van Justitie bijgevolg erop toe te zien dat de uitlegging die het aan de artikelen 47 en 48 van het Handvest geeft, « zodanig is dat het daardoor geboden beschermingsniveau niet in strijd komt met datgene wat wordt geboden door artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens » (HvJ, 29 juli 2019, C-38/18, Gambino en Hyka, punt 39).
B.4.4. In de richtlijn 2010/64/EU « worden gemeenschappelijke minimumregels [...] vastgesteld die op het gebied van vertolking en vertaling in strafprocedures moeten gelden, om het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten » (overweging 12). Die richtlijn eerbiedigt de rechten die worden gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en door de artikelen 47 en 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (overweging 5).
Artikel 3 van de richtlijn 2010/64/EU, met als opschrift « Recht op vertaling van essentiële processtukken », bepaalt : « 1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen. 2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.3. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn.De verdachte of beklaagde of zijn raadsman kan een met redenen omkleed verzoek met deze strekking indienen. 4. Onderdelen van essentiële processtukken die niet relevant zijn om de verdachte of beklaagde in staat te stellen van de zaak tegen hem kennis te laten nemen, hoeven niet te worden vertaald.5. De lidstaten zorgen ervoor dat de verdachte of beklaagde, overeenkomstig de procedures in het nationale recht, het recht heeft een besluit aan te vechten waarbij wordt vastgesteld dat er geen vertaling van processtukken of onderdelen daarvan nodig is en, wanneer een vertaling is verstrekt, de mogelijkheid om een klacht te formuleren dat de kwaliteit ervan onvoldoende is om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen.6. In procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel zorgt de lidstaat van tenuitvoerlegging ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten aan eenieder tegen wie die procedure wordt gevoerd en die de taal waarin het Europese aanhoudingsbevel is gesteld of waarin het door de uitvaardigende lidstaat is vertaald niet verstaat, een schriftelijke vertaling van dat stuk verstrekken.7. Als uitzondering op de in de leden 1, 2, 3 en 6 opgenomen algemene regels kan, in plaats van een schriftelijke vertaling een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken worden verstrekt, op voorwaarde dat deze mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting het eerlijke verloop van de procedure onverlet laat.8. Van het in dit artikel bedoelde recht op vertaling van processtukken kan alleen afstand worden gedaan, als de verdachte of beklaagde vooraf juridisch advies heeft gekregen of anderszins volledig is geïnformeerd over de gevolgen van deze afstand en als de afstand op ondubbelzinnige wijze en vrijwillig is gedaan.9. Vertaling die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen ». B.5. Zoals in B.3 is vermeld, heeft de prejudiciële vraag betrekking op de situatie van een « verdachte » die heeft kunnen verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten alvorens de vertaling van de stukken aan te vragen, overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling, en die zijn verzoek om vertaling enkel heeft herhaald voor het vonnisgerecht waarbij de zaak door verwijzing van de raadkamer aanhangig is gemaakt.
Het Hof dient te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling, in zoverre zij erin voorziet dat het verzoek om vertaling van de verdachte die de taal van de rechtspleging niet begrijpt, in het stadium van het gerechtelijk onderzoek moet worden gericht aan het openbaar ministerie terwijl zij niet voorziet in een beroep tegen de weigeringsbeslissing van het openbaar ministerie, bestaanbaar is met het recht op een eerlijk proces, met de rechten van verdediging en met het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, die door de voormelde bepalingen zijn gewaarborgd, in zoverre zij die rechten, die aan alle personen worden gewaarborgd, aldus, zonder redelijke verantwoording, aan een bepaalde categorie van personen zou ontzeggen.
B.6.1. Bij de in het geding zijnde bepaling wordt een recht op een kosteloze vertaling gewaarborgd voor iedere verdachte die alleen Nederlands, Frans of Duits begrijpt, die kan vorderen dat bij zijn dossier een Nederlandse, Franse of Duitse vertaling wordt gevoegd van de processen-verbaal, de verklaringen van getuigen of klagers en de verslagen van deskundigen die in het Nederlands, het Frans of het Duits zijn opgesteld.
De verdachte die de landstaal niet begrijpt waarin de essentiële stukken van het dossier zijn opgesteld, kan dus, onder de in het in het geding zijnde artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten vermelde voorwaarden, vorderen dat bij dat dossier een kosteloze vertaling van die stukken wordt gevoegd in een landstaal die hij begrijpt.
B.6.2. Bij zijn arrest nr. 1/2006 van 11 januari 2006 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « op het gebruik der talen in gerechtszaken » de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 3, a) en b), van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, niet schond in zoverre het aan de verdachte, die de landstaal niet begrijpt waarin de stukken van het dossier zijn opgesteld, het recht op een kosteloze vertaling van de stukken die niet zijn bedoeld in het voormelde artikel 22, ontzegde.
B.7.1. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn de waarborgen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens van toepassing zodra er een « strafvervolging » in de zin van de rechtspraak van het Hof bestaat, en kunnen zij dus een rol spelen in het stadium vóór de vonnisfase indien en voor zover de initiële niet-naleving ervan de eerlijkheid van het proces ernstig in het gedrang dreigt te brengen (EHRM, grote kamer, 13 september 2016, Ibrahim e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 253).
De inachtneming van de vereisten van een eerlijk proces wordt evenwel beoordeeld in het licht van de procesvoering in haar geheel en niet door zich te baseren op het alleenstaand onderzoek van een of ander punt of incident, hoewel niet kan worden uitgesloten dat een bepaald element dermate doorslaggevend is dat het de mogelijkheid biedt om in een vroeg stadium te oordelen over de eerlijkheid van het proces (ibid., § 251). De eerlijkheid van een proces in zijn geheel wordt beoordeeld door, indien daar reden toe is, rekening te houden met de in artikel 6, lid 3, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens opgesomde minimumrechten (ibid.).
De vereisten van artikel 6, lid 3, moeten worden beschouwd als bijzondere aspecten van het recht op een eerlijk proces dat door artikel 6, lid 1, van het Verdrag wordt gewaarborgd (EHRM, grote kamer, 2 november 2010, Sakhnovskiy t. Rusland, § 94).
B.7.2.1. Artikel 6, lid 3, a), vereist dat de kennisgeving van de « beschuldiging » aan de betrokkene « zeer zorgvuldig » gebeurt (EHRM, grote kamer, 1 maart 2006, Sejdovic t. Italië, § 89). De informatie waarop de strafrechtelijk vervolgde, in de zin van die bepaling, op die grond recht heeft, omvat, enerzijds, de materiële feiten die hem ten laste worden gelegd en waarop de beschuldiging is gebaseerd (de « reden » van de beschuldiging), en, anderzijds, de aan die feiten gegeven juridische kwalificatie (de « aard » van de beschuldiging).
Precieze en volledige informatie over de beschuldiging die tegen een strafrechtelijk vervolgde wordt ingebracht, vormt een essentiële voorwaarde voor een billijke rechtspleging.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is van oordeel dat een strafrechtelijk vervolgde die niet vertrouwd is met de door de rechtbank gebruikte taal, in de praktijk kan worden benadeeld indien hem ook geen vertaling van de akte van beschuldiging wordt overhandigd (EHRM, grote kamer, 18 oktober 2006, Hermi t. Italië, § 68; EHRM, 28 augustus 2018, Vizgirda t. Slovenië, § 75). De instanties aan wie een dergelijk verzoek om vertaling wordt gericht, moeten gevolg eraan geven, teneinde de vereisten van artikel 6, lid 3, a), in acht te nemen, tenzij wordt aangetoond dat de eiser de taal van de rechtspleging voldoende beheerst om de draagwijdte te begrijpen van de akte waarbij hem kennis wordt gegeven van de tegen hem geuite beschuldigingen (EHRM, voltallig, 19 december 1989, Brozicek t.
Italië, § 41).
B.7.2.2. De informatie - waarvan het minder of meer gedetailleerde karakter afhankelijk is van de omstandigheden van de zaak - van de strafrechtelijk vervolgde dient in elk geval voldoende elementen te bevatten om de voormelde beschuldiging ten volle te begrijpen teneinde hem in staat te stellen zijn verdediging behoorlijk voor te bereiden.
In dat opzicht moet het adequate karakter van de informatie worden beoordeeld in het licht van littera b) van het voormelde artikel 6, lid 3 (EHRM, 25 juli 2000, Mattoccia t. Italië, § § 59-60; 17 juli 2001, Sadak e.a. t. Turkije, § § 48-50).
Artikel 6, lid 3, a), legt evenwel geen enkele bijzondere vorm op wat betreft de wijze waarop de vervolgde op de hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging (EHRM, 25 maart 1999, Pélissier en Sassi t. Frankrijk, § 53).
B.7.3. Rekening houdend met het verband tussen de litterae a) en b) van artikel 6, lid 3, moet het recht om op de hoogte te worden gesteld over de aard en de reden van de beschuldiging worden gezien in het licht van het recht van de vervolgde om zijn verdediging voor te bereiden (ibid., § 54).
De rechten van verdediging waarvan in die bepaling een niet-exhaustieve lijst wordt gegeven, strekken in de eerste plaats ertoe zoveel mogelijk de vervolging en verdediging op gelijke voet te plaatsen. De faciliteiten die moeten worden toegekend aan de vervolgde worden beperkt tot die welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging (EHRM, 20 januari 2005, Mayzit t. Rusland, § § 78-79).
B.7.4. Artikel 6, lid 3, e), van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt het recht op kosteloze bijstand van een tolk.
Dat recht geldt niet enkel voor de mondelinge verklaringen ter terechtzitting, het geldt ook voor de schriftelijke stukken en voor het vooronderzoek (EHRM, grote kamer, 18 oktober 2006, Hermi t.
Italië, § 69; EHRM, 28 augustus 2018, Vizgirda t. Slovenië, § 76). Die bepaling gaat evenwel niet zover dat zij een schriftelijke vertaling vereist van elk documentair bewijs of officieel stuk van het dossier (EHRM, 19 december 1989, Kamasinski t. Oostenrijk, § 74), zodat mondelinge taalkundige bijstand kan voldoen aan de vereisten van het Verdrag (EHRM, Hermi t. Italië, voormeld, § 70).
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de kwestie van de taalkennis van de verzoeker primordiaal en zijn het de interne rechtbanken die de eerlijkheid van de procedure in laatste instantie waarborgen, ook met betrekking tot het eventueel ontbreken van een vertaling of vertolking voor een vervolgde (ibid., § § 71-72). De verdragsluitende Staten beschikken evenwel over een grote vrijheid bij de keuze van de middelen die geschikt zijn om het hun gerechtelijke systemen mogelijk te maken te beantwoorden aan de vereisten van artikel 6, en met name om de behoeften inzake taalkundige bijstand van de vervolgde vast te stellen (EHRM, Vizgirda t. Slovenië, voormeld, § 84).
B.8.1. De richtlijn 2010/64/EU strekt eveneens ertoe de toepassing van het « recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, [...] vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens » te vergemakkelijken (overweging 14). De minimumregels die bij die richtlijn worden vastgesteld, dienen kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat « verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen » en « het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd » (overweging 17). Met het recht op vertaling, binnen een redelijke termijn, van de essentiële processtukken, dat is vastgelegd in artikel 3 van de richtlijn 2010/64/EU, worden die doelstellingen nagestreefd (HvJ, 15 oktober 2015, C-216/14, Covaci, punt 43; 12 oktober 2017, C-278/16, Sleutjes, punt 32).
B.8.2. Aldus vereist de richtlijn 2010/64/EU van de lidstaten dat zij ervoor zorgen dat er een procedure of mechanisme bestaat om te bepalen of de verdachte of beklaagde de taal van de strafprocedure spreekt en begrijpt en of hij de bijstand van een tolk nodig heeft (artikel 2, lid 4) en dat zij ervoor zorgen dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet begrijpt, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te waarborgen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen (artikel 3, lid 1). In overweging 21 van de richtlijn 2010/64/EU wordt de keuze van de meest adequate wijzen van verificatie, met name het raadplegen van de verdachte of beklaagde, evenwel aan het oordeel van de autoriteiten overgelaten. Evenzo wordt het bij artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2010/64/EU aan de « bevoegde autoriteiten » overgelaten om per geval te besluiten welke processtukken essentieel zijn, waarbij de verplichting tot vertaling enkel betrekking heeft op de onderdelen van essentiële processtukken die « relevant zijn om de verdachte of beklaagde in staat te stellen van de zaak tegen hem kennis te laten nemen » (artikel 3, lid 4).
Artikel 3, lid 5, van de richtlijn 2010/64/EU bepaalt daarenboven dat de verdachte of beklaagde het recht zou moeten hebben de vaststelling dat er geen vertaling nodig is, aan te vechten, overeenkomstig procedures in het nationale recht. Uit die bepaling kan evenwel niet worden afgeleid dat de lidstaten verplicht zijn te voorzien in een afzonderlijk mechanisme of een afzonderlijke klachtenprocedure om die vaststelling aan te vechten.
Ten slotte maakt artikel 3, lid 7, van de richtlijn 2010/64/EU het mogelijk dat in plaats van een schriftelijke vertaling een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken wordt verstrekt.
B.9. Het Hof dient bijgevolg te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling, rekening houdend met de procedure in haar geheel, niet op discriminerende wijze afbreuk doet aan de rechten van verdediging van de verdachte, zoals zij door de voormelde verdragsbepalingen worden gewaarborgd.
B.10.1. De wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten regelt op dwingende wijze het taalgebruik in gerechtszaken in België en hanteert daarbij als uitgangspunt de eentaligheid van de gerechtelijke akten en van de rechtspleging, onverminderd de uitzonderingen waarin de wet voorziet en de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot verwijzing of tot verandering van taal in te dienen.
Uit de artikelen 1 tot 4 van de voormelde wet volgt dat de gehele rechtspleging in betwiste zaken volledig eentalig wordt gevoerd in hetzij het Frans, het Nederlands of het Duits, naar gelang van de plaats waar de zetel van de betrokken rechtbank is gevestigd.
De wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten onderscheidt vier taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied (artikel 42; Hand., Kamer, 1933-1934, 15 mei 1934, (p. 1455). Zij stemt aldus overeen met de indeling in taalgebieden zoals vastgelegd in artikel 4 van de Grondwet.
B.10.2. In strafzaken is de taal van de rechtspleging in beginsel het Duits in het gerechtelijk arrondissement Eupen (artikel 14, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, verwijzend naar artikel 2bis van dezelfde wet).
De processen-verbaal betreffende de opsporing en de vaststelling van misdaden, wanbedrijven en overtredingen worden in het Duitse taalgebied in het Duits opgesteld (artikel 11, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
De ambtenaren van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter maken voor hun daden van vervolging en van onderzoek gebruik van de taal waarin in strafzaken is voorzien voor de rechtbank waartoe zij behoren (artikel 12 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten). Voor de raadkamer zitting houdend in strafzaken en voor de kamer van inbeschuldigingstelling wordt geheel de rechtspleging gevoerd in de taal die voor de daden van het gerechtelijk onderzoek wordt gebruikt (artikel 13 van dezelfde wet).
De adviezen en vorderingen van het openbaar ministerie worden uitgesproken in de taal van de rechtspleging (artikel 35, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
B.10.3. De wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten maakt het evenwel mogelijk om een wijziging van de taal van de rechtspleging te vragen. Aldus « [kan] de verdachte [...] vragen dat de rechtspleging in het Frans wordt gevoerd, in welk geval zij voor hetzelfde gerecht in het Frans wordt voortgezet » (Parl. St., Kamer, 1984-1985, nr. 1136/1, p. 2, en nr. 1136/6, p. 7). Die mogelijkheid wordt geregeld bij artikel 23, vijfde lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten ten behoeve van de « beklaagde die alleen Frans kent of zich gemakkelijker in die taal uitdrukt », wanneer hij, zoals te dezen, terechtstaat voor een correctionele rechtbank waar de rechtspleging in het Duits wordt gevoerd.
B.10.4. Daarenboven waarborgt artikel 31 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten dat, in alle ondervragingen in het kader van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek, alsmede voor de onderzoeks- en vonnisgerechten, de partijen die persoonlijk verschijnen, de taal van hun keuze gebruiken voor al hun mondelinge verklaringen (artikel 31, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten). Bovendien worden de partijen die de taal van de rechtspleging niet begrijpen, bijgestaan door een beëdigd tolk die alle mondelinge verklaringen vertaalt (artikel 31, derde lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
Het openbaar ministerie kan, bovendien, indien een of meer verdachten of hun raadslieden de taal van de rechtspleging niet begrijpen, een samenvatting van zijn vordering geven in het Frans, in het Nederlands of in het Duits (artikel 35, derde lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
B.10.5. Bovendien heeft de vervolgde, volgens artikel 38, tiende lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, steeds het recht om, op zijn kosten, een vertaling te vragen van elke akte van rechtspleging die niet in de in het geding zijnde bepaling wordt beoogd. De persoon die niet over de nodige inkomsten zou beschikken om die kosten te dragen, kan om rechtsbijstand verzoeken teneinde de diensten van een vertaler te verkrijgen (artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek).
B.11.1. De in het geding zijnde bepaling waarborgt de verdachte die de taal van de rechtspleging niet begrijpt, het recht op de kosteloze vertaling van de essentiële stukken van het strafdossier (Parl. St., Kamer, 1932-1933, nr. 136, p. 13).
Het recht op de kosteloze vertaling van de essentiële stukken van het dossier, dat door de in het geding zijnde bepaling wordt gewaarborgd, strekt ertoe de eerbiediging te verzekeren van de rechten van verdediging van de vervolgde (Parl. St., Senaat, 1934-1935, nr. 86, p. 21), die zal kunnen begrijpen wat hij werkelijk moet weten (Parl. St., Kamer, 1932-1933, nr. 136, p. 18).
De Commissie van Justitie, belast met het onderzoek van het wetsontwerp op het gebruik der talen in gerechtszaken, beoogde echter eveneens vertragingsmiddelen te vermijden, zodat de tekst van artikel 22, vijfde lid, van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten werd toegevoegd teneinde te vermijden dat « voor de eerste maal in beroep een verdachte de vertaling vraagt van de stukken die werden overgelegd in eersten aanleg » (Parl. St., Senaat, 1934-1935, nr. 86, p. 21) : de voormelde Commissie « vreest dat dit een al te gemakkelijk middel zou zijn om tijd te winnen, de uitspraak van het arrest te vertragen of zelfs verjaring te bereiken » (ibid., pp. 21-22).
B.11.2. Aldus beoogde de wetgever een evenwicht te vinden tussen, enerzijds, de rechten van de verdachte en, anderzijds, een efficiënte bestrijding van misdrijven in het belang van de samenleving en van de slachtoffers, wat vereist dat dilatoire procedures worden tegengegaan.
B.12.1. Zoals in B.8 is vermeld, leggen noch artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, noch de richtlijn 2010/64/EU de verplichting op dat het verzoek om vertaling moet worden onderzocht door een rechtscollege, noch dat moet worden voorzien in een afzonderlijk beroep dat het mogelijk maakt om de weigering tot vertaling wegens voldoende kennis van de taal van de rechtspleging te betwisten.
B.12.2. Het Hof dient zich te dezen uit te spreken over een verzoek om vertaling dat wordt gedaan in de loop van een gerechtelijk onderzoek.
B.12.3. Bij de regeling van de rechtspleging beslist de raadkamer over het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de verdachte gehoord te hebben. De verdachte kan zich in voorkomend geval laten bijstaan door een tolk (artikel 31 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten). De inverdenkinggestelde kan worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een raadsman, en het dossier wordt ter beschikking gesteld van de inverdenkinggestelde en van zijn raadsman, die inzage ervan kunnen hebben en kopie ervan kunnen opvragen (artikel 127 van het Wetboek van strafvordering). Bij de regeling van de rechtspleging voor de raadkamer leggen de partijen hun conclusie neer ter terechtzitting. De raadkamer onderzoekt de regelmatigheid van de rechtspleging en zij kan een onderzoekshandeling of de gehele rechtspleging nietig verklaren wanneer zij een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid vaststelt (artikel 131 van het Wetboek van strafvordering).
In het kader van de regeling van de rechtspleging kan de raadkamer aldus rekening houden met, enerzijds, het openbaar belang en de zorg voor een goede rechtsbedeling binnen een redelijke termijn en, anderzijds, het recht van de procespartijen op een debat op tegenspraak, met eerbiediging van de wapengelijkheid.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan overigens, in hoger beroep, alle bevoegdheden van de raadkamer uitoefenen, zoals onder meer het onderzoek van de regelmatigheid van de procedure, waartoe zij zelfs ambtshalve kan overgaan, met inbegrip van het zuiveren van het dossier van eventuele nietigheden (artikelen 135, 223 en 235bis van het Wetboek van strafvordering).
B.12.4. Het Hof van Cassatie is in dat verband van oordeel dat, « indien een inverdenkinggestelde ter gelegenheid van de regeling van de rechtspleging de schriftelijke vertaling heeft gevraagd van stukken van het strafdossier, het onderzoeksgerecht in de regel de rechtspleging slechts kan regelen nadat de schriftelijke vertaling van die stukken bij het dossier werd gevoegd en de inverdenkinggestelde ervan heeft kunnen kennis nemen, voor zover wordt geoordeeld dat het gaat om stukken die essentieel zijn voor de uitoefening van zijn recht van verdediging voor het onderzoeksgerecht » (Cass., 15 juli 2014, P.14.1029.N).
B.13.1. Aldus beschikt de verdachte aan wie tijdens het gerechtelijk onderzoek een vertaling werd geweigerd, over de mogelijkheid om voor de onderzoeksgerechten, overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling, de vertaling van de essentiële stukken van het dossier te verzoeken. Het staat dan aan het onderzoeksgerecht om de noodzaak van een vertaling te beoordelen en om soeverein, rekening houdend met de voorliggende bijzondere omstandigheden, te oordelen of de weigering tot vertaling de uitoefening van de rechten van verdediging van de verdachte voor het onderzoeksgerecht al dan niet schendt. Het onderzoeksgerecht kan daarbij alle relevante omstandigheden van het geding in aanmerking nemen ter vrijwaring van het recht van verdediging, zoals onder meer het gegeven dat de betrokkene op grond van artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten reeds om de vertaling van de stukken heeft verzocht of dat had kunnen doen (Cass., 23 september 2014, P.14.0024.N). Een schending van het recht van verdediging ingevolge de weigering door het openbaar ministerie van de gevraagde vertaling kan tot de onontvankelijkheid van de strafvordering leiden.
B.13.2. Die mogelijkheid om voor de onderzoeksgerechten om de vertaling van de essentiële processtukken te verzoeken, biedt de verdachte derhalve de mogelijkheid om de weigering van het openbaar ministerie om dat verzoek in te willigen, aan te vechten voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter alvorens kan worden overgegaan tot de regeling van de rechtspleging. Er wordt bijgevolg geen afbreuk gedaan aan het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
Rekening houdend met het bestaan van die jurisdictionele controle voor de onderzoeksgerechten, is de bevoegdheid van het openbaar ministerie om zich uit te spreken over het verzoek om vertaling in het stadium van het gerechtelijk onderzoek, bedoeld in de in het geding zijnde bepaling, niet onbestaanbaar met de rechten van verdediging en het eerlijke karakter van de procedure.
B.14. Ten slotte dient erop te worden gewezen dat de vervolgde, op grond van de in het geding zijnde bepaling, ook nog in de procedure ten gronde voor het vonnisgerecht, om een vertaling van de essentiële processtukken kon verzoeken teneinde zijn recht van verdediging uit te oefenen.
B.15. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 22 van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « op het gebruik der talen in gerechtszaken », zoals het van kracht was vóór 1 juni 2017, schendt niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 47 en 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 3, lid 5, van de richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 « betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures ».
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 september 2020.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût