Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 november 2010

Uittreksel uit arrest nr. 103/2010 van 16 september 2010 Rolnummer 4819 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Ber Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010205378
pub.
17/11/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 103/2010 van 16 september 2010 Rolnummer 4819 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 17 september 2009 in zake de bvba « Docteur Pierre Debay » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 november 2009, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in die zin geïnterpreteerd dat een uitgave enkel als beroepskosten aftrekbaar is indien zij noodzakelijkerwijs is verbonden met de activiteit van de vennootschap of met het maatschappelijk doel ervan, terwijl eender welk door dezelfde vennootschap voortgebracht inkomen een beroepskarakter heeft en in beginsel belastbaar is, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? »;2. « Schenden de artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in die zin geïnterpreteerd dat een uitgave enkel als beroepskosten aftrekbaar is indien zij noodzakelijkerwijs is verbonden met de activiteit van de vennootschap of met het maatschappelijk doel ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij onder de aan de vennootschapsbelasting onderworpen vennootschappen een verschil in behandeling invoeren naar gelang van hun statutair doel, aangezien dezelfde kosten die worden gedragen om dezelfde belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, aftrekbaar zijn indien de inkomsten voortkomen uit een activiteit die valt onder het statutair doel van de vennootschap en niet aftrekbaar zijn indien de inkomsten voortkomen uit een activiteit die niet onder dat statutair doel valt ? »;3. « Schenden de artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in die zin geïnterpreteerd dat een uitgave enkel als beroepskosten aftrekbaar is indien zij noodzakelijkerwijs is verbonden met de activiteit van de vennootschap of met het maatschappelijk doel ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling invoeren tussen twee categorieën van personen die aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen, namelijk, enerzijds, de vennootschappen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen en waarvan een deel van de kosten die zijn gedaan om inkomsten te verkrijgen of te behouden, niet aftrekbaar zou zijn en, anderzijds, de natuurlijke personen die aan de personenbelasting zijn onderworpen en wier kosten die zijn gedaan om inkomsten te verkrijgen, altijd aftrekbaar zijn, ofwel van hun beroepsinkomsten, ofwel van hun andere diverse, roerende of onroerende inkomsten, en wier inkomsten alleen op het nettobedrag belastbaar zijn ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) bepaalt : « Als beroepskosten zijn aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Als in het belastbare tijdperk gedaan of gedragen worden beschouwd, de kosten die in dat tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en als zodanig zijn geboekt ».

B.1.2. Artikel 183 van hetzelfde Wetboek verwijst, voor het bepalen van het bedrag van de inkomsten die zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan zijn vrijgesteld, naar de regels die van toepassing zijn op de winst waarmee rekening wordt gehouden voor de personenbelasting, en waartoe het voormelde artikel 49 behoort; het bepaalt : « Onder voorbehoud van de in deze titel omschreven afwijkingen zijn, wat hun aard betreft, de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde als die welke inzake personenbelasting worden beoogd; het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst ».

Wat de eerste twee prejudiciële vragen betreft B.2. De eerste en de tweede prejudiciële vraag hebben betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de hiervoor aangehaalde artikelen 49 en 183 in de interpretatie dat zij, rekening houdend met het arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2003 (A.R. nr. F.99.0080.F) waaraan de verwijzende rechter refereert, een verschil in behandeling invoeren onder de personen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, naargelang de uitgaven die zij doen al dan niet verband houden met de activiteit van de vennootschap dan wel met het maatschappelijk doel ervan : alleen de in het eerste geval gedane uitgaven kunnen in de zin van het voormelde artikel 49 als beroepskosten worden afgetrokken, terwijl, in beide gevallen, de inkomsten van de belastingplichtigen als beroepsinkomsten belastbaar zijn.

B.3. Uit het gegeven dat het vermogen van een persoon die aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, één massa vormt die aan de activiteit van de vennootschap wordt besteed, volgt dat het totaalbedrag van de winst ervan de belastinggrondslag vormt.

Noch uit dat gegeven, noch uit het feit dat de vennootschap een rechtspersoon is die met het oog op een winstgevende activiteit is opgericht, kan worden afgeleid dat het bedrag van alle uitgaven ervan kan worden afgetrokken van het bedrag van de winsten ervan.

B.4. Artikel 49 van het WIB 1992 koppelt de in het geding zijnde aftrekbaarheid immers aan de voorwaarde dat de daarin beoogde kosten zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, hetgeen de kosten uitsluit die met een ander doel zijn gedaan of gedragen, bijvoorbeeld wanneer onbaatzuchtig wordt gehandeld of wanneer zonder tegenprestatie een voordeel aan een derde wordt verschaft of die kosten welke, rekening houdend met het beginsel van de specialiteit van de rechtspersonen, losstaan van de activiteit of van het maatschappelijk doel ervan; de wetgever vermocht in dat opzicht ervan uit te gaan dat het niet was verantwoord een fiscaal voordeel toe te kennen aan de personen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen en kosten doen die losstaan van hun maatschappelijk doel. Het staat aan de rechter na te gaan of de uitgave is gedaan om een inkomen te verkrijgen of te behouden en verband houdt met de activiteit van de vennootschap of het maatschappelijk doel ervan.

B.5. De eerste twee prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Wat de derde prejudiciële vraag betreft B.6. De derde prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de in het geding zijnde bepalingen in de interpretatie dat zij een verschil in behandeling invoeren onder de belastingplichtigen, naargelang zij zijn onderworpen aan de personenbelasting of aan de vennootschapsbelasting. Enkel de eersten kunnen immers de aftrek genieten van kosten die worden gemaakt om niet alleen beroepsinkomsten, maar ook andere inkomsten, zoals roerende, onroerende en diverse inkomsten, te verkrijgen.

B.7. Zoals is uiteengezet in B.1, wordt de aftrekbaarheid van de kosten met betrekking tot de beroepsactiviteiten bij het Wetboek van de inkomstenbelastingen op identieke wijze geregeld, ongeacht of die kosten worden gemaakt door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon.

Daarentegen kan een natuurlijke persoon weliswaar andere kosten aftrekken die hij heeft gemaakt om inkomsten te verkrijgen of te behouden die losstaan van zijn beroepsactiviteit. Gegeven het feit dat een handelsvennootschap is onderworpen aan het specialiteitsbeginsel en dat de organen ervan zich, in principe, bij hun handelingen moeten laten leiden door het nastreven van de verwezenlijking van het maatschappelijk doel ervan, komt het evenwel niet onredelijk voor dat de wetgever niet heeft voorzien in aftrekbaarheid van de kosten die door de rechtspersoon zouden zijn gemaakt om inkomsten te verkrijgen of te behouden die geen verband houden met het nastreven van het maatschappelijk doel ervan.

Voor het overige liggen aan de personenbelasting en aan de vennootschapsbelasting verschillende beginselen ten grondslag en mag een wettelijk bepaalde rechtsvorm redelijkerwijze worden geacht met kennis van zaken te zijn aangenomen. Er moet derhalve rekening worden gehouden met het feit dat men beslist een rechtspersoon op te richten na de voor- en nadelen van een dergelijke oprichting te hebben afgewogen.

B.8. Ten slotte, en in tegenstelling met wat de eisende partij voor de verwijzende rechter te verstaan geeft, wordt aan het Hof geen vraag gesteld over het verschil in behandeling tussen natuurlijke personen en rechtspersonen op het vlak van de handelingen die zij kunnen stellen krachtens de regels van het burgerlijk recht.

B.9. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 49 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre de beroepskosten die niet noodzakelijkerwijs verbonden zijn met de activiteit van de vennootschap of met het maatschappelijk doel ervan, niet aftrekbaar zijn.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 16 september 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^