Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 oktober 2016

Uittreksel uit arrest nr. 116/2016 van 22 september 2016 Rolnummer : 6217 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. Het samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snap(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016205479
pub.
28/10/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 116/2016 van 22 september 2016 Rolnummer : 6217 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 februari 2015 in zake R.S. en M.S., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 juni 2015, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het tot gevolg heeft dat : - een nieuwe gewone adoptie absoluut onmogelijk is van een meerderjarige persoon met een volle adoptieve afstammingsband, bij overlijden van de adoptant, - daar waar bij een meerderjarige persoon met een oorspronkelijke afstammingsband een gewone adoptie steeds mogelijk is, zelfs wanneer diens beide ouders nog in leven zijn ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Een kind dat reeds is geadopteerd, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone dan wel om een volle adoptie, kan nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel : 1° de vorige adoptant of adoptanten overleden zijn;2° de vorige adoptie herzien is of de vorige gewone adoptie ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten herroepen is;3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken ». Die bepaling maakt het mogelijk dat kinderen het voorwerp van een nieuwe adoptie uitmaken. De wetgever koos voor de term « kind » om te verwijzen naar personen van minder dan achttien jaar (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en DOC 50-1367/001, pp. 18 en 22).

In artikel 343, § 1, c), van het Burgerlijk Wetboek wordt het kind trouwens, op algemene wijze inzake adoptie, omschreven als « een persoon van minder dan achttien jaar ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het tot gevolg zou hebben dat « een nieuwe gewone adoptie absoluut onmogelijk is van een meerderjarige persoon met een volle adoptieve afstammingsband, bij overlijden van de adoptant, daar waar bij een meerderjarige persoon met een oorspronkelijke afstammingsband een gewone adoptie steeds mogelijk is, zelfs wanneer diens beide ouders nog in leven zijn ».

B.3. Volgens de Ministerraad zou de prejudiciële vraag geen antwoord behoeven, omdat zij op een verkeerd uitgangspunt zou berusten. Ook meerderjarige personen met een oorspronkelijke afstammingsband kunnen enkel worden geadopteerd indien zij nog niet werden geadopteerd.

B.4. De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in behandeling dat bestaat tussen meerderjarige personen met een adoptieve afstammingsband, die niet het voorwerp van een gewone adoptie kunnen uitmaken, en meerderjarige personen met een oorspronkelijke afstammingsband, die wel het voorwerp van een gewone adoptie kunnen uitmaken.

De exceptie wordt verworpen.

B.5.1. De Ministerraad is daarenboven van oordeel dat de in het geding zijnde categorieën van personen niet vergelijkbaar zouden zijn, aangezien de adoptie, volgens hem, ertoe zou strekken het een kind mogelijk te maken op te groeien in een geborgen familiale opvoedingssituatie.

B.5.2. In beide gevallen betreft het meerderjarige personen met een bepaalde afstammingsband, zodat die categorieën zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

De exceptie wordt verworpen.

B.6. Het verschil in behandeling tussen beide in de prejudiciële vraag bedoelde categorieën van meerderjarige personen berust op een objectief criterium, namelijk het al dan niet eerder geadopteerd zijn.

B.7.1. In de parlementaire voorbereiding naar aanleiding van de hervorming van het adoptierecht door de wet van 21 maart 1969 « tot wijziging van artikel 45 van het Burgerlijk Wetboek, van de titels VIII en X van boek I van hetzelfde Wetboek, alsmede van de wetten op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit, gecoördineerd op 14 december 1932 », wordt aangegeven dat de wetgever, door niet toe te staan dat meerderjarige personen met een adoptieve afstammingsband opnieuw kunnen worden geadopteerd, het doel van de adoptie beoogde te versterken, namelijk « een thuis te geven aan deze kinderen en niet [...] volwassenen in staat te stellen achtereenvolgens in verscheidene gezinnen binnen te dringen » (Parl.

St., Senaat, 1966-1967, nr. 358, p. 70). Bovendien wou de wetgever « de mogelijkheid van een jacht op adopties en erfenissen » vermijden (ibid., p. 69).

B.7.2. De in het geding zijnde bepaling is in het Burgerlijk Wetboek ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten tot hervorming van de adoptie. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd geen verantwoording gegeven voor het behoud van de onmogelijkheid voor de meerderjarige persoon met een adoptieve afstammingsband om, bij overlijden van de adoptant, opnieuw te worden geadopteerd (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en DOC 50-1367/001, pp. 22-23), aangezien de regel krachtens welke de mogelijkheid van een nieuwe adoptie, voor een meerderjarige, niet bestaat, met uitzondering van de mogelijkheid van stiefouderadoptie, niet is gewijzigd door de wetgever.

Uit de parlementaire voorbereiding van die wet blijkt dat de wetgever heeft stilgestaan bij het behoud van de mogelijkheid tot gewone adoptie van een meerderjarige persoon, maar dat er geen overeenstemming werd bereikt om die mogelijkheid af te schaffen (Parl.

St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1366/011, pp. 124-130).

B.8. In zoverre de wetgever de mogelijkheid van een gewone adoptie van een meerderjarige persoon heeft behouden, maken de in B.7.1 aangevoerde redenen het niet mogelijk het verschil in behandeling tussen meerderjarige personen volgens de aard van hun afstamming te verantwoorden. De omstandigheid dat men tijdens de minderjarigheid is geadopteerd, vertoont immers geen relevante band ten aanzien van de mogelijkheid om het voorwerp van een gewone adoptie uit te maken zodra de meerderjarige leeftijd is bereikt.

B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 347-1 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het niet toestaat dat een meerderjarige persoon met een adoptieve afstammingsband het voorwerp van een gewone adoptie uitmaakt.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 september 2016.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^