Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 juni 2016

Uittreksel uit arrest nr. 56/2016 van 28 april 2016 Rolnummer : 6122 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 27 en 28, 5°, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016202576
pub.
20/06/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 56/2016 van 28 april 2016 Rolnummer : 6122 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 27 en 28, 5°, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, ingesteld door de vzw « EDORA - Fédération de l'Energie d'Origine Renouvelable et Alternative ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 17 december 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 december 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 27 en 28, 5°, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 juni 2014, derde editie) door de vzw « EDORA - Fédération de l'Energie d'Origine Renouvelable et Alternative », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. C. Musialski, advocaat bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de wetgevende context ervan B.1.1. De verzoekende partij, de vzw « EDORA - Fédération de l'Energie d'Origine Renouvelable et Alternative », vraagt het Hof de artikelen 27 en 28, 5°, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, te vernietigen.

B.1.2. Bij artikel 27 wordt, in het voormelde decreet van 12 april 2001 (hierna : het « elektriciteitsdecreet »), onder het opschrift « Aansluiting op de netten », een nieuw artikel 25decies ingevoegd dat bepaalt : « § 1. Transparante en efficiënte procedures worden door de netbeheerders bepaald en bekendgemaakt voor de niet-discriminerende aansluiting van de productie-installaties op hun net. § 2. De beheerder van het plaatselijke transmissienet mag de aansluiting van een productie-installatie niet weigeren wegens eventuele beperkingen van de beschikbare capaciteiten van het net, zoals congesties op afgelegen delen van het net of in het net stroomopwaarts of om de reden dat deze aansluiting bijkomende kosten zou teweegbrengen die zouden voortvloeien uit de eventuele verplichting om de capaciteit van de elementen van het net in het gebied gelegen in de nabijheid van het aansluitingspunt op te voeren. § 3. De aansluiting op het distributienet van de installaties met een vermogen van meer dan vijf KVA maakt het voorwerp uit van een voorafgaandelijk onderzoek door de netbeheerder. Het voorafgaandelijk onderzoek is niet vereist voor de installaties voor de productie van groene elektriciteit met een vermogen lager dan of gelijk aan vijf KVA. De netbeheerders dienen de informatie te verstrekken i.v.m. de aansluiting en de toegang van de productie-installaties tot de netten. § 4. Om de veiligheid van het net te garanderen wat betreft de installaties aangesloten op hoog- en middenspanning, moet de producent in staat zijn om zijn productie te verminderen in geval van congestie ».

B.1.3. Artikel 28, 5°, voegt in artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet » vier nieuwe paragrafen in, die luiden als volgt : « § 2bis. Onverminderd de bepalingen bedoeld in paragraaf 2, geeft de netbeheerder voorrang aan groene elektriciteit.

Voor de aansluitingen op het netwerk op hoog- en middenspanning en op het plaatselijke transmissienet, vermeldt het contract de permanente injectiecapaciteit die onmiddellijk beschikbaar is op het net voor de geproduceerde groene elektriciteit alsook, in voorkomend geval, de capaciteitsverhogingen die economisch gerechtvaardigd zijn t.o.v. het onderzoek bedoeld in § 2quater en hun uitvoeringsagenda om zo volledig mogelijk te voldoen aan de vraag om totale injectie van de afnemer. § 2ter. Voor de installaties die na de datum van inwerkingtreding van deze bepaling zijn ingeschakeld, wanneer het net niet toelaat om de contractuele capaciteit te aanvaarden onder normale uitbatingsvoorwaarden, wordt voor de installaties aangesloten op het hoog- en middenspanningsnet en voor de installaties van meer dan 5 kVA aangesloten op het laagspanningsnet een compensatie toegekend aan de producent van groene elektriciteit voor de inkomensverliezen die te wijten zijn aan de injectiebeperkingen opgelegd door de netbeheerder, behalve in de volgende gevallen : 1° wanneer de netbeheerder de maatregelen toepast die voorzien zijn in geval van noodsituatie overeenkomstig het technisch reglement; 2° wanneer de aansluiting en/of de gevraagde extra injectiecapaciteit t.o.v. de injectiecapaciteit die onmiddellijk beschikbaar is, geheel of gedeeltelijk als niet economisch gerechtvaardigd wordt geacht na afloop van de kosten-batenanalyse bedoeld in § 2quater.

Als de netbeheerder de totaliteit van de injectiecapaciteit vermeld in het toegangscontract niet kan aanvaarden en dat de betrokken aansluiting, geheel of gedeeltelijk geacht werd als economisch gerechtvaardigd op basis van het onderzoek bedoeld in § 2quater, voert de netbeheerder de nodige investeringen uit en zal de compensatie voor capaciteitsbeperking niet meer verschuldigd zijn tijdens de aanpassingsperiode van het net voor het gedeelte dat de onmiddellijk beschikbare capaciteit overschrijdt. Deze beperking wordt tot vijf jaar beperkt. Deze termijn kan worden verlengd door een gemotiveerde beslissing van de CWaPE wanneer de vertraging in de aanpassing van het net te wijten is aan omstandigheden die de netbeheerder niet beheerst.

Op voorstel van de CWaPE in overleg met de netbeheerders zal de Regering de berekenings- en uitvoeringsmodaliteiten van de financiële compensatie bepalen. § 2quater. Op basis van de kosten-batenanalyse zal de CWaPE in overleg met de producent/projectontwikkelaar het economisch gerechtvaardigd karakter van het aansluitingsproject beoordelen. Deze analyse onderzoekt het economisch gerechtvaardigd karakter van de investeringen die nodig zijn om een overtollige injectie toe te laten t.o.v. de onmiddellijk beschikbare capaciteit onder normale uitbatingsomstandigheden op grond van de verwachten inkomsten van de productie van groene elektriciteit. Deze kosten-batenanalyse is o.a. gebaseerd op de volgende criteria : kostprijs van de noodzakelijke investeringen voor de netbeheerder, overeenstemming met het aanpassingplan, relatief aandeel van de bijdrage van de productie bedoeld in de Waalse doelstelling van productie van hernieuwbare energie en mogelijke alternatieven voor deze productie om goedkoop de Waalse doelstellingen inzake productie van hernieuwbare energie te bereiken, impact van de tarieven.

De CWaPE onderzoekt het project op basis van een technisch-economisch dossier dat de gegevens verstrekt door de netbeheerder en producent opneemt, met name, de kostprijs van de nodige investeringen voor de netbeheerder, de overeenstemming met het aanpassingsplan en de impact van de tarieven op het aansluitingsproject.

Op voorstel van de CWaPE, in overleg met de netbeheerders en de producenten/projectontwikkelaars, zal de Regering de berekeningsmodaliteiten van de analyse bedoeld in het eerste lid bepalen. § 2quinquies. De compensatie is verschuldigd door de distributienetbeheerder of de beheerder van het plaatselijke transmissienet in functie van de infrastructuur die de contractuele capaciteit beperkt ».

B.2.1. Krachtens artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, heeft de decreetgever het voormelde decreet van 11 april 2014 aangenomen.

B.2.2. Dat decreet vervolledigt de omzetting, voor het Waalse Gewest, van de richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG » (hierna : de « elektriciteitsrichtlijn ») en meer bepaald van artikel 23 ervan, dat regels vaststelt voor de aansluiting van nieuwe elektriciteitscentrales op het transmissiesysteem.

Het decreet van 11 april 2014 zet ook de voor hernieuwbare energie gunstige regels betreffende toegang tot de netwerken om, die vervat zijn in artikel 16, lid 2, van de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 « ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG » (hierna : de richtlijn « hernieuwbare energie ») en in artikel 15, lid 5, van de richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 « betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG » (hierna : de richtlijn « energie-efficiëntie »).

B.2.3. Hernieuwbare energie heeft, krachtens het voormelde recht van de Europese Unie, prioritaire rechten gekregen inzake toegang tot het net en verdeling in het elektriciteitssysteem. Doordat de ontwikkeling van hernieuwbare energie leidde tot een toename van het aantal gedecentraliseerde productiepunten en van het aantal aanvragen tot aansluiting op de gewestelijke netten, wilde het Waalse Gewest nieuwe aansluitingsmodaliteiten vastleggen om de integratie van een maximum aan capaciteit van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het net mogelijk te maken.

B.2.4. De aansluiting op het net wordt voortaan gewaarborgd bij het nieuwe artikel 25decies van het « elektriciteitsdecreet », zoals het werd ingevoegd bij het bestreden artikel 27 van het decreet van 11 april 2014, voor alle producenten van gewone of van groene elektriciteit. Zo kan een aansluiting niet langer, zoals voordien, worden verhinderd om redenen die te maken hebben met de beschikbare capaciteit van het net of om reden dat zij bijkomende kosten zou teweegbrengen die zouden voortvloeien uit de eventuele verplichting om de capaciteit van de elementen van het net in het gebied gelegen in de nabijheid van het aansluitingspunt op te voeren (artikel 25decies, § 2). De aansluitingsvoorwaarden worden bepaald door de netbeheerders en worden bekendgemaakt met inachtneming van de regels inzake transparantie (artikel 25decies, § 1). De verplichting tot aansluiting brengt evenwel geen onvoorwaardelijk recht op injectie met zich mee.

Zo bepaalt artikel 25decies, § 4, dat, « om de veiligheid van het net te garanderen », de producent in staat moet zijn om zijn productie te verminderen en zelfs te onderbreken in geval van congestie van het net. De toegang tot het net wordt in die zin gereglementeerd volgens een beginsel van technische flexibiliteit.

B.2.5. Artikel 26, § 2, van het « elektriciteitsdecreet » waarborgt een niet-discriminerende en transparante toegang tot het net, waarbij de netbeheerders de toegang alleen mogen weigeren in vier - limitatief opgesomde - gevallen : bedreiging van de veiligheid van het net; een capaciteitstekort op het net; een aanvrager die niet voldoet aan de voorschriften van het technisch reglement; de toegang tot het betrokken net belemmert de uitvoering van een openbaredienstverplichting vanwege de beheerder van dat net.

Het bestreden artikel 28, 5°, van het decreet van 11 april 2014 voegt in artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet » een nieuwe paragraaf 2bis in die voor het Waalse Gewest de regels omzet van voorrang inzake toegang en voorrang inzake inschakeling (injectie) die moeten worden verleend aan de installaties voor productie van energie uit hernieuwbare bronnen en van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, vervat in de richtlijn « hernieuwbare energie » en in de richtlijn « energie-efficiëntie » van de Europese Unie (artikel 26, § 2bis, eerste lid).

Hetzelfde artikel 28, 5°, voegt in artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet » een paragraaf 2ter in die voor toekomstige installaties van producenten van groene energie het beginsel vastlegt van een financiële compensatie wanneer, met toepassing van het beginsel van flexibele toegang, hen een - contractueel aanvaarde - vermindering van de elektriciteitsproductie zal zijn opgelegd om redenen van veiligheid die te maken hebben met een congestie van het plaatselijke net (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 1020-11, pp. 5 en 30-32; zie ook ibid., nr. 1020-1, pp. 3 en 11-12).

Ten aanzien van de bevoegdheidverdelende regels B.3. In het vierde middel voert de verzoekende partij aan dat de bestreden artikelen 27 en 28, 5°, de bevoegdheidverdelende regels bedoeld in artikel 92bis, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, alsook het beginsel van federale loyauteit dat is gewaarborgd bij artikel 143 van de Grondwet, schenden. Zij oordeelt dat de federale en de gewestelijke bevoegdheden inzake elektriciteit dermate verweven zijn dat een samenwerkingsakkoord zou vereist zijn voordat zij ten uitvoer konden worden gelegd. Dat zou ook door de Europese richtlijnen worden gevergd, die eveneens een samenwerking tussen de netbeheerders zouden opleggen om de veiligheid van de netten te waarborgen.

De federale loyauteit zou zijn geschonden om reden dat de decreetgever niet vermocht de gehele capaciteit aan flexibiliteit die op zijn niveau beschikbaar is, voor te behouden aan de netbeheerders die binnen zijn bevoegdheidssfeer vallen zonder rekening te houden met het feit dat diezelfde capaciteit nuttig kan zijn, onder meer voor de transmissienetten, bij de uitoefening van de bevoegdheden van de federale overheid.

In het vijfde middel voert de verzoekende partij aan dat de bestreden bepalingen artikel 6, § 1, VII, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 schenden doordat zij afbreuk doen aan de federale bevoegdheid inzake veiligheid van het net en bevoorradingszekerheid.

Bovendien voert zij aan dat de bestreden bepalingen artikel 6, § 3, 2°, van dezelfde bijzondere wet en minstens artikel 6, § 3, 3°, ervan schenden, die een verplichting zouden opleggen tot overleg tussen de gewesten en de federale overheid vóór de aanneming van de betrokken bepalingen.

B.4.1. Het Hof toetst de bestreden bepalingen aan de bevoegdheidverdelende regels, zoals die van toepassing waren op het tijdstip waarop de bepalingen werden aangenomen, dus vóór de wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bij de bijzondere wet van 6 januari 2014.

B.4.2. Artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalde : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater [thans artikel 39] van de Grondwet zijn : [...] VII. Wat het energiebeleid betreft : De gewestelijke aspecten van de energie, en in ieder geval : a) De distributie en het plaatselijke vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt;b) De openbare gasdistributie;c) De aanwending van mijngas en van gas afkomstig van hoogovens;d) De netten voor warmtevoorziening op afstand;e) De valorisatie van steenbergen;f) De nieuwe energiebronnen met uitzondering van deze die verband houden met de kernenergie;g) De terugwinning van energie door de nijverheid en andere gebruikers;h) Het rationeel energieverbruik. De federale overheid is echter bevoegd voor de aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven, te weten : a) Het nationaal uitrustingsprogramma in de elektriciteitssector;b) De kernbrandstofcyclus;c) De grote infrastructuren voor de stockering;het vervoer en de produktie van energie; d) De tarieven ». B.4.3. Artikel 6, § 3, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bepaalde : « Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken Regeringen en de bevoegde federale overheid : [...] 2° voor iedere maatregel op het gebied van het energiebeleid, buiten de bevoegdheden opgesomd in § 1, VII;3° over de grote lijnen van het nationaal energiebeleid ». B.4.4. Artikel 92bis, § 3, van dezelfde bijzondere wet bepaalde : « De federale overheid en de Gewesten sluiten in ieder geval een samenwerkingsakkoord : a) voor het onderhoud, de exploitatie en de ontwikkeling van de telecommunicatie- en telecontrolenetwerken die, in verband met het verkeer en de veiligheid, de grenzen van een Gewest overschrijden;b) voor de toepassing op federaal en gewestelijk vlak van de door de Europese Gemeenschap vastgestelde regelen inzake de risico's van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten;c) voor de coördinatie tussen het beleid inzake de arbeidsvergunningen en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten;d) voor de oprichting van een Agentschap, dat zal beslissen tot en overgaan tot de organisatie van gezamenlijke handelsmissies, op initiatief van één of meer gewesten of op vraag van de federale overheid, en dat informatie, studies en documentatie over de buitenlandse markten zal organiseren, ontwikkelen en verspreiden;e) voor de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bedoeld in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, en van de federale overheid ». B.5.1. De bijzondere wetgever heeft het energiebeleid opgevat als een gedeelde exclusieve bevoegdheid, waarbij de gasdistributie en de distributie en het plaatselijk vervoer van elektriciteit (door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt) aan de gewesten is toevertrouwd, terwijl het (niet-plaatselijk) vervoer van energie tot de bevoegdheid van de federale wetgever is blijven behoren.

Behoudens de uitdrukkelijk vermelde uitzonderingen heeft de bijzondere wetgever aldus aan de gewesten de exclusieve bevoegdheid toegekend inzake de nieuwe energiebronnen en het rationeel energieverbruik. Het komt derhalve de gewesten toe in de hen toegewezen aangelegenheden verplichtingen op te leggen aan alle betrokken actoren op de energiemarkt, niet alleen wat hun activiteiten op het distributienet betreft, maar ook wat hun activiteiten op het net voor plaatselijk vervoer van elektriciteit betreft.

B.5.2. Te dezen is het doel van de bestreden bepalingen de ontwikkeling van hernieuwbare energie in het Waalse Gewest te bevorderen. Vóór de inwerkingtreding ervan, wanneer de op het net beschikbare capaciteit niet toeliet een producent aan te sluiten, werd aan die laatste de toegang tot het net geweigerd. De decreetgever heeft beslist de toegangsvoorwaarden voor de distributie- en plaatselijke transmissienetten te regelen door te bepalen dat een aansluitingsovereenkomst met flexibele toegang moet worden gesloten, ongeacht de beschikbare capaciteit. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « [...] zowel voor het plaatselijke transmissienet als voor het distributienet worden bepalingen ingevoegd met het oog op een verbetering van de energie-efficiëntie en van de voorrang inzake toegang die moet worden gegeven aan hernieuwbare energie of installaties met warmtekrachtkoppeling, alsook om de begrippen ' actief beheer van de vraag ' en ' slim netwerkbeheer ' in te voeren [...].

Op grond van artikel 23 van de richtlijn 2009/72/EG voert dit artikel, teneinde een betere integratie van de gedecentraliseerde producties te waarborgen, in het elektriciteitsdecreet de verplichting in, voor de plaatselijke transmissienetbeheerder, om de aansluiting van installaties voor elektriciteitsproductie te aanvaarden.

Die verplichting tot aansluiting leidt echter niet tot een onvoorwaardelijk recht op injectie. Om problemen inzake veiligheid van het net te voorkomen in geval van congestie, wordt die aansluiting afhankelijk gemaakt van de mogelijkheid om de productie van de installatie te verminderen. Men spreekt in dat geval van een flexibele aansluiting (met injectie). Concreet betekent dit dat de beheerder van het plaatselijke transmissienet de aansluiting niet mag weigeren om redenen die te maken hebben met de opvangcapaciteit aan het aansluitingspunt of met de eventuele noodzaak om het toeleveringsnet te versterken. In ruil kan hij niettemin de aansluiting afhankelijk stellen van de mogelijkheid om de injectie van de installatie te verminderen » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 1020-1, pp. 3 en 11-12).

In zoverre zij enkel van toepassing zijn op de distributie- en plaatselijke transmissienetten in het Waalse Gewest, vallen de bestreden bepalingen die de situatie van de producenten, en in het bijzonder van de producenten van groene elektriciteit regelen, onder de exclusieve bevoegdheid van het Waalse Gewest en houden zij geen schending in van artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.5.3. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de bestreden bepalingen onder de exclusieve bevoegdheid van de gewesten ressorteren en dat zij dus niet buiten de bevoegdheden vallen opgesomd in artikel 6, § 1, VII, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 (artikel 6, § 3, 2°, van dezelfde bijzondere wet). Zij ressorteren evenmin onder de « grote lijnen van het nationaal energiebeleid » (artikel 6, § 3, 3°, van dezelfde bijzondere wet).

B.5.4. Diezelfde conclusie geldt met betrekking tot de aangevoerde schending, die de verzoekende partij aan de bestreden bepalingen toeschrijft, van artikel 92bis, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Die bepaling heeft immers geen betrekking op de in het geding zijnde aangelegenheid. Overigens geeft de verzoekende partij, in zoverre zij technische flexibiliteit en commerciële flexibiliteit met elkaar verwart, aan de bestreden bepalingen een draagwijdte die zij niet hebben in het licht van de bevoegdheidverdelende regels. De bestreden bepalingen regelen uitsluitend de technische flexibiliteit, in casu de beperking van de injectie om redenen van veiligheid van het plaatselijke net. Zij vormen in geen geval een hindernis voor alle vormen van reservering en activering van capaciteit, noch voor andere vormen van commercialisering die te maken hebben met commerciële flexibiliteit, in het bijzonder voor de beheerder van het transmissienet, waarvoor de federale overheid bevoegd is gebleven.

Daaruit volgt dat, in zoverre geen enkele overlapping van bevoegdheden van het Waalse Gewest en van de federale overheid is vastgesteld, zij evenmin verplicht waren een samenwerkingsakkoord te sluiten.

B.6.1. Artikel 143, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht ».

De inachtneming van de federale loyauteit veronderstelt dat, wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, de federale overheid en de deelentiteiten het evenwicht van de federale constructie in haar geheel niet verstoren. De federale loyauteit betreft meer dan de loutere uitoefening van bevoegdheden : zij geeft aan in welke geest dat moet geschieden.

Het beginsel van de federale loyauteit verplicht elke wetgever erover te waken dat de uitoefening van zijn bevoegdheid de uitoefening, door de andere wetgevers, van hun bevoegdheden niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.

B.6.2. Te dezen wordt niet aangetoond dat de bestreden bepalingen de uitoefening, door de federale overheid, van haar bevoegdheid inzake energie en in het bijzonder van haar bevoegdheid om de commerciële flexibiliteit inzake nettoegang te regelen die, zoals in B.5.4 is vermeld, niet binnen het toepassingsgebied van de bestreden bepalingen valt, onmogelijk of overdreven moeilijk zouden maken.

B.7. Het vierde en het vijfde middel zijn niet gegrond.

Ten aanzien van het eerste middel B.8. De verzoekende partij verwijt de bestreden bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 12, a), 25, lid 1, en 32 van de « elektriciteitsrichtlijn », met artikel 16, lid 2, van de richtlijn « hernieuwbare energie » en met artikel 15, lid 5, van de richtlijn « energie-efficiëntie » te schenden. In hoofdzaak zouden de bestreden bepalingen de producenten van groene elektriciteit op identieke wijze, en zelfs minder gunstig behandelen dan de producenten van gewone elektriciteit, in het bijzonder omdat, wegens de flexibiliteitsclausule die aan de producenten wordt opgelegd, de netbeheerders de productie van groene elektriciteit zouden kunnen onderbreken, zonder compensatie, in geval van een « abnormale » situatie van het net, kwalificatie die dermate vaag is dat zij de netbeheerders ertoe zou kunnen brengen om, zonder enige andere verantwoording, de productie van groene elektriciteit « willekeurig » en zonder beperking in de tijd te onderbreken.

De verzoekende partij verwijt daarnaast de bestreden bepalingen een te ruime delegatie toe te kennen aan de Regering, waaraan de bestreden bepalingen buitensporige bevoegdheden zouden toekennen om het compensatierecht te regelen.

B.9.1. Artikel 12, a), van de « elektriciteitsrichtlijn » bepaalt : « Elke transmissiesysteembeheerder heeft de volgende verantwoordelijkheden : a) ervoor zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transmissie van elektriciteit en de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van veilige, betrouwbare en efficiënte transmissiesystemen, met inachtneming van het milieu ». Artikel 15, lid 3, van dezelfde richtlijn bepaalt : « Een lidstaat verplicht de transmissiesysteembeheerders ertoe om bij het inschakelen van stroomproductie-eenheden die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen te handelen overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2009/28/EG. Tevens kunnen zij de systeembeheerder ertoe verplichten om bij het inschakelen van stroomproductie-eenheden prioriteit te geven aan stroomproductie-eenheden die gebruikmaken van afvalstoffen of warmtekrachtkoppeling ».

Artikel 15, lid 5, van dezelfde richtlijn bepaalt : « De regulerende instanties, indien de lidstaat hierin voorziet, of de lidstaten verplichten transmissiesysteembeheerders ertoe te voldoen aan minimumnormen voor het onderhoud en de ontwikkeling van het transmissiesysteem, inclusief interconnectiecapaciteit ».

Artikel 25, lid 1, van dezelfde richtlijn bepaalt : « De distributiesysteembeheerder is verantwoordelijk voor het waarborgen van het vermogen van het systeem op lange termijn om te voldoen aan een redelijke vraag naar de distributie van elektriciteit, en voor het beheren, onderhouden en ontwikkelen onder economische voorwaarden van een zeker, betrouwbaar en efficiënt elektriciteitsdistributiesysteem in zijn gebied, met inachtneming van het milieu en energie-efficiëntie ».

Artikel 32 van dezelfde richtlijn bepaalt : « 1. De lidstaten dragen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot de transmissie- en distributiesystemen, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die voor alle in aanmerking komende afnemers gelden en die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. De lidstaten zorgen ervoor dat deze tarieven of de aan de berekening daarvan ten grondslag liggende methoden voorafgaand aan hun toepassing worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 37 en dat deze tarieven en, wanneer alleen de methoden zijn goedgekeurd, de methoden worden bekendgemaakt voordat zij in werking treden. 2. De beheerder van een transmissie- of distributiesysteem kan de toegang weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt. De weigering moet naar behoren met redenen worden omkleed waarbij met name het bepaalde in artikel 3 in acht moet worden genomen, op basis van objectieve, technisch en economisch onderbouwde criteria. De regulerende instanties, indien de lidstaten hierin voorzien, of de lidstaten zorgen ervoor dat deze criteria op coherente wijze worden toegepast en dat de systeemgebruiker aan wie toegang is geweigerd, gebruik kan maken van een geschillenbeslechtingsprocedure. De regulerende instantie zorgt er tevens voor dat, waar van toepassing en wanneer de toegang wordt geweigerd, de transmissie- of distributiesysteembeheerder relevante informatie verstrekt over de voor de versterking van het net vereiste maatregelen. Aan degene die om dergelijke informatie verzoekt, kan een redelijke vergoeding in rekening worden gebracht die de aan de verstrekking van die informatie verbonden kosten weerspiegelt ».

B.9.2. Artikel 16, lid 2, van de richtlijn « hernieuwbare energie » bepaalt : « Met inachtneming van de voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, die gebaseerd zijn op transparante, niet-discriminerende door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde criteria : [...] b) zorgen de lidstaten er tevens voor dat elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen voorrang heeft op dan wel gewaarborgde toegang krijgt tot het net;c) zorgen de lidstaten ervoor dat transmissiesysteembeheerders bij de dispatching van elektriciteitsopwekkingsinstallaties voorrang geven aan opwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat en dit gebeurt op basis van transparante en niet-discriminerende criteria.De lidstaten zorgen ervoor dat passende netwerk- en marktgerelateerde beheersmaatregelen worden getroffen om de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken. Indien er ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen substantiële beperkende maatregelen worden genomen om de veiligheid van het nationale elektriciteitssysteem en de energievoorzieningszekerheid te garanderen, zorgen de lidstaten ervoor dat de verantwoordelijke systeembeheerders deze maatregelen rapporteren aan de bevoegde regelgevende autoriteit en dat zij aangeven welke corrigerende voorzieningen zij denken te treffen om ongewenste beperkingen te voorkomen ».

B.9.3. Artikel 15, lid 5, van de richtlijn « energie-efficiëntie » bepaalt : « Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en gelet op artikel 15 van Richtlijn 2009/72/EG en op het gegeven dat de continuïteit in de warmtevoorziening moet worden verzekerd, zorgen de lidstaten ervoor dat, afhankelijk van de eisen met betrekking tot de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, op basis van door de bevoegde nationale instanties vastgelegde transparante, niet-discriminerende criteria, transmissie- en distributiesysteembeheerders die belast zijn met de verdeling van de opwekkingsinstallaties op hun grondgebied : a) het transport en de distributie van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarborgen;b) prioritaire of gegarandeerde toegang tot het net verlenen aan elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;c) voorrang verlenen aan elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling bij de dispatching van installaties voor elektriciteitsopwekking, voor zover een veilige exploitatie van het nationale elektriciteitsstelsel dat toelaat. [...] ».

B.10. Overeenkomstig het voormelde artikel 32 van de « elektriciteitsrichtlijn » kunnen de beheerders van een transmissie- of distributienet de toegang tot het net weigeren aan elke producent van - gewone of hernieuwbare - elektriciteit, wegens een gebrek aan capaciteit.

De voormelde artikelen 16, lid 2, van de richtlijn « hernieuwbare energie » en 15, lid 5, van de richtlijn « energie-efficiëntie » verplichten diezelfde beheerders ertoe ervoor te zorgen dat elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling voorrang heeft op dan wel gewaarborgde toegang krijgt tot het net. Die artikelen leggen verder nog de verplichting op om voorrang te verlenen, inzake verdeling, aan de installaties die elektriciteit opwekken uit diezelfde energiebronnen. Die toegang en die prioritaire verdeling kunnen niettemin worden geweigerd om de betrouwbaarheid en veiligheid van het net in stand te houden, gebaseerd op transparante, niet-discriminerende door de bevoegde nationale overheid vastgestelde criteria.

B.11. De bestreden bepalingen zetten, voor het Waalse Gewest, de regels van het voormelde Europees recht om.

Allereerst waarborgt het voormelde artikel 32 van de « elektriciteitsrichtlijn » geen onvoorwaardelijk recht op toegang tot het net, omdat de beheerders die toegang mogen weigeren wegens een gebrek aan capaciteit. Artikel 25decies van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij het bestreden artikel 27, in zoverre het een recht op aansluiting toekent dat onderworpen is aan de voorwaarde van een flexibele productie in geval van congestie, zet die mogelijkheid om.

Vervolgens heeft de decreetgever ervoor gekozen, overeenkomstig de voormelde artikelen 16, lid 2, van de richtlijn « hernieuwbare energie », en 15, lid 5, van de richtlijn « energie-efficiëntie », voorrang te verlenen, en geen garantie, inzake toegang tot en injectie (of verdeling) van de productie op de netten voor distributie en plaatselijke transmissie van elektriciteit (artikel 28, 5°, van het bestreden decreet), aan de productie van hernieuwbare energie of energie uit warmtekrachtkoppeling, voorrang die niet wordt verleend inzake toegang en injectie van de andere eenheden van energieproductie.

Het bestreden decreet staat echter toe dat dit prioritaire recht contractueel wordt beperkt, op permanente wijze wat betreft de productiecapaciteit die economisch niet gerechtvaardigd wordt geacht, of tijdelijk, voor de verwezenlijking van de nodige investeringen om de onmiddellijk beschikbare capaciteit van het net te verhogen (artikel 26, § 2bis, tweede lid, van het « elektriciteitsdecreet »).

Rekening houdend met de keuze die door de voormelde twee richtlijnen wordt gelaten, en met de mogelijkheid, gegeven bij het voormelde artikel 32 van de « elektriciteitsrichtlijn », om toegang tot het net te weigeren wegens een gebrek aan capaciteit, kan die begrenzing van de voorrang inzake toegang en injectie niet worden beschouwd als strijdig met de in het middel aangevoerde Europeesrechtelijke regels.

Wanneer de injectie van de elektriciteit die zij produceren wordt beperkt door de beheerder van het distributie- of plaatselijk transmissienet, voert het bestreden artikel 28, 5°, bovendien een financiële compensatieregeling in ten gunste van alleen de producenten van groene elektriciteit, compensatie die niet wordt opgelegd door de voormelde richtlijnen en waarin niet is voorzien voor de producenten van andere elektriciteit.

B.12. De grief dat de bestreden bepalingen de beheerders zouden toelaten de toegang tot het net op eender welk ogenblik en zonder verantwoording te onderbreken, vloeit voort uit een verkeerde lezing van artikel 25decies, § 4, van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij artikel 27 van het bestreden decreet, dat een beperking van de contractuele injectiecapaciteit slechts toestaat « in geval van congestie », teneinde « de veiligheid van het net te garanderen ».

B.13. Het recht op financiële compensatie dat voor de producenten van hernieuwbare elektriciteit wordt ingevoerd bij de nieuwe paragraaf 2ter van artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij artikel 28, 5°, van het bestreden decreet, moet toelaten het inkomstenverlies dat te wijten is aan de beperking van de injectie van elektriciteit om redenen van veiligheid van het net in geval van congestie, geleden door de producenten van groene elektriciteit die, met een beheerder van een distributie- of plaatselijk transmissienet, een overeenkomst tot flexibele nettoegang hebben gesloten, te beperken.

Tijdens de parlementaire voorbereiding preciseerde de minister van Energie dat het decreet, inzake compensatie, in drie situaties voorziet : « Een beperking van de toegang tot het net kan, voor de nieuwe installaties, het voorwerp uitmaken van een financiële compensatie voor het inkomstenverlies van de producent van groene elektriciteit, behalve indien zij te wijten is aan overmacht, zoals bepaald in het technisch reglement.

Inzake financiële compensatie voorziet het ontwerp van decreet in drie verschillende situaties : - indien de capaciteit beschikbaar is op het ogenblik van de aansluiting, zal de netbeheerder het productieverlies van de producent compenseren zodra de flexibiliteit wordt geactiveerd, en dat onverwijld en zonder rekening te houden met een drempelwaarde inzake flexibiliteit, behoudens overmacht; - indien de capaciteit niet beschikbaar is, zal de compensatie worden uitgesteld zolang de werken duren (met een maximum van vijf jaar) - het niveau van flexibiliteit en de duur van de werken zullen moeten worden gerechtvaardigd; naast de flexibiliteit die wordt vastgelegd op het ogenblik van de aansluitingsovereenkomst, zal elke flexibiliteit worden gecompenseerd, behoudens overmacht, wegens het inkomstenverlies dat zij heeft veroorzaakt; - indien de aansluiting niet ' economisch gerechtvaardigd ' is na instemming van de CWaPE, is een aansluiting met flexibele toegang mogelijk, maar zonder compensatie » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 1020-11, en 2009-2010, nr. 194-2, p. 5).

In de toelichting bij artikel 28, 5°, van het bestreden decreet wordt nog het volgende toegevoegd : « De woorden ' geheel of gedeeltelijk ', waarop de Raad van State in zijn advies heeft gewezen, hebben betrekking op de gevallen waarin de aansluiting en/of de gevraagde extra injectiecapaciteit ten opzichte van de injectiecapaciteit die onmiddellijk beschikbaar is, als niet economisch gerechtvaardigd zou worden geacht na afloop van de bovenvermelde kosten-batenanalyse. Een installatie kan immers perfect gedeeltelijk niet economisch gerechtvaardigd zijn, zoals bijvoorbeeld een installatie die niet in verhouding staat tot de reële behoeften, maar waarvoor niettemin behoeften bestaan. In dat geval is alleen het gedeelte dat overeenstemt met de behoeften, economisch gerechtvaardigd.

De CWaPE zal haar beslissing bekendmaken, met motivering, om een transparante rechtspraak te creëren.

In geval van congestie zal de netbeheerder zich allereerst richten op verplaatsingen van ladingen, alvorens gebruik te maken van de flexibiliteit inzake toegang van de gedecentraliseerde producties » (ibid., nr. 1020-1, p. 13).

Uit artikel 26, § 2ter, van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij artikel 28, 5°, van het bestreden decreet, blijkt dat het recht op compensatie kan worden geweigerd in drie omstandigheden : (1) een noodsituatie, (2) wanneer de aansluiting of de gevraagde injectiecapaciteit overtollig is ten opzichte van de injectiecapaciteit die onmiddellijk beschikbaar is, en (3) de situatie die wordt gekenmerkt door abnormale uitbatingsvoorwaarden, die worden gepreciseerd in de technische reglementen waarin artikel 13 van het « elektriciteitsdecreet » voorziet. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij beweert, is de ontstentenis van compensatie bij bepaalde onderbrekingen van de injectie duidelijk en strikt begrensd en afgebakend.

Wat de grief betreft die is afgeleid uit het ontbreken van een vergoeding voor de capaciteit van elektriciteitsproducenten om flexibel te zijn, verwart de verzoekende partij - zoals vermeld in B.5.4 - technische flexibiliteit met commerciële flexibiliteit. De bestreden bepalingen vormen in geen geval een hindernis voor elke vorm van reservering en activering van capaciteit, noch voor andere vormen van commercialisering die verbonden zijn aan commerciële flexibiliteit.

B.14.1. De verzoekende partij verwijt de decreetgever verder nog dat hij aan de Regering de definitie van de « normale uitbatingsvoorwaarden » heeft gedelegeerd zonder enige afbakening, waardoor het verhoogde recht op toegang van de producent van groene elektriciteit zou worden uitgehold. Zij bekritiseert ten slotte dat de delegaties om de berekenings- en uitvoeringsmodaliteiten van de financiële compensatie en de berekeningsmodaliteiten van de kosten-batenanalyse bedoeld in de paragrafen 2ter en 2quater van artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij artikel 28, 5°, van het bestreden decreet, te bepalen, ook zonder afbakening zouden zijn gegeven.

B.14.2. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij aanvoert, vertrouwen de bestreden bepalingen aan de Waalse Regering niet de bevoegdheid toe om de « normale » uitbatingsvoorwaarden van het net te bepalen. Zoals reeds is vermeld in B.13, zullen die voorwaarden worden gepreciseerd door de technische reglementen bedoeld in artikel 13 van het « elektriciteitsdecreet » en meer bepaald bij artikel 13, 17°, dat werd ingevoegd bij artikel 10, 5°, van het decreet van 11 april 2014, waartegen de verzoekende partij geen enkele grief formuleert en waarvan zij niet de vernietiging vordert.

B.14.3. Luidens artikel 26, § 2ter, laatste lid, en § 2quater, laatste lid, van het « elektriciteitsdecreet », ingevoegd bij artikel 28, 5°, van het bestreden decreet, komt het de Regering toe, op voorstel van de « Commission wallonne pour l'énergie » (hierna : de CWaPE), de berekenings- en uitvoeringsmodaliteiten van de financiële compensatie en de berekeningsmodaliteiten van de kosten-batenanalyse, die respectievelijk in elk van die twee paragrafen worden beoogd, te bepalen.

B.14.4. Een wetgevende machtiging ten gunste van de uitvoerende macht die een aangelegenheid betreft die niet door de Grondwet aan een wetgever is voorbehouden, is niet ongrondwettig. In dat geval maakt de bevoegde wetgever immers gebruik van de hem door de Grondwetgever verleende vrijheid om in een dergelijke aangelegenheid te beschikken.

Het Hof is niet bevoegd om een bepaling af te keuren die de bevoegdheidsverdeling tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht regelt, tenzij die bepaling indruist tegen de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten of tenzij de wetgever een categorie van personen het optreden van een democratisch verkozen vergadering, waarin de Grondwet uitdrukkelijk voorziet, ontzegt. Dat is te dezen niet het geval.

B.15. Uit wat voorafgaat volgt dat de producenten van groene elektriciteit noch op identieke wijze, noch minder gunstig worden behandeld dan de producenten van andere elektriciteit.

Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.16. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid « dat is gewaarborgd bij het decreet d'Allarde van 2 en 17 maart 1791 », van het algemeen rechtsbeginsel van vrijheid van ondernemen, van artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet, en van het standstill-beginsel, « al dan niet in onderlinge samenhang gelezen ».

In hoofdzaak verwijt de verzoekende partij de twee bestreden bepalingen de beoordeling van de rentabiliteit van de projecten die door producenten van groene elektriciteit worden ingediend, uitermate moeilijk te maken. Die bepalingen zouden aldus hun kansen om de nodige investeringen te verkrijgen verminderen, net zoals zij de aan de Waalse netbeheerders voorbehouden flexibiliteit onbeschikbaar zouden maken, waardoor zij de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zouden verhinderen om diezelfde flexibiliteit te bieden aan andere marktspelers, waarvan sommigen worden gereglementeerd op federaal niveau.

B.17.1. Artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet bepaalt : « Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen ». Die bepaling vermeldt het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid onder de economische, sociale en culturele rechten.

B.17.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 23 van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever de vrijheid van handel en nijverheid of de vrijheid van ondernemen niet heeft willen verankeren in de begrippen « recht op arbeid » en « vrije keuze van beroepsarbeid » (Parl. St., Senaat, BZ 1991-1992, nr. 100-2/3°, p. 15; nr. 100-2/4°, pp. 93 tot 99; nr. 100-2/9°, pp. 3 tot 10). Eenzelfde benadering blijkt eveneens uit de indiening van verschillende voorstellen tot « herziening van artikel 23, derde lid, van de Grondwet, teneinde het aan te vullen met een 6°, ter vrijwaring van de vrijheid van handel en nijverheid » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1930/1; Senaat, BZ 2010, nr. 5-19/1; Kamer, 2014-2015, DOC 54-0581/001).

B.18.1. De wet van 28 februari 2013 die artikel II.3 van het Wetboek van economisch recht heeft ingevoerd, heeft het zogenaamde decreet d'Allarde van 2-17 maart 1791 opgeheven. Dat decreet, dat de vrijheid van handel en nijverheid waarborgde, heeft het Hof meermaals in zijn toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betrokken.

B.18.2. De vrijheid van ondernemen, bedoeld in artikel II.3 van het Wetboek van economisch recht, moet worden uitgeoefend « met inachtneming van de in België van kracht zijnde internationale verdragen, van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid zoals vastgesteld door of krachtens de internationale verdragen en de wet » (artikel II.4 van hetzelfde Wetboek).

De vrijheid van ondernemen dient derhalve in samenhang te worden gelezen met de toepasselijke bepalingen van het Europese Unierecht, alsook met artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, waaraan, als bevoegdheidverdelende regel, het Hof rechtstreeks vermag te toetsen.

Ten slotte wordt de vrijheid van ondernemen eveneens gewaarborgd door artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.18.3. Het Hof dient de bestreden bepalingen derhalve te toetsen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de vrijheid van ondernemen.

B.18.4. De vrijheid van ondernemen kan evenwel niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de wet de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. De wetgever zou pas onredelijk optreden indien hij de vrijheid van ondernemen zou beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel.

B.18.5. De verzoekende partij toont niet aan op welke wijze de waarborgen inzake de aansluiting op het net, waarin de bestreden bepalingen voorzien, op onevenredige wijze afbreuk zouden doen aan de vrijheid van ondernemen.

Overigens kan niet aan de bestreden bepalingen worden toegeschreven dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in acht zijn genomen in zoverre zij de producenten van groene elektriciteit niet behoeden voor ongelegen economische keuzes of ongelegen keuzes inzake beheer, noch voor de toevalligheden afhankelijk van omstandigheden die niet behoren tot het algemeen belang.

B.19. In zoverre het middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, verzekert artikel 28, 5°, van het decreet van 11 april 2014, dat in artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet » een paragraaf 2bis invoegt die niet wordt bestreden, een voorrang inzake nettoegang voor de producenten van groene elektriciteit. Zo leidt die bepaling niet tot een discriminatie te hunnen aanzien, maar waarborgt zij die producenten een gunstigere behandeling dan de producenten van andere elektriciteit.

Zoals blijkt uit het onderzoek van het eerste middel, worden de producenten van groene elektriciteit noch op identieke wijze, noch minder gunstig behandeld dan de producenten van andere elektriciteit.

B.20. Het tweede middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.21. Het derde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, alsook van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van de artikelen 32, lid 2, en 37, lid 1, van de « elektriciteitsrichtlijn ». De verzoekende partij voert aan dat de bestreden bepalingen tot gevolg zouden hebben dat de producenten van hernieuwbare energie worden « onttrokken » aan de CWaPE in geval van betwisting betreffende de « normale/abnormale uitbatingsomstandigheden ». Zij is van mening dat, aangezien de beheerder van een distributie- of plaatselijk transmissienet over het « recht » beschikt om een aansluiting te onderbreken en aangezien de CWaPE, op grond van het niet-bestreden artikel 49bis van het « elektriciteitsdecreet », enkel bevoegd is om hun verplichtingen te controleren, de groene producenten enkel nog een beroep zouden hebben voor de burgerlijke rechter.

B.22.1. Het Hof moet de omvang van het beroep tot vernietiging bepalen op grond van de inhoud van het verzoekschrift, en meer bepaald op basis van de uiteenzetting van de middelen. Het beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waarvan wordt uiteengezet in welk opzicht zij de in het middel aangevoerde bepalingen zouden schenden.

B.22.2. Het beroep strekt tot de vernietiging van artikel 27 van het decreet van 11 april 2014, in zoverre het een artikel 25decies invoegt in het « elektriciteitsdecreet », en van artikel 28 van hetzelfde decreet, in zoverre het de nieuwe paragrafen 2bis tot 2quinquies invoegt in artikel 26 van het « elektriciteitsdecreet ».

De regels betreffende de bevoegdheid van de Geschillenkamer van de CWaPE zijn vervat in artikel 49bis van het « elektriciteitsdecreet », zoals gewijzigd bij artikel 60 van het decreet van 11 april 2014, waartegen de verzoekende partij geen enkele grief formuleert en waarvan zij niet de vernietiging vordert.

B.23. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 28 april 2016.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^