Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 03 augustus 2009

Uittreksel uit arrest nr. 107/2009 van 9 juli 2009 Rolnummer 4507 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht b Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203262
pub.
03/08/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 107/2009 van 9 juli 2009 Rolnummer 4507 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, ingesteld door de vzw « Ecole Notre-Dame de la Sainte-Espérance » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 augustus 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 september 2008, is een beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 juni 2008), door de vzw « Ecole Notre-Dame de la Sainte-Espérance », met maatschappelijke zetel te 1050 Brussel, Eendrachtsstraat 37, de vzw « Schola Nova », met maatschappelijke zetel te 1315 Incourt, rue de Brombais 11, Serge Bya en Ysabel Martinez Ovando, wonende te 1348 Louvain-la-Neuve, Cour de la Ciboulette 17/102, François Croonen en Marie Brabant, wonende te 1160 Brussel, Guillaume Dekelverstraat 49, Clothilde Coppieters de Gibson, wonende te 7911 Oeudeghien, Chaussée de Brunehaut 48, Alain Mossay en Catherine Frankart, wonende te 6900 Marche-en-Famenne, rue Hubert Gouverneur 17, Etienne Cassart en Sophie Adam, wonende te 6690 Vielsalm, Cahay 96, Jean-Claude Verduyckt en Yolande Garcia Palacios, wonende te 6470 Sautin, Les Bruyères 1, Jérémie Detournay en Sophie Calonne, wonende te 7880 Vloesberg, Potterée 9, Luc Lejoly en Vinciane Devuyst, wonende te 5020 Malonne, Basses-Calenges 3, Blair Bonin en Dina Gautreaux, wonende te 1348 Louvain-la-Neuve, rue du Bassinia 22, Pierre Wathelet en Ingrid Van den Perreboom, wonende te 4020 Luik, rue de Porto 51, en Dominique Buffet en Mélanie Ducamp, wonende te 5600 Roly, place Saint-Denis 3.

De vordering tot schorsing van hetzelfde decreet, ingesteld door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 158/2008 van 6 november 2008, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 januari 2009. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (hierna : decreet van 25 april 2008).

B.1.2. Dat decreet voert voor dat type van onderwijs een regeling in die ertoe strekt « het mogelijk te maken de minderjarigen hun recht op kwalitatief onderwijs te waarborgen, hetgeen de invoering veronderstelt van doeltreffende procedures om de leerplicht te controleren, alsook van referentienormen » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 3), en « het beginsel van de vrijheid van onderwijs verankerd in artikel 24 van de Grondwet, in acht te nemen » (ibid. ).

In dat perspectief onderscheidt het decreet twee onderwijstypes naast datgene dat door de Gemeenschap wordt ingericht of gesubsidieerd : « In de eerste plaats wordt erin voorzien dat de minderjarigen die onderwijs volgen in een inrichting die een diploma kan uitreiken dat gelijkwaardig is aan die welke in de Franse Gemeenschap worden uitgereikt, voldoen aan de leerplicht wanneer zij de administratie hebben ingelicht over hun inschrijving in die inrichting. Dat is het geval voor de inrichtingen die ressorteren onder een van de andere gemeenschappen of die waarvan de gelijkwaardigheid is erkend. Een andere hypothese beoogt de inrichtingen die, zonder die gelijkwaardigheid te genieten, kunnen leiden tot de uitreiking van een buitenlands diploma. In dat geval zal de Regering moeten erkennen dat hun schoolbezoek toelaat aan de leerplicht te voldoen.

Alle andere vormen van onderwijs, zelfs collectief, vallen onder het huisonderwijs en zijn in die zin onderworpen aan specifieke bepalingen : verplichting om zich te onderwerpen aan de controle van het studieniveau en deel te nemen aan de door de Franse Gemeenschap georganiseerde proeven voor het behalen van een getuigschrift » (ibid. ).

B.2.1. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

Die bepaling vereist derhalve dat de verzoekende partijen zelf aangeven welke de artikelen zijn die volgens hen een schending uitmaken van de in de middelen uiteengezette normen waarvan het Hof de naleving verzekert.

B.2.2. Hoewel de verzoekende partijen de volledige vernietiging van het decreet van 25 april 2008 vorderen, kan uit de uiteenzetting van de middelen evenwel worden afgeleid dat die alleen zijn gericht tegen sommige bepalingen van het decreet, namelijk de artikelen 3, eerste lid, 3°, en het tweede tot het vierde lid, 5, 11 en 13 tot 21 van het decreet van 25 april 2008.

Het Hof beperkt zijn onderzoek derhalve tot die bepalingen.

B.3.1. Artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Geacht worden aan de leerplicht te voldoen de minderjarige leerlingen die ingeschreven zijn in een schoolinrichting : 1° ingericht, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;2° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling met toepassing van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften;3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de inrichting of de personen die verantwoordelijk is/zijn voor de minderjarige leerling onderworpen aan de leerplicht, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen. Voor de toepassing van het 3° van het vorige lid, controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is aan dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die klaarblijkelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950.

De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de inrichting.

Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de inrichting alsook aan de verantwoordelijke personen die de leerplichtige minderjarige ingeschreven hebben in deze inrichting ».

B.3.2. Artikel 5 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Ressorteren onder het huisonderwijs, de minderjarigen die onderworpen zijn aan de leerplicht die noch ingeschreven zijn in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap noch ingeschreven in een inrichting bedoeld bij artikel 3 ».

B.3.3. Artikel 11 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De Algemene Inspectiedienst wordt belast met de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. Hij zorgt ervoor dat het verstrekte onderwijs de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden bedoeld, respectief, bij de artikelen 16 en 25 of 35 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

De Algemene Inspectiedienst zorgt eveneens ervoor dat het verstrekte onderwijs de doelstellingen nastreeft die zijn bepaald in artikel 6 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die klaarblijkelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950 ».

B.3.4. Artikel 13 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De verantwoordelijke personen bezorgen de Algemene Inspectiedienst de documenten waarop het huisonderwijs steunt. In de zin van dit artikel, wordt onder ' documenten ' onder meer verstaan de gebruikte schoolboeken, het opgebouwde en gebruikte pedagogisch materiaal, de fardes en schoolboeken, de geschreven producties van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan ».

B.3.5. Artikel 14 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De Algemene Inspectiedienst kan elk ogenblik overgaan tot de controle van het studieniveau, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering of van de Commissie, en baseert zijn controle op de vernomen feiten namelijk via de ontleding van de documenten bedoeld bij artikel 13 en op de ondervraging van de leerlingen.

Er gebeuren, nochtans, controles minstens gedurende de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.

De Algemene Inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de verantwoordelijke personen minstens een maand op voorhand ».

B.3.6. Artikel 15 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De Algemene Inspectiedienst organiseert de controle van het studieniveau op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone in de zin van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen en artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan ».

B.3.7. Artikel 16 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De controle van het studieniveau geschiedt in een gebouw van de overheid dat door de Algemene Inspectiedienst gekozen wordt. Op met redenen omklede aanvraag van de verantwoordelijke personen en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren ».

B.3.8. Artikel 17 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Na de controle van het studieniveau, stelt de Algemene Inspectiedienst een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 11 van het ten huize verstrekte onderwijs.

Aan de verantwoordelijke personen wordt kennisgegeven van het verslag en het advies. Ze kunnen, binnen de tien dagen van de kennisgeving, schriftelijk hun opmerkingen aan de Commissie mededelen.

Het advies van de Algemene Inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de Commissie overgezonden.

In geval van een negatieve beslissing, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimum twee maanden en maximum vier maanden na de kennisgeving van de beslissing. Indien de Algemene Inspectiedienst acht dat het ten huize verstrekte onderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 11, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De verantwoordelijke personen kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.

Indien, na de tweede controle, de Commissie beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 11, schrijven de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld bij artikel 3.

De Commissie bepaalt, voor het gewoon onderwijs, en met inachtneming van het zesde lid, voor het bijzonder secundair onderwijs van vorm 4, de vorm, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarige ingeschreven moet worden.

Wanneer het advies van de Algemene Inspectiedienst tot de integratie besluit van de leerplichtige minderjarige in het bijzonder onderwijs, wordt van dit advies kennisgegeven aan de verantwoordelijke personen die bezwaar kunnen indienen tegen deze integratie bij de Commissie binnen de vijftien dagen van de kennisgeving van het advies. In geval van instemming of gebrek aan bezwaar binnen de termijn, laten de verantwoordelijke personen het medisch onderzoek, het psychologisch onderzoek, het pedagogisch examen en de sociale studie bedoeld bij artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het bijzonder onderwijs uitvoeren. Het verslag van deze wordt aan de Commissie overgezonden, die daarna een beslissing neemt.

De Commissie bepaalt, voor het bijzonder onderwijs, het type en, desnoods, de vorm alsook de maturiteitsgraad of de fase waarvoor de leerplichtige minderjarige ingeschreven moet worden.

Voor de toepassing van de vijfde en zevende leden, kan de Commissie afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing rust op de leeftijd alsook de vaardigheden en de verworven kennis van de leerplichtige minderjarige ».

B.3.9. Artikel 18 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Ten laatste gedurende het schooljaar waarin hij de leeftijd van twaalf jaar zal bereiken, schrijven de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige die thuis les volgt, in voor de gemeenschappelijke externe proef ingericht voor het behalen van het getuigschrift van basisonderwijs krachtens het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs ».

B.3.10. Artikel 19 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Ten laatste gedurende het schooljaar waarin hij de leeftijd van veertien jaar zal bereiken, schrijven de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige die thuis les volgt, in voor de examens ingericht voor het behalen van de oriëntatieattesten voor de eerste graad krachtens het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het secundair onderwijs ».

B.3.11. Artikel 20 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « Ten laatste gedurende het schooljaar waarin hij de leeftijd van zestien jaar zal bereiken, schrijven de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige die thuis les volgt, in voor de examens ingericht voor het behalen van de oriëntatieattesten voor de tweede graad krachtens het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het secundair onderwijs ».

B.3.12. Artikel 21 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt : « De verantwoordelijke personen schrijven de leerplichtige minderjarige die onder het ten huize verstrekte onderwijs ressorteert, in in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld bij artikel 3, indien hij het getuigschrift of de attesten niet verkregen heeft met inachtneming van de voorwaarden bedoeld bij de artikelen 18 tot 20.

Voor het gewoon onderwijs en voor het [bijzonder] secundair onderwijs van vorm 4, bepaalt de Commissie de vorm, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarige ingeschreven moet worden.

De Commissie bepaalt, voor het [bijzonder] onderwijs, het type en, desnoods, de vorm alsook de maturiteitsgraad of de fase waarvoor de leerplichtige minderjarige ingeschreven moet worden.

Voor de toepassing van de tweede en derde leden, kan de Commissie afwijken van de toelatingsvoorwaarden volgens dezelfde nadere regels als deze bepaald bij artikel 17, laatste lid.

Indien de Commissie acht onvoldoende ingelicht te zijn, kan ze de Algemene Inspectiedienst verzoeken om een verslag op te stellen zoals bedoeld bij artikel 17, derde lid. Wanneer dit verslag tot de integratie in het [bijzonder] onderwijs besluit, zijn de formaliteiten bedoeld bij artikel 17, zesde lid, van toepassing.

Indien de verantwoordelijke personen zich een inschrijving van de leerplichtige minderjarige in het [bijzonder] onderwijs voornemen, brengen ze er de Commissie op de hoogte van binnen de vijftien dagen die volgen op de proclamatie van de resultaten of de beslissing tot niet-toekenning van het getuigschrift van basisonderwijs en laten de examens bedoeld bij artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het [bijzonder] onderwijs geschieden. Het verslag over deze examens wordt aan de Commissie overgezonden.

In geval van beroep tegen de beslissing tot niet-uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs, neemt de termijn voor de berichtgeving aan de Commissie bedoeld in het vorige lid een aanvang de dag van de kennisgeving van de beslissing van de Raad van beroep ».

Ten aanzien van de memorie van de Franse Gemeenschapsregering B.4.1. De Franse Gemeenschapsregering heeft een memorie ingediend waarin wordt verwezen naar de memorie van antwoord die zij heeft neergelegd in het kader van de procedure voor de Raad van State met betrekking tot het beroep tot vernietiging van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 21 mei 1999, die aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 159.340 van 30 mei 2006; zij vraagt dat die memorie, die stuk nr. 11 van de bijlagen bij het verzoekschrift tot vernietiging vormt, wordt beschouwd als « zijnde integraal overgenomen, mutatis mutandis » in haar memorie.

B.4.2. De verzoekende partijen gedragen zich naar het oordeel van het Hof over de vraag of de gewone verwijzing naar een stuk dat voor een ander rechtscollege is ingediend in een geschil met een ander formeel onderwerp, een regelmatige memorie kan vormen in de zin van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

B.4.3. Hoewel de artikelen 81 en volgende van de bijzondere wet van 6 januari 1989 aan de partijen die een memorie indienen de verplichting opleggen verschillende formele regels na te leven, formuleren zij evenwel geen enkele vereiste ten aanzien van de inhoud van de memorie.

Een partij kan bijgevolg verwijzen naar een tekst die zijzelf eerder heeft ingediend voor een ander rechtscollege dan het Hof, aangezien die tekst, die een van de bij het verzoekschrift tot vernietiging gevoegde stukken vormt, de tegenspraak in acht neemt, vermits de verzoekende partijen die kennen, en hij voor de verzoekende partijen een voldoende nauwe band met het bestreden decreet vertoont, in die mate dat zij het zelf nodig hebben geacht die bij hun verzoekschrift te voegen.

Ten gronde B.5. Het decreet van 25 april 2008 voert voor het huisonderwijs, zoals het is gedefinieerd in artikel 5 van het decreet, enerzijds, een controle in op het aan huis verstrekte onderwijs (artikelen 11 en volgende) en, anderzijds, een vereiste van certificatie (artikelen 18 en volgende).

Het Hof zal de middelen in de onderstaande volgorde onderzoeken : 1. Ten aanzien van het toepassingsgebied van het decreet van 25 april 2008 in het licht van de bevoegdheidverdelende regels (vierde en vijfde middel);2. Ten aanzien van de controle op het huisonderwijs (eerste en tweede middel);3. Ten aanzien van de proeven voor het behalen van een getuigschrift (tweede, derde en zesde middel). 1. Ten aanzien van het toepassingsgebied van het decreet van 25 april 2008 in het licht van de bevoegdheidverdelende regels Wat het vierde middel betreft B.6. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, en § 2, van de Grondwet.

Overwegende dat uit de artikelen 3, 5 en 15 van het bestreden decreet volgt dat het voor het aan huis verstrekte onderwijs gekozen criterium de woonplaats van het kind is, voeren de verzoekende partijen aan dat de Franse Gemeenschap niet bevoegd is om dit onderwijs te regelen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en dat die aangelegenheid federaal is gebleven.

Zij zijn overigens van mening dat een aanknoping met de Franse Gemeenschap door een verklaring van huisonderwijs op geen enkele grondwettelijke basis berust en dat in elk geval een probleem bestaat voor het onderwijs dat in Brussel wordt verstrekt in een andere taal dan het Frans of het Nederlands, of in beide talen.

B.7. Artikel 127 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden;2° het onderwijs, met uitsluiting van : a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht;b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's;c) de pensioenregeling; [...] § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

B.8. Zoals voortvloeit uit de tekst van artikel 5 van het bestreden decreet en zoals in de in B.1.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt uiteengezet, heeft het decreet van 25 april 2008 tot doel de naleving van de leerplicht te controleren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen twee onderwijstypen buiten het door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde onderwijs : enerzijds, het onderwijs dat, daar het voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008, het mogelijk maakt aan te nemen dat aan de leerplicht is voldaan en, anderzijds, alle andere onderwijssituaties bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 april 2008 en waarop de bepalingen van het bestreden decreet van toepassing zullen zijn, met name de controle van het studieniveau en de vereiste om te slagen voor proeven voor het behalen van een getuigschrift.

Onder het toepassingsgebied van het « huisonderwijs » bedoeld in het bestreden decreet vallen aldus zowel individuele - de kinderen krijgen thuis onderwijs door hun ouders - als collectieve onderwijssituaties - de kinderen worden ingeschreven in onderwijsinstellingen die noch ingericht, noch gesubsidieerd zijn door de Gemeenschap, noch beoogd in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008.

B.9.1. Geen enkele bepaling van het decreet van 25 april 2008 definieert het territoriale toepassingsgebied ervan.

Het bestreden artikel 15 bepaalt evenwel dat de controle van het studieniveau door de Algemene Inspectiedienst gebeurt « op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone in de zin van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen en artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan ».

Krachtens artikel 1, 8°, van het voormelde decreet van 14 maart 1995 is een zone een « geografische eenheid [is] die identiek is voor elk net ». Met toepassing van artikel 13 van hetzelfde decreet heeft de Franse Gemeenschapsregering in een besluit van 11 juli 2002 tien zones bepaald, waaronder « het gebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ». Artikel 1 van het voormelde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 bepaalt eveneens tien zones, waaronder het « administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ».

B.9.2. Op grond van artikel 127, § 2, van de Grondwet hebben de decreten die het onderwijs regelen, kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.

De in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gedomicilieerde kinderen die onder het huisonderwijs ressorteren, kunnen niet worden beschouwd als « instellingen » in de zin van artikel 127, § 2, van de Grondwet, die uitsluitend onder de bevoegdheid van één gemeenschap kunnen vallen; die kinderen ressorteren bijgevolg, wat die aangelegenheid betreft, onder de bevoegdheid van de federale Staat.

B.9.3. Uit hetgeen voorafgaat in B.9.1 blijkt evenwel dat de toepassing van het bestreden decreet op kinderen die woonachtig zijn in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad niet voortvloeit uit dat decreet maar uit het voormelde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993. Het onderzoek van dergelijke reglementaire bepalingen behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof.

B.10. Onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.9.2, is het middel niet gegrond.

Wat het vijfde middel betreft B.11. De verzoekende partijen voeren een vijfde middel aan, afgeleid uit de schending van artikel 127, § 1, van de Grondwet en van het beginsel van « de territoriale soevereiniteit ».

Zij zijn van mening dat artikel 3 van het bestreden decreet, door sommige inrichtingen die in het buitenland zijn gevestigd en niet voldoen aan de daarin vastgestelde vereisten, onder het toepassingsgebied van « huisonderwijs » te laten vallen, in strijd is met de bevoegdheidsregels. Volgens de verzoekers beschikt de Franse Gemeenschap immers over geen enkele territoriale bevoegdheid, zowel op basis van het volkenrecht als op basis van artikel 127 van de Grondwet, om in het buitenland verstrekt onderwijs aan een zowel pedagogische als ideologische controle te onderwerpen.

B.12.1. Op grond van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet beschikken de gemeenschappen over de principiële bevoegdheid inzake onderwijs. Die bevoegdheid houdt in dat de gemeenschappen de daadwerkelijke naleving van de leerplicht moeten kunnen controleren.

De controle van het studieniveau die het bestreden decreet invoert, strekt ertoe de naleving te verzekeren van de leerplicht van de kinderen die thuis onderwijs volgen en onder de Franse Gemeenschap vallen.

B.12.2. Teneinde rekening te houden met, enerzijds, het feit dat « België op zijn grondgebied onderwijsinstellingen verwelkomt waarvan het onderwijs in overeenstemming is met de wetgeving van de Staat waaraan zij zijn verbonden » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 4), en, anderzijds, de situatie van de personen die in het Franse taalgebied verblijven en « hun kinderen naar school sturen in het buitenland en in het bijzonder in de buurlanden », bepaalt artikel 3, eerste lid, 3°, van het decreet van 25 april 2008 dat de schoolinrichtingen die onder een buitenlands stelsel vallen, door de Franse Gemeenschapsregering kunnen worden erkend onder de in het tweede tot vierde lid van datzelfde artikel bepaalde voorwaarden.

Die erkenning kan dus betrekking hebben op onderwijsinstellingen die onder een buitenlands stelsel vallen ongeacht of zij op het Belgische grondgebied of daarbuiten zijn gevestigd.

De kinderen die les volgen in die onderwijsinrichtingen die onder een buitenlands stelsel vallen, zullen kunnen worden geacht te voldoen aan de leerplicht indien die inrichtingen worden erkend bij een regeringsbeslissing : « [De regeringsbeslissing] zal rekening houden met het studieprogramma teneinde te verzekeren dat het opleidingsniveau gelijkwaardig is aan datgene dat door het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt geboden, maar eveneens dat dat onderwijs niet kennelijk onverenigbaar is met onze maatschappelijke waarden. Dat zou aldus bijvoorbeeld het geval zijn voor een inrichting die lijfstraffen zou hanteren of waarvan het onderwijs zou steunen op racistische, seksistische of andere discriminerende opvattingen.

Die bepaling wijzigt geenszins de regels betreffende de gelijkwaardigheid van de diploma's en beperkt zich ertoe te erkennen dat, wanneer de voorwaarden ervan zijn vervuld, de betrokken minderjarige wordt geacht aan de leerplicht te voldoen.

De aanvraag zal kunnen worden ingediend door de inrichting zelf, maar eveneens door de personen die verantwoordelijk zijn voor de minderjarige. Die laatste hypothese beoogt in de praktijk hoofdzakelijk de schoolinrichtingen die in het buitenland zijn gevestigd en die, in tegenstelling tot die welke zich in België bevinden, slechts weinig belang erbij zouden hebben de aanvraag in te dienen. De beslissing zal in alle gevallen de inrichting en niet de minderjarige beogen, met dien verstande dat, in geval van weigering, die laatste zal worden geacht onder het huisonderwijs te vallen » (ibid. ).

B.12.3. Uit de formulering van het middel blijkt dat daarin artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 enkel wordt bekritiseerd in zoverre het de erkenning mogelijk maakt van onderwijsinrichtingen die onder een buitenlands stelsel vallen en buiten het Belgisch grondgebied zijn gevestigd.

B.13.1. Wanneer de onder een buitenlands stelsel ressorterende inrichtingen door de Regering worden erkend overeenkomstig artikel 3 van het bestreden decreet, worden de kinderen die in die inrichtingen les volgen, geacht te voldoen aan de leerplicht, zodat zij, doordat zij niet onder het huisonderwijs vallen, worden vrijgesteld van de controle van het studieniveau, alsook van de vereiste om te slagen voor de bij de artikelen 18 tot 20 van het bestreden decreet opgelegde proeven.

Het is derhalve coherent dat die erkenning van de onderwijsinrichting gebeurt op basis van dezelfde criteria als die van de controle van het studieniveau, namelijk het studieniveau en de naleving van de fundamentele waarden van onze maatschappij.

B.13.2. Door de erkenning van een schoolinrichting die onder een buitenlands stelsel valt en buiten het Belgisch grondgebied is gevestigd, uitgevoerd op basis van de in de inrichting gevolgde studieprogramma's, oefent de Franse Gemeenschap niet op extraterritoriale wijze een controle uit op het in die inrichting verstrekt onderwijs, maar bepaalt zij, binnen haar bevoegdheidssfeer inzake onderwijs, voor de kinderen die huisonderwijs volgen en onder haar bevoegdheid ressorteren, de voorwaarden om te voldoen aan de leerplicht door les te volgen in een erkende buitenlandse inrichting.

De weigering om de in het buitenland gevestigde inrichting te erkennen, heeft voor het overige geen gevolgen voor de inrichting zelf, maar zal er enkel toe leiden dat de aan de leerplicht onderworpen kinderen die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen en les zouden volgen in een buitenlandse onderwijsinrichting die niet is erkend in de zin van artikel 3 van het decreet, zullen worden geacht te ressorteren onder het huisonderwijs in de zin van artikel 5 van het decreet en bijgevolg zullen worden onderworpen aan de controles van het studieniveau waarin de artikelen 11 en volgende van het decreet van 25 april 2008 voorzien, alsook aan de vereiste te slagen voor de proeven bedoeld in de artikelen 18 tot 20 van het decreet.

B.13.3. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, strekken de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 ertoe de naleving te waarborgen van de leerplicht van de kinderen die zijn onderworpen aan de leerplicht van de Franse Gemeenschap, zonder tot doel of tot voorwerp te hebben de in het buitenland gevestigde onderwijsinrichtingen te controleren.

B.13.4. Het middel is niet gegrond. 2. Ten aanzien van de controle van het huisonderwijs B.14.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de onderwijsvrijheid gewaarborgd bij artikel 24, in het bijzonder § 1, eerste en tweede lid, van de Grondwet.

Volgens de verzoekende partijen kent de onnauwkeurigheid van de bewoordingen van het decreet aan de Algemene Inspectiedienst de bevoegdheid toe om te beoordelen wat onder « gelijkwaardig studieniveau » moet worden begrepen en aldus de keuze van de ouders en van de leerkrachten in het geding te brengen.

De verzoekers zijn van mening dat de bij het decreet opgelegde « onrechtmatige » pedagogische verplichtingen, met name de documenten die aan de inspectie moeten worden voorgelegd (artikel 13 van het decreet), de mogelijke controle van het schoolbezoek op elk ogenblik (artikel 14 van het decreet) in een gebouw van de overheid (artikel 16 van het decreet) en de mogelijke sanctie van een verplichte inschrijving in een door de Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde school (artikel 17 van het decreet), eveneens strijdig zijn met de vrijheid van onderwijs.

B.14.2. In het tweede middel, afgeleid uit de schending van artikel 24, § 1, in samenhang gelezen met artikel 19, van de Grondwet, voeren de verzoekende partijen aan dat het bestreden decreet, door de verplichting op te leggen dat het onderwijs verstrekt buiten het door de Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde onderwijs de doelstellingen nastreeft die zijn gedefinieerd in het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs, in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en geen waarden voorstaat die kennelijk onverenigbaar zijn met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, een schending inhoudt van de « keuzevrijheid » van de ouders en de leerkrachten, vermits onderwijs dat niet zou samenvallen met de filosofische en ideologische uitgangspunten van het decreet, sancties riskeert, zoals de verplichting om het kind in te schrijven in een door de Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde school in geval van niet-slagen.

B.15.1. Artikel 24 van de Grondwet bepaalt : « 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.

De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.

De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen.

De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. § 2. Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan een of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen. § 3. Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht.

Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding. § 4. Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden. § 5. De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet ».

B.15.2. Artikel 19 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd ».

B.16.1. De door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde onderwijsvrijheid garandeert het recht tot oprichting - en dus tot keuze - van scholen die al dan niet geënt zijn op een bepaalde confessionele of niet-confessionele levensbeschouwing. Zij impliceert voor privépersonen eveneens de mogelijkheid om - zonder voorafgaande toestemming en onder voorbehoud van de inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden - naar eigen inzicht onderwijs in te richten en te laten verstrekken, zowel naar de vorm als naar de inhoud, bijvoorbeeld door scholen op te richten die hun eigenheid vinden in bepaalde pedagogische of onderwijskundige opvattingen.

B.16.2. Hoewel de vrijheid van onderwijs de keuzevrijheid van de ouders op het vlak van de vorm van het onderwijs omvat, en met name de keuze voor huisonderwijs dat door de ouders wordt verstrekt, of voor onderwijs dat wordt verstrekt in een onderwijsinrichting die niet ingericht, noch gesubsidieerd, noch erkend is in de zin van artikel 3 van dat decreet, moet die keuzevrijheid van de ouders evenwel in die zin worden geïnterpreteerd dat zij rekening houdt met, enerzijds, het hogere belang van het kind en zijn grondrecht op onderwijs en, anderzijds, de naleving van de leerplicht.

B.17.1. Artikel 24, § 3, van de Grondwet waarborgt immers het recht van iedereen om onderwijs te krijgen « met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden », terwijl artikel 24, § 4, herinnert aan het beginsel van gelijkheid tussen alle leerlingen en studenten.

Artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Niemand zal het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies welke de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt zal de Staat het recht eerbiedigen van de ouders om (voor hun kinderen) zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren welke overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen ».

Artikel 28 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken [...] ».

Artikel 29 van dat Verdrag bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op : a) de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind;b) het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen;c) het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare;d) de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking;e) het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving. [...] ».

Artikel 22bis van de Grondwet, zoals aangevuld bij de grondwetsherziening van 22 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) bepaalt overigens : « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

B.17.2. Het recht op onderwijs van het kind kan bijgevolg de keuzevrijheid van de ouders en de vrijheid van de leerkrachten op het vlak van het onderwijs dat zij wensen te verstrekken aan het aan de leerplicht onderworpen kind, beperken.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is aldus van oordeel dat, wanneer de rechten van de ouders, in plaats van het recht van het kind op onderwijs te versterken, met dat recht in conflict komen, de belangen van het kind primeren (zie EHRM, 30 november 2004, beslissing Bulski t. Polen; zie ook EHRM, 5 februari 1990, beslissing Graeme t.

Verenigd Koninkrijk, EHRM, 30 juni 1993, beslissing B.N. en S.N. t.

Zweden, en EHRM, 11 september 2006, beslissing Fritz Konrad en anderen t. Duitsland). B.17.3. In de context van het onderwijs vormt de vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd bij artikel 19 van de Grondwet, een aspect van de actieve vrijheid van onderwijs, opgevat als de vrijheid om onderwijs te verstrekken volgens zijn ideologische, filosofische en religieuze opvattingen.

Zoals de actieve vrijheid van onderwijs, is die vrijheid van meningsuiting in het onderwijs evenwel niet absoluut; zij moet zich immers verzoenen met het recht op onderwijs van de kinderen en met het doel de geest van de kinderen open te stellen voor het pluralisme en de verdraagzaamheid, die essentieel zijn voor de democratie.

B.18.1. Het bestreden decreet heeft tot doel « te verzekeren dat de aan de leerplicht onderworpen minderjarigen hun recht op onderwijs genieten » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 4).

Door een periode vast te stellen gedurende welke het onderwijs verplicht is voor alle kinderen, strekt de leerplicht ertoe de kinderen te beschermen en de doeltreffendheid van hun recht op onderwijs te verzekeren.

Artikel 1, § 2, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht bepaalt : « Het onderwijs en de vorming die aan de leerplichtige worden verstrekt, moeten bijdragen tot diens opvoeding alsmede tot diens voorbereiding tot de uitoefening van een beroep ».

De parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 29 juni 1983, die de duur van de leerplicht heeft verlengd, geeft aan dat de leerplicht in wezen wordt gedefinieerd ten opzichte van de pedagogische inhoud : « Gezien het uitgangspunt - het recht van iedere jongere op een basisvorming - wordt de leerplicht niet alleen afgelijnd naar leeftijd toe, maar ook en vooral naar pedagogische inhoud » (Parl. St., Kamer, 1982-1983, nr. 645/1, p. 6).

Ten aanzien van het huisonderwijs werd gepreciseerd : « Hoewel het huisonderwijs nog nauwelijks aan enige sociologische realiteit beantwoordt, houdt § 4 de mogelijkheid open, onder door de Koning vast te stellen voorwaarden, [...] huisonderricht [te verstrekken, met naleving van de leerplicht] om te voldoen aan de in artikel 17 van de Grondwet voorgeschreven vrijheid van onderwijs » (ibid., p. 7).

B.18.2. Hoewel, overeenkomstig artikel 1, § 6, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, ook door middel van huisonderwijs kan worden voldaan aan de leerplicht, kan de keuze voor die onderwijsvorm - waarvan het wettige karakter niet wordt betwist door het bestreden decreet - er evenwel niet toe leiden dat de ouders ervan zouden worden vrijgesteld voor hun kinderen de leerplicht in acht te nemen - waarvan de niet-naleving overigens strafrechtelijk wordt bestraft - of dat zij het recht op onderwijs van hun kinderen zouden schenden.

De noodzaak om te waken over de naleving van de leerplicht kan de gemeenschappen aldus ertoe brengen controlemechanismen in te voeren die het mogelijk maken na te gaan dat alle kinderen daadwerkelijk, zelfs thuis, onderwijs krijgen waardoor aan de leerplicht wordt voldaan, teneinde hun recht op onderwijs te waarborgen.

B.18.3. Er dient derhalve te worden nagegaan of de bij het bestreden decreet ingevoerde voorwaarden en controles, afbreuk doen aan de pedagogische vrijheid die is vervat in de vrijheid van onderwijs zoals gewaarborgd bij artikel 24, § 1, van de Grondwet, en of die maatregelen onevenredig zijn, door verder te gaan dan noodzakelijk is voor het bereiken van de beoogde doelstellingen van algemeen belang, namelijk het waarborgen van de kwaliteit en de gelijkwaardigheid van het onderwijs.

Ten aanzien van de verwijzing naar bepaalde waarden B.19.1. De artikelen 3, tweede lid, en 11, tweede lid, van het decreet van 25 april 2008 maken het mogelijk na te gaan of het verstrekte onderwijs « in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die klaarblijkelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome op 4 november 1950 ».

Die bepalingen leggen een te verifiëren voorwaarde op voor de erkenning van een onderwijsinrichting die onder een buitenlands stelsel valt (artikel 3, tweede lid) en voor de controle van het studieniveau van het onderwijs dat als huisonderwijs wordt beschouwd overeenkomstig artikel 5 van het decreet (artikel 11, tweede lid).

Die bepalingen strekken ertoe na te gaan of het onderwijs « niet kennelijk onverenigbaar is met onze maatschappelijke waarden » (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 4) : « Dat zou aldus bijvoorbeeld het geval zijn voor een inrichting die lijfstraffen zou hanteren of waarvan het onderwijs zou steunen op racistische, seksistische of andere discriminerende opvattingen » (ibid. ).

Die bepalingen maken het mogelijk te verzekeren dat het recht op onderwijs van het kind overeenkomstig artikel 24, § 3, van de Grondwet wordt uitgeoefend « met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden », waaronder zowel titel II van de Grondwet als het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.19.2. De verzoekers zetten niet uiteen hoe de verwijzing naar de fundamentele waarden van een democratische maatschappij, verankerd in de voormelde bepalingen, afbreuk zou kunnen doen aan de vrijheid van onderwijs, of aan de vrijheid van meningsuiting van de ouders en van de leerkrachten, aangezien zij het bij artikel 24, § 3, van de Grondwet gewaarborgde recht op onderwijs van het kind in acht moeten nemen.

Ten aanzien van de verwijzing naar het decreet van 24 juli 1997 B.20.1. Artikel 11 van het decreet van 25 april 2008 bepaalt dat de Algemene Inspectiedienst het studieniveau in het huisonderwijs controleert, door te verzekeren dat het verstrekte onderwijs « de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden, [respectievelijk] bedoeld [...] bij de artikelen 16 en 25 of 35 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren ».

Op grond van artikel 11, tweede lid, verzekert de Algemene Inspectiedienst eveneens dat het verstrekte onderwijs de doelstellingen nastreeft die zijn gedefinieerd in artikel 6 van het voormelde decreet van 24 juli 1997.

B.20.2. In de parlementaire voorbereiding wordt ten aanzien van artikel 11 van het bestreden decreet uiteengezet : « Die bepaling legt het referentiekader voor de controle van het studieniveau vast. Rekening houdend met het beginsel van de vrijheid van onderwijs kan geen sprake ervan zijn de naleving van de basisvaardigheden, eindvaardigheden, gemeenschappelijke vereiste kennis of de minimale vaardigheden als dusdanig op te leggen. Zij kunnen daarentegen dienen als criteria om het studieniveau te beoordelen dat moet worden bereikt voor de leerlingen die vallen onder het huisonderwijs. De Algemene Inspectiedienst zal dus ermee worden belast na te gaan of het verstrekte onderwijs redelijkerwijs van dien aard kan worden beschouwd dat het hetzelfde kennisniveau bereikt als datgene dat zou voortvloeien uit de toepassing van de basisvaardigheden » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 5).

Het is echter mogelijk om, overeenkomstig artikel 12 van het decreet van 25 april 2008, op een met redenen omklede aanvraag, een afwijking te verkrijgen van het normaal vereiste studieniveau « wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt ».

Op die manier « is in mogelijkheden tot aanpassing voorzien voor de minderjarigen met een bijzonder profiel » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/3, p. 4; zie ook Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 3).

B.21.1. Het voormelde decreet van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1997 voert een bijzondere structuur in voor de vorming, die van toepassing is op het basisonderwijs en het gewoon en bijzonder secundair onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Artikel 6 van het decreet van 24 juli 1997 bepaalt : « De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, streven tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende doelstellingen na : 1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;2° alle leerlingen ertoe brengen wetenschap en competenties te verwerven die ze in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is en openstaat voor andere culturen;4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op een sociale emancipatie ». B.21.2. Door te bepalen dat de Algemene Inspectiedienst controleert of het verstrekte onderwijs de doelstellingen nastreeft die in artikel 6 zijn gedefinieerd, strekt het bestreden artikel 11 ertoe dat het huisonderwijs dezelfde algemene doelstelling nastreeft als het gehele onderwijs, namelijk de intellectuele en sociale ontplooiing van alle kinderen.

Voor het overige stemt die doelstelling overeen met die welke het onderwijs en de vorming van de minderjarige moeten nastreven overeenkomstig artikel 1, § 2, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, namelijk bijdragen tot de opvoeding van de minderjarige en zijn voorbereiding op het uitoefenen van een beroep.

B.22.1. Het voormelde decreet van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1997 voert het concept « bekwaamheidsniveaus » in, dat wordt gedefinieerd als een « referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties uiteenzet die uitgeoefend moeten worden tot aan het eind van de eerste 8 jaar van het verplicht onderwijs en deze die beheerst moeten worden aan het eind van elk van hun fasen omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en voor de voortzetting van de studies » (artikel 5, 2°).

Het voert eveneens het concept van « eindtermen » in, dat wordt gedefinieerd als een « referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau aan het eind van het secundair onderwijs » (artikel 5, 3°).

Artikel 16 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 bepaalt de beginselen inzake de totstandkoming van de bekwaamheidsniveaus, terwijl de artikelen 25 en 35 betrekking hebben op de eindbekwaamheden, de gemeenschappelijke kennis en de minimale bekwaamheden, respectievelijk voor de algemene en technologische humaniora, en voor de beroeps- en technische humaniora.

De artikelen 9 en volgende van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2001 « tot bekrachtiging van de eindtermen zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren en tot organisatie van een procedure voor beperkte afwijking » regelt een procedure om af te wijken van de leermethoden die staan omschreven in de eindtermen.

B.22.2. In het voorontwerp dat is voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State was bepaald dat de Algemene Inspectiedienst moest verzekeren dat het verstrekte huisonderwijs het mogelijk maakt « een voldoende studieniveau te verwerven met verwijzing naar de basisvaardigheden, eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden [...] ».

De woorden « voldoende studieniveau » zijn vervangen door « gelijkwaardig studieniveau » teneinde rekening te houden met de opmerkingen van de Raad van State : « De uitdrukking ' voldoende studieniveau ' is bijzonder vaag en laat derhalve een zeer ruime discretionnaire bevoegdheid aan de Algemene Inspectiedienst. [...] De Raad van State ziet niet in waarom de leerplichtige minderjarigen alleen een ' voldoende studieniveau ' moeten verwerven met verwijzing naar de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden, temeer daar zij [...] moeten worden onderworpen aan voorwaarden die identiek zijn met die van de minderjarigen die voortkomen uit andere onderwijsvormen voor de proef en de examens die zij moeten afleggen [...] » (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 23).

B.23.1.1. Hoewel de vrijheid van onderwijs, bedoeld in artikel 24, § 1, van de Grondwet, het recht inhoudt om, zonder verwijzing naar een bepaalde confessionele of niet-confessionele levensopvatting, onderwijs in te richten of aan te bieden waarvan het specifieke karakter is gesitueerd in de bijzondere pedagogische of opvoedkundige opvattingen, belet zij evenwel niet dat de bevoegde wetgever, teneinde de kwaliteit en de gelijkwaardigheid van het verplichte onderwijs te verzekeren, maatregelen neemt die op algemene wijze van toepassing zijn, los van de specificiteit van het verstrekte onderwijs.

B.23.1.2. Wat betreft het onderwijs dat met overheidsmiddelen wordt verstrekt, heeft het Hof erkend dat de bevoegde wetgever, met het oog op het verzekeren van de kwaliteit en de onderlinge gelijkwaardigheid van het onderwijs, maatregelen vermag te nemen die op de onderwijsinstellingen in het algemeen van toepassing zijn, ongeacht de eigenheid van het door hen verstrekte onderwijs (arresten nr. 76/96 van 18 december 1996, B.6; nr. 19/98 van 18 februari 1998, B.8.4; nr. 19/99 van 17 februari 1999, B.4.3; nr. 49/2001 van 18 april 2001, B.8; nr. 131/2003 van 8 oktober 2003, B.5.4). In dat opzicht zijn ontwikkelingsdoeleinden, eindtermen en basisvaardigheden een adequaat middel om de gelijkwaardigheid van de studiebewijzen en diploma's veilig te stellen en om de onderlinge gelijkwaardigheid te vrijwaren van het onderwijs verstrekt in de instellingen die ouders en leerlingen vrij kunnen kiezen (arresten nr. 76/96 van 18 december 1996, B.8.3, en nr. 49/2001 van 18 april 2001, B.10.1).

Wat betreft de onderwijsinstellingen die ervoor kiezen geen beroep te doen op overheidssubsidiëring, ofschoon de overheid vermag toe te zien op de kwaliteit van het verstrekte onderwijs, vermag dat toezicht niet zo ver te gaan de inachtneming te eisen van de ontwikkelingsdoeleinden, eindtermen of basisvaardigheden.

B.23.2. Door te verwijzen naar de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden bepaald in het decreet van 24 juli 1997, maakt het bestreden artikel 11 het mogelijk het studieniveau van het kind te beoordelen ten opzichte van duidelijk vastgestelde « referentiesystemen », zodat het studieniveau zal worden beoordeeld op basis van criteria die de ouders en de leerkrachten bekend zijn, en die bijgevolg voldoende voorzienbaar zijn.

De verwijzing naar de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden betekent dus niet dat de inhoud ervan zou kunnen worden opgelegd aan de kinderen die ressorteren onder het huisonderwijs; die verwijzing betekent alleen dat zij criteria zijn die een aanwijzing vormen voor de algemene basiskennis en -vaardigheden die een kind volgens zijn leeftijd moet hebben.

In de parlementaire voorbereiding heeft de minister overigens uitdrukkelijk uiteengezet : « De verwijzing naar de voormelde termen en vaardigheden mag het [de Algemene Inspectiedienst] in geen geval mogelijk maken een oordeel uit te brengen over de gehanteerde pedagogische praktijken of eender welke inhoud op te leggen. Die duidelijk vastgestelde referentienormen moeten toelaten elke willekeur te vermijden ! » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/3, pp. 3-4).

B.23.3. Het bestreden artikel 11 maakt het dus niet mogelijk de leerkrachten van het huisonderwijs een leerplan op te leggen.

De tekst van het bestreden artikel 11 bepaalt overigens niet dat de Algemene Inspectiedienst controleert of het studieniveau « identiek » is, maar alleen of het « gelijkwaardig » is aan de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vereiste gemeenschappelijke kennis en de minimale vaardigheden bepaald in het decreet van 24 juli 1997.

Die « gelijkwaardigheid » van het studieniveau van het huisonderwijs ten opzichte van het ingerichte of gesubsidieerde onderwijs moet bijgevolg dezelfde betekenis krijgen als de « gelijkwaardigheid » in de zin van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's 0en studiegetuigschriften.

B.23.4. Rekening houdend, bijgevolg, met de specifieke kenmerken van het huisonderwijs en van de vrijheid van onderwijs, moet de beoordeling van het « gelijkwaardige » karakter van het studieniveau rekening houden met de pedagogische methoden, alsook met de ideologische, filosofische of religieuze opvattingen van de ouders of van de leerkrachten, op voorwaarde dat die methodes en opvattingen niet indruisen tegen het recht van het kind op onderwijs met naleving van de fundamentele vrijheden en rechten en geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het onderwijs, noch aan het te bereiken studieniveau.

B.23.5. Artikel 11 van het bestreden decreet schendt de vrijheid van onderwijs niet.

Ten aanzien van de voorwaarden inzake de controle van het studieniveau B.24.1. Op grond van artikel 14 van het decreet van 25 april 2008 wordt het studieniveau gecontroleerd door de Algemene Inspectiedienst op basis van de in artikel 13 van het decreet bedoelde pedagogische documenten en op ondervraging van de leerlingen.

Volgens artikel 13 van het decreet wordt onder pedagogische documenten verstaan, « [met name] de gebruikte schoolboeken, het opgebouwde en gebruikte pedagogisch materiaal, de fardes en schoolboeken, de geschreven producties van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan ».

Die documenten zijn « zichtbare sporen van de aangewende middelen om het onderwijs te verstrekken » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 5) : « De raadpleging van die documenten zal het de Algemene Inspectiedienst eventueel mogelijk maken zijn aandacht te vestigen op de gezinnen waarin de voorbereiding minder goed lijkt » (ibid. ).

B.24.2. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren is het begrip « individueel opleidingsplan » bij wijze van voorbeeld gegeven en vormt het dus niet meer dan een van de documenten die een studieprogramma in het huisonderwijs kunnen aantonen.

Dat begrip is wel degelijk gepreciseerd en de bestreden bepaling schendt artikel 24, § 5, van de Grondwet bijgevolg niet.

B.25.1. Overeenkomstig artikel 15 van het decreet gebeurt die controle individueel en voor alle leerplichtige minderjarigen die huisonderwijs volgen en in eenzelfde zone zijn gedomicilieerd.

Op grond van artikel 16 van het decreet verloopt die controle van het studieniveau in een gebouw van de overheid dat door de Algemene Inspectiedienst wordt gekozen.

B.25.2. De verzoekers zetten niet uiteen hoe het feit dat de controle van het studieniveau gebeurt in een overheidsgebouw, afbreuk kan doen aan de vrijheid van onderwijs.

Voor het overige is het feit dat de controle van het studieniveau een verplaatsing van de kinderen kan vereisen, geen onevenredige maatregel, daar die verplaatsing beperkt zal zijn, vermits, zoals in artikel 15 van het decreet wordt bepaald, de controle plaatsheeft per zone, volgens de woonplaats van het kind.

B.25.3. De artikelen 13 en 16 van het bestreden decreet schenden de vrijheid van onderwijs niet.

Ten aanzien van de gevolgen van de controle van het studieniveau B.26.1. Op grond van artikel 14 kan een controle van het studieniveau op eender welk ogenblik plaatshebben en minstens gedurende de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van 8 en 10 jaar bereikt.

In de parlementaire voorbereiding wordt uiteengezet : « Naar gelang van de situatie van ieder kind zal de Algemene Inspectiedienst een controle op eender welk ogenblik kunnen uitvoeren.

De Regering of de Commissie voor het Huisonderwijs kunnen die eveneens vereisen. In alle gevallen zal een controle evenwel moeten plaatshebben gedurende elk van de in die bepaling aangegeven jaren. Op die manier zal een controle plaatshebben minstens om de twee jaar.

Voor de jaren daarna blijven die controles vanzelfsprekend mogelijk, maar ze zijn niet langer verplicht, vermits de minderjarigen een examen zullen moeten afleggen voor de examencommissie » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 5).

B.26.2. Door het mogelijk te maken dat op eender welk ogenblik een controle kan plaatshebben, wordt getracht rekening te houden met de situatie van ieder kind.

De Algemene Inspectiedienst moet van die controle overigens kennis geven aan de verantwoordelijke personen minstens één maand vóór de datum van de controle (artikel 14, derde lid, van het decreet van 25 april 2008).

B.26.3. Artikel 14 schendt de vrijheid van onderwijs niet.

B.27.1. Na de controle van het studieniveau, stelt de Algemene Inspectiedienst binnen de maand een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 11 van het ten huize verstrekte onderwijs. Van het controleverslag en het advies over de overeenstemming met artikel 11 van het decreet wordt kennisgegeven aan de verantwoordelijke personen die, binnen tien dagen na de kennisgeving, hun opmerkingen schriftelijk kunnen meedelen aan de Commissie voor het huisonderwijs, die zich hierover uitspreekt (artikel 17, eerste en tweede lid, van het decreet van 25 april 2008).

In geval van een negatieve beslissing heeft een nieuwe controle plaats, volgens dezelfde regels, minstens twee maanden en hoogstens vier maanden na de kennisgeving van die beslissing; indien de beslissing opnieuw negatief is, beschikken de verantwoordelijke personen opnieuw over de mogelijkheid hun opmerkingen schriftelijk mee te delen binnen tien dagen na de kennisgeving (artikel 17, derde lid, van het decreet van 25 april 2008).

Er is voorzien in een specifieke regeling wanneer de Algemene Inspectiedienst van mening is dat de minderjarige onder het gespecialiseerd onderwijs valt (artikel 17, zesde lid, van het decreet van 25 april 2008).

In geval van een tweede negatieve beslissing van de Commissie beschikken de verantwoordelijke personen over vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Commissie om een beroep in te stellen bij de Regering. De Regering beschikt over één maand om zich uit te spreken over het beroep (artikelen 23 en 24 van het decreet van 25 april 2008).

Alleen wanneer de Regering het beroep tegen een tweede negatieve beslissing van de Commissie verwerpt, moeten de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige inschrijven in een door de Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde inrichting of in een inrichting bedoeld in artikel 3 van het decreet (artikel 17, vierde lid, van het decreet van 25 april 2008), om een einde te maken aan een situatie van « ontoereikende scholing » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 6).

B.27.2. Het is niet onredelijk, noch onevenredig om, na die lange procedure waarbij rekening wordt gehouden met zowel het advies van de verantwoordelijke personen als het belang van het kind, de verplichting op te leggen dat, in de hypothese van twee opeenvolgende vastgestelde lacunes in het studieniveau van het kind dat huisonderwijs volgt, het kind wordt ingeschreven in een ingerichte, gesubsidieerde of in artikel 3 van het decreet bedoelde onderwijsinrichting.

De keuzevrijheid van de ouders ten aanzien van het onderwijs dat zij aan hun kind willen verstrekken, wordt aldus slechts beperkt in zoverre hun keuze leidt tot een onderwijs waarvan tot tweemaal toe is vastgesteld dat het gebrekkig is en aldus indruist tegen het recht op onderwijs van het kind.

De verplichte inschrijving van het kind in een ingerichte, gesubsidieerde of in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 bedoelde onderwijsinrichting verzekert aldus het kind dat het een onderwijs zal genieten waarvan het studieniveau ofwel voldoet aan de in het decreet van 24 juli 1997 gedefinieerde vaardigheden, ofwel is erkend overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 25 april 2008.

Voor het overige behouden de ouders hun keuzevrijheid ten aanzien van de onderwijsinrichting, die niet noodzakelijk moet vallen onder het door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde onderwijs, vermits het kan gaan om een in de zin van artikel 3 van het decreet erkende instelling.

B.27.3. Artikel 17 van het bestreden decreet schendt de vrijheid van onderwijs niet.

B.27.4. In zoverre de middelen zijn gericht tegen de artikelen 3, 11, 13, 14, 16 en 17 van het bestreden decreet, zijn zij niet gegrond. 3. Ten aanzien van de proeven voor het behalen van een getuigschrift Wat het tweede en het derde middel betreft B.28.1. Het tweede middel, afgeleid uit de vrijheid van onderwijs gewaarborgd bij artikel 24 van de Grondwet, bekritiseert eveneens de proeven en examens waarin de artikelen 18 en 20 voorzien, alsook de sanctie van de verplichte inschrijving in een georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinrichting bij het niet slagen voor die proeven voor het behalen van een getuigschrift (artikel 21 van het decreet).

B.28.2. In hun derde middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zijn de verzoekers van mening dat artikel 21 van het decreet een discriminatie invoert tussen de minderjarigen die thuis onderwijs volgen en, bij niet-slagen voor de proef of de examens, zullen moeten worden ingeschreven in een door de Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde school, en de anderen, die hun schoolcursus zullen kunnen voortzetten zonder van inrichting te veranderen, ook al slagen zij niet of lopen zij een schoolachterstand op.

B.29.1. De artikelen 18 tot 20 van het bestreden decreet voorzien erin dat het kind dat huisonderwijs volgt, wordt ingeschreven voor verschillende proeven.

Artikel 18 bepaalt dat het kind dat huisonderwijs volgt uiterlijk het schooljaar waarin het de leeftijd van twaalf jaar bereikt, zal moeten worden ingeschreven voor de gemeenschappelijke externe proef ingericht voor het behalen van het getuigschrift van basisonderwijs krachtens het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs.

Artikel 19 bepaalt dat het kind dat huisonderwijs volgt uiterlijk gedurende het schooljaar waarin het de leeftijd van veertien jaar bereikt, moet worden ingeschreven voor de examens ingericht voor het behalen van oriëntatieattesten voor de eerste graad krachtens het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het Secundair Onderwijs.

Artikel 20 bepaalt dat het kind dat huisonderwijs volgt uiterlijk gedurende het schooljaar waarin het de leeftijd van zestien jaar bereikt, moet worden ingeschreven voor de examens ingericht voor het behalen van de oriëntatieattesten voor de tweede graad krachtens het voormelde decreet van 12 mei 2004.

Wanneer de minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt, en daardoor een afwijking geniet overeenkomstig artikel 12, staat artikel 22 van het decreet de Commissie toe om, op grond van een met redenen omklede aanvraag, vrijstellingen of extratermijnen toe te kennen voor het afleggen van de proeven bedoeld in de artikelen 18 en 20.

Indien het kind het getuigschrift of de attesten niet verkrijgt onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 18 tot 20, zal het moeten worden ingeschreven in een door de Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichting of in een inrichting bedoeld in artikel 3 van het bestreden decreet (artikel 21, eerste lid).

B.29.2. Ten aanzien van de artikelen 18 tot 20 van het bestreden decreet wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Parallel met de controle van het studieniveau, zijn de minderjarigen, wanneer zij de vereiste leeftijd bereiken, ertoe gehouden deel te nemen aan de door de Franse Gemeenschap georganiseerde proeven. De minimumleeftijd om zich in te schrijven is bepaald door, enerzijds, het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van de leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs en, anderzijds, het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het secundair onderwijs. Het onderhavige ontwerp legt dus alleen de maximumleeftijden voor elke proef vast » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 6).

Ten aanzien van artikel 21 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « In geval van niet-slagen, zal de inschrijving in een schoolinrichting eveneens verplicht zijn zodra de minderjarige niet langer de mogelijkheid heeft zich in te schrijven voor de proeven met naleving van de in de vorige artikelen vastgestelde termijnen.

Die bepaling, die niet uitsluit dat de minderjarige aan meerdere sessies deelneemt, is verantwoord door de zorg om te voorkomen dat een minderjarige een schoolachterstand accumuleert in een kader dat minder waarborgen op het vlak van opvolging biedt dan het ingerichte of gesubsidieerde onderwijs. Een ruimere termijn om deel te nemen zou onverantwoord zijn, temeer daar de artikelen 12 en 22 rekening houden met de situatie van de minderjarigen die specifieke behoeften hebben.

De Commissie zal dan bepalen in welk type en in welk onderwijsniveau de minderjarige kan worden geïntegreerd in het kader van de controle van het studieniveau » (ibid. ).

B.30.1. Vóór het decreet van 25 april 2008 waren de proeven bedoeld in de artikelen 18 tot 20 facultatief voor de kinderen die onder het huisonderwijs vallen.

Artikel 20, tweede lid, van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs (hierna : decreet van 2 juni 2006) bepaalt dat de gezamenlijke externe proef toegankelijk is voor de kinderen die niet waren ingeschreven in het zesde jaar van het lager onderwijs en die minstens 11 jaar oud zijn op 31 december van het jaar van de proef.

Artikel 9 van het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het secundair onderwijs (hierna : decreet van 12 mei 2004) bepaalt eveneens dat de examens met het oog op de toekenning van de oriënteringsattesten ter bekrachtiging van de eerste graad en de tweede graad toegankelijk zijn voor, respectievelijk, iedere kandidaat die op het ogenblik van de inschrijving voor het examen 13 jaar oud is of 14 jaar oud is.

B.30.2. Het verkrijgen van het getuigschrift van basisonderwijs door het slagen voor de gemeenschappelijke proef, ook al was die facultatief voor de kinderen die onder het huisonderwijs vallen, vóór de inwerkingtreding van het bestreden decreet, vormt niettemin vaak een voorafgaande voorwaarde voor de inschrijving in een instelling van secundair onderwijs.

Het slagen voor de examens van de examencommissie van de Franse Gemeenschap vormt evenzo de noodzakelijke voorwaarde voor de inschrijving in een instelling voor hoger onderwijs en het door de examencommissie uitgereikte attest is vaak noodzakelijk om bepaalde betrekkingen te kunnen verkrijgen.

B.30.3. Het feit dat die proeven verplicht worden gemaakt en niet langer facultatief zijn, voor het kind dat onder het huisonderwijs valt, kan op zich niet worden beschouwd als een aantasting van de vrijheid van onderwijs.

Die gestandaardiseerde proeven maken het immers mogelijk de verworvenheden en de kennis van het kind te evalueren en aan te tonen, en bijgevolg zijn studieniveau te situeren volgens zijn leeftijd en ten opzichte van de elementaire kennis die men met die proeven tracht na te gaan, zonder dat de verplichting om aan die proeven deel te nemen het thuis verstrekte onderwijs als dusdanig kan beïnvloeden.

In plaats van de vrijheid van onderwijs aan te tasten, stellen die proeven de ouders en leerkrachten integendeel in staat het niveau van het onderwijs dat zij verstrekken of laten verstrekken, alsook de gehanteerde pedagogische instrumenten, te evalueren en eventueel aan te passen.

B.30.4. De scholen die de eerste twee verzoekende partijen zijn, hebben overigens zelf in hun memorie van antwoord aangegeven dat zij hun leerlingen gewoonlijk laten deelnemen aan een dergelijke proef en dat het slaagpercentage uitstekend is.

B.30.5. Het tweede middel is niet gegrond in zoverre het tegen de artikelen 18 tot 20 van het bestreden decreet is gericht.

B.31. Artikel 21 van het bestreden decreet bepaalt dat de leerplichtige minderjarige die het getuigschrift van basisonderwijs of de oriëntatieattesten niet behaalt, moet worden ingeschreven in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld bij artikel 3.

B.32.1. Ten aanzien van de gevolgen van het niet-slagen voor de certificatieproeven, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt : « Luidens artikel 15 [artikel 21 geworden], zijn de minderjarigen, indien zij niet slagen voor het eerste van elk van de examens waarin de artikelen 12 tot 14 [de artikelen 18 tot 20 geworden], ertoe gehouden zich in te schrijven ' in een schoolinrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld bij artikel 5 [artikel 3 geworden] ', wat een verschil in behandeling tot stand brengt tussen de minderjarigen die huisonderwijs krijgen en de anderen. Indien de laatstgenoemden niet slagen voor de proef of de examens of een schoolachterstand hebben opgelopen, kunnen zij immers hun schoolopleiding voortzetten zonder van onderwijstype te veranderen.

Dat verschil, dat niet volledig opgevangen is door artikel 17 van het voorontwerp [artikel 22 geworden] zou moeten worden toegelicht in de commentaar bij de bepaling » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 521/1, p. 26).

B.32.2. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen, enerzijds, de gezamenlijke externe proef tot het behalen van het getuigschrift van basisonderwijs en, anderzijds, de examens die worden georganiseerd met het oog op de toekenning van de oriënteringsattesten met betrekking tot de eerste graad en de tweede graad.

T en aanzien van het getuigschrift van basisonderwijs B.33.1. Artikel 20 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, zoals gewijzigd bij het decreet van 13 december 2007, bepaalt : « Alle leerlingen die in het zesde jaar lager onderwijs van het gewoon onderwijs ingeschreven zijn, moeten aan een gezamenlijke externe proef deelnemen waarbij het getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt wordt.

Deze proef is ook toegankelijk voor de leerlingen van het gespecialiseerd lager onderwijs alsook, op aanvraag van de ouders of van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor elke minderjarige die onderworpen is aan de leerplicht en die minstens 11 jaar oud is op 31 december van het jaar van de proef en die niet in het zesde jaar van het lager onderwijs ingeschreven is. [...] ».

Artikel 21 van hetzelfde decreet bepaalt : « De gezamenlijke externe proef heeft betrekking op de beheersing van de bekwaamheden verwacht na de tweede stap van het leerplichtonderwijs zoals bepaald in het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de eindtermen zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. [...] ».

B.33.2. Uit de regeling bepaald in het decreet van 2 juni 2006 blijkt dat de leerlingen die niet onder het huisonderwijs vallen, meer dan één keer kunnen deelnemen aan een gezamenlijke externe proef wanneer zij hun zesde jaar lager onderwijs overdoen, zonder dat hun een maximumleeftijd wordt opgelegd om voor die proef te slagen.

De kinderen die onder het huisonderwijs vallen, kunnen zich daarentegen pas inschrijven voor de proef wanneer zij « minstens 11 jaar oud [zijn] op 31 december van het jaar van de proef » (artikel 20 van het decreet van 2 juni 2006), maar moeten voor die proef slagen « ten laatste gedurende het schooljaar waarin [zij] de leeftijd van 12 jaar [zullen bereiken] », anders worden zij ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende inrichting (artikelen 18 en 21 van het decreet van 25 april 2008).

Hoewel de leerlingen die onder het huisonderwijs vallen, als gevolg van de combinatie van de voormelde bepalingen, meer dan één keer kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke externe proef, moeten zij niettemin op een jongere leeftijd voor die proef slagen dan, met name, de in een onderwijsinrichting ingeschreven leerlingen, die hun zesde leerjaar van de lagere school mogen overdoen.

B.33.3. Bovendien bepaalt artikel 28, § 1, van het voormelde decreet van 2 juni 2006, gewijzigd bij het voormelde decreet van 13 december 2007 : « De examencommissie die binnen elke schoolinrichting wordt samengesteld overeenkomstig § 2, reikt het Getuigschrift van Basisonderwijs uit aan elke leerling die geslaagd is voor de gezamenlijke proef ».

Artikel 29 van hetzelfde decreet bepaalt : « § 1. De examencommissie bedoeld in artikel 28 kan een Getuigschrift van Basisonderwijs uitreiken aan de leerling die niet geslaagd is of niet heeft kunnen deelnemen aan het geheel of een gedeelte van de gezamenlijke externe proef. § 2. De examencommissie baseert haar beslissing op een dossier met een afschrift van de schoolresultaten van de leerling van de twee laatste jaren van het lager onderwijs zoals ze meegedeeld werden aan de ouders alsook met een uitvoerig rapport van de onderwijzer met zijn gunstig of ongunstig advies over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs aan de betrokken leerling.

Wanneer een leerling sinds minder dan twee schooljaren het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd lager onderwijs volgt, kan een afschrift van de schoolresultaten van één schooljaar volstaan.

De examencommissie voegt bij het dossier elk ander element dat ze nodig acht. [...] ».

B.33.4. Uit die bepaling vloeit voort dat het slagen voor de gemeenschappelijke externe proef geen noodzakelijke voorwaarde is om het getuigschrift van basisonderwijs te verkrijgen voor het kind dat in het zesde leerjaar is ingeschreven, terwijl er geen equivalente mogelijkheid bestaat om het getuigschrift van basisonderwijs toe te kennen aan het kind dat onder het huisonderwijs valt en niet voor een gemeenschappelijke externe proef zou zijn geslaagd.

B.33.5. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat, zowel wat betreft de modaliteiten van deelname aan de gemeenschappelijke externe proef als wat betreft de mogelijkheden om het getuigschrift van basisonderwijs te verkrijgen, de kinderen die onder het huisonderwijs vallen anders worden behandeld dan de kinderen die onder het georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vallen. Hoewel de decreetgever redelijkerwijs kon oordelen dat het niet slagen voor de gemeenschappelijke externe proef op lacunes wijst in het huisonderwijs dat aan het kind wordt verstrekt, en hoewel hij bijgevolg kon bepalen dat een kind dat het getuigschrift van basisonderwijs niet behaalt, moet worden ingeschreven in een onderwijsinrichting teneinde diens fundamentele recht op onderwijs te vrijwaren, is het niet verantwoord dat de kinderen die huisonderwijs krijgen minder mogelijkheden hebben om het getuigschrift te verkrijgen dan de kinderen die in een onderwijsinrichting zijn ingeschreven. Het komt de decreetgever toe om, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het huisonderwijs, de gemeenschappelijke externe proef en de toekenning van het getuigschrift van basisonderwijs voor de kinderen die onder dat onderwijstype vallen, te organiseren onder voorwaarden die niet discriminerend zijn ten opzichte van die welke gelden voor de kinderen die in een onderwijsinrichting zijn ingeschreven.

B.33.6. Vermits het duidelijk is dat dit niet het geval is in de huidige stand van de decretale teksten die de toekenning van het getuigschrift van basisonderwijs regelen voor de kinderen die onder het huisonderwijs vallen, is het gevolg dat verbonden is aan het niet-verkrijgen van het getuigschrift, dat voor die kinderen impliceert dat zij, wanneer zij niet slagen voor de gemeenschappelijke externe proef op de leeftijd van twaalf jaar, van onderwijssysteem moeten veranderen, onevenredig.

Het tweede en het derde middel zijn gegrond in zoverre zij zijn gericht tegen artikel 21 van het bestreden decreet, voor zover het van toepassing is op de kinderen die door artikel 18 van dat decreet worden beoogd.

Ten aanzien van de oriënteringsattesten voor de eerste en de tweede graad B.34.1. Artikel 9 van het decreet van 12 mei 2004 houdende de organisatie van de examencommissie van de Franse Gemeenschap voor het Secundair Onderwijs (hierna : decreet van 12 mei 2004) bepaalt : « § 1. Worden toegelaten tot de examens met als doel het verkrijgen van de oriënteringsattesten ter bekrachtiging van de eerste graad : 1° de leerlingen die het eerste en het tweede jaar voltijds secundair onderwijs hebben gevolgd;2° iedere kandidaat die een basis studiegetuigschrift heeft bekomen en twaalf jaar oud is;3° iedere kandidaat die op het ogenblik van de inschrijving voor het examen 13 jaar oud is. § 2. Worden toegelaten tot de examens met als doel het verkrijgen van een getuigschrift voor de tweede graad secundair onderwijs : 1° de leerlingen die het eerste, tweede, derde en vierde jaar voltijds secundair onderwijs hebben gevolgd;2° de leerlingen die in het bezit zijn van een oriënteringsattest A of B ter bekrachtiging van de eerste graad en die 14 jaar oud zijn;3° iedere kandidaat die op het ogenblik van de inschrijving voor het examen 14 jaar oud is ». Artikel 25 van hetzelfde decreet bepaalt : « § 1. Voor de eerste graad beraadslaagt de Examencommissie op het einde van de proeven.

Wanneer het examen voor een vak uit een schriftelijke en een mondelinge proef bestaat, wordt het percentage berekend op basis van het totaal van beide proeven. § 2. De kandidaat die niet aan alle vakken heeft deelgenomen, wordt afgewezen. § 3. De kandidaat die minstens 50 % behaalt van het totaal aantal punten voor de volledige examengroep en minstens 50 % op elk van de vakken, wordt toegelaten en behaalt het oriënteringsattest A van de eerste graad. § 4. De kandidaat die minder dan 50 % behaalt van het totaal aantal punten voor alle proeven of minder dan 50 % op Frans of wiskundige vorming, wordt op het einde van de proeven voor de eerste graad afgewezen en ontvangt een oriënteringsattest C. Vrijstellingen voor ondervragingen worden door de Examencommissie verleend aan de kandidaat die werd afgewezen voor alle vakken of de groep van vakken waarvoor hij minstens 60 % van de punten heeft behaald. Deze vrijstellingen worden verleend aan de kandidaten die aan alle examens van de examengroep hebben deelgenomen. § 5. Voor de tweede graad beraadslaagt de Examencommissie op het einde van de proeven voor elke groep.

Wanneer het examen voor een vak uit een schriftelijke en een mondelinge proef bestaat, wordt het percentage berekend op basis van het totaal van beide proeven. § 6. De kandidaat die niet aan alle vakken heeft deelgenomen, wordt afgewezen. § 7. De kandidaat die minstens 50 % behaalt van het totaal aantal punten voor alle vakken van de betreffende groep en minstens 50 % op elk van de vakken, wordt toegelaten op het einde van elke groep. § 8. Wordt op het einde van elk van de examengroepen afgewezen : a) de kandidaat die minder dan 50 % behaalt van het totaal aantal punten voor alle vakken en de groep van vakken.b) de kandidaat die minder dan 40 % behaalt voor één of meerdere vakken of voor één of meerdere groepen van vakken van de eerste en tweede groep.c) de kandidaat die minder dan 50 % behaalt voor één van de vakken van de derde groep. § 9. Is onderwerp van een beslissing genomen in beraadslaging : de kandidaat die minstens 50 % behaalt van het totaal aantal punten voor alle vakken of groepen van vakken van de betreffende groep, heeft tussen de 40 en 50 % behaalt voor één of meerdere vakken of voor één of meerdere groepen van vakken van de eerste of de tweede groep. § 10. De kandidaat die geslaagd wordt verklaard op het einde van een examengroep ontvangt een attest van gedeeltelijk welslagen.

De afgifte van het getuigschrift secundair onderwijs van de tweede graad is onderworpen aan het slagen voor de twee examengroepen bedoeld in artikels 15 en 16 of voor de drie examengroepen die deel uitmaken van hetzelfde programma besproken en bedoeld in artikels 17 en 18, op voorwaarde dat de attesten voor gedeeltelijk welslagen binnen een termijn van maximum vijf jaar werden behaald, vanaf het slagen voor de eerste examengroep. In geval dat deze termijn wordt overschreden, kan de Regering besluiten tot het verlenen van een afwijking van deze tijdslimiet en dit bij wijze van uitzondering en volgens de regels die zij bepaalt.

Vrijstellingen van overhoringen worden door de Examencommissie verleend aan de kandidaat die is afgewezen voor alle vakken of vakgroepen waarvoor hij minstens 60 % van de punten heeft behaald, terwijl hij zich opnieuw inschrijft voor de betreffende examengroep op basis van hetzelfde afgelegde programma. Deze vrijstellingen worden aan de kandidaten verleend die aan alle examens betreffende de examengroep hebben deelgenomen ».

B.34.2. Het slagen voor de proeven van de examencommissie vindt zijn oorsprong in het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 24 mei 2004 dat het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 21 mei 1999 « tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht door het verstrekken van onderwijs aan huis » heeft gewijzigd nog vóór dat laatste door de Raad van State is nietig verklaard.

Een lid van het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft eraan herinnerd dat de verplichting om deel te nemen aan de proeven van de examenjury aldus tot doel had « te antwoorden op de bekommernissen van de ouders die wensten dat hun kind naar een schoolinrichting kan gaan als regelmatige leerling na huisonderwijs te hebben gevolgd » (C.R.I., nr. 18, Parlement van de Franse Gemeenschap, 22 april 2008, p. 11) : « Daartoe is het met name noodzakelijk dat het kind slaagt voor de proeven die toegang verlenen tot het beoogde onderwijsniveau. Alleen het slagen voor de examens georganiseerd door de Franse Gemeenschap, door de desbetreffende examencommissie of door een door haar ingerichte of gesubsidieerde instelling, leidt tot het erkende diploma. Die stap is noodzakelijk om met name toegang te hebben tot het hoger onderwijs. [...] Men kan zich echter vragen stellen bij het verplichte karakter van die proeven. Zelfs facultatief zouden die het doel bereiken dat erin bestaat een diploma te verkrijgen of naar de school terug te keren » (ibid. ).

B.34.3. Hoewel de examens van de examencommissie van de Franse Gemeenschap toegankelijk zijn voor de kinderen die op het ogenblik van hun inschrijving 12 (voor een kind dat het getuigschrift van basisonderwijs heeft behaald), 13 of 14 jaar zijn naargelang zij de attesten van de eerste of van de tweede graad trachten te verkrijgen (artikel 9 van het decreet van 12 mei 2004), voorzien de artikelen 19 en 20 van het decreet van 25 april 2008 in de verplichte inschrijving van het kind in een georganiseerde, gesubsidieerde of in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 bedoelde instelling indien het kind dat onder het huisonderwijs valt, die attesten niet verkrijgt in de loop van het schooljaar waarin het de leeftijd van 14 of 16 jaar zal bereiken.

Overeenkomstig hetgeen de parlementaire voorbereiding van het decreet van 25 april 2008 laat verstaan, zal het kind dat onder het huisonderwijs valt dus meerdere keren kunnen deelnemen aan de examens alvorens zijn niet-slagen gevolgen met zich meebrengt.

B.34.4. Hoewel het kind dat in een onderwijsinrichting is ingeschreven en dat meerdere keren aan die examens deelneemt zonder daarvoor te slagen, geen andere sanctie krijgt dan het niet-toekennen van het oriënteringsattest dat het tracht te behalen, is het kind dat onder het huisonderwijs valt ertoe gehouden voor die proeven te slagen binnen een bepaalde termijn, waarna zijn niet-slagen niet alleen tot gevolg heeft dat het het oriënteringsattest niet kan verkrijgen, maar ook dat het moet worden ingeschreven in een georganiseerde, gesubsidieerde of in artikel 3 van het bestreden decreet bedoelde onderwijsinrichting.

B.34.5. Vermits de voorwaarden die zijn opgelegd aan de minderjarigen die onder het huisonderwijs vallen en aan de minderjarigen die in een onderwijsinrichting zijn ingeschreven, hun dezelfde kansen bieden om meerdere keren aan de betrokken examens deel te nemen met het oog op de toekenning van de attesten, is het niet discriminerend dat de decreetgever specifieke gevolgen verbindt aan het niet-slagen voor die proeven wanneer de minderjarige onder het huisonderwijs valt. Het is immers niet onredelijk te oordelen dat een herhaald niet-slagen van een minderjarige die huisonderwijs krijgt, op lacunes wijst in het onderwijs dat hem wordt verstrekt, zodat het in overeenstemming is met zowel het doel dat erin bestaat het recht van iedere minderjarige op onderwijs te waarborgen, als het belang van de betrokken minderjarige te voorzien in een verandering van onderwijstype door zijn verplichte inschrijving in een onderwijsinrichting. De niet-geslaagde minderjarige die reeds in een door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde onderwijsinrichting is ingeschreven, wordt overigens niet anders behandeld vermits hij naar een dergelijke inrichting moet blijven gaan tot het einde van de leerplicht.

Overigens kunnen de verantwoordelijke personen de onderwijsinrichting vrij kiezen, die een schoolinrichting kan zijn die door de Gemeenschap is georganiseerd of gesubsidieerd, of een schoolinrichting bedoeld in artikel 3 van het bestreden decreet, zodat de mogelijke aantasting van hun keuzevrijheid niet als onevenredig kan worden beschouwd.

B.35. Het tweede en het derde middel zijn niet gegrond in zoverre zij zijn gericht tegen artikel 21 van het bestreden decreet voor zover het van toepassing is op de kinderen die door de artikelen 19 en 20 van dat decreet worden beoogd.

B.36. Het zesde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 22, 24, 30 en 129, § 1, 2°, van de Grondwet.

De verzoekers zijn van mening dat de Gemeenschap, door de verplichting op te leggen te slagen voor in het Frans georganiseerde certificatieproeven, terwijl het huisonderwijs in een andere taal kan worden verstrekt, haar bevoegdheden overschrijdt, met schending van artikel 129, § 1, 2°, van de Grondwet, dat haar de regeling van het gebruik van de talen in het onderwijs alleen toestaat « in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen ».

De verzoekers zijn overigens van mening dat de Franse Gemeenschap de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van het gebruik van de talen en het recht op de eerbiediging van het privé- en gezinsleven van zowel de ouders die voor hun kinderen voor huisonderwijs kiezen als de privéleerkrachten op discriminerende wijze schendt.

B.37.1. Artikel 129 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, bij uitsluiting van de federale wetgever, elk voor zich, bij decreet, het gebruik van de talen voor : [...] 2° het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen; [...] ».

B.37.2. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

B.37.3. Artikel 30 van de Grondwet bepaalt : « Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken ».

B.38. Uit de formulering van het middel blijkt dat het de artikelen 18 tot 21 van het decreet van 25 april 2008 bekritiseert, in zoverre die bepalingen betrekking hebben op kinderen die onder het huisonderwijs vallen en die volledig of hoofdzakelijk in een andere taal dan het Frans les krijgen.

B.39.1. Door te bepalen dat de leerplichtige kinderen die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap vallen en thuisonderwijs krijgen, moeten deelnemen aan de door de Franse Gemeenschap in het Frans georganiseerde certificatieproeven, en dat zij, wanneer zij niet voor die proeven slagen, zullen moeten worden ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende instelling, zijn de artikelen 18 tot 21 van het bestreden decreet geen bepalingen die het gebruik van de talen in het onderwijs regelen, in de zin van artikel 129, § 1, 2°, van de Grondwet, maar bepalingen die het onderwijs regelen in de zin van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet.

B.39.2. De bestreden bepalingen vallen bijgevolg onder de bevoegdheid van de decreetgever.

Het middel is niet gegrond in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 129, § 1, 2°, van de Grondwet.

B.40. Er moet nog worden onderzocht of die bepalingen niet op onverantwoorde wijze afbreuk doen aan de vrijheid van het gebruik van de talen in het kader van het huisonderwijs, die zou worden afgeleid uit de in het middel genoemde grondwetsbepalingen.

B.41.1. Wanneer de ouders kiezen voor huisonderwijs voor hun kind, kunnen zij beslissen dat onderwijs uitsluitend of hoofdzakelijk in een andere taal dan het Frans te verstrekken of te laten verstrekken.

Die keuze, die onder het privéleven valt, kan met name worden verklaard door het feit dat ouders, van buitenlandse nationaliteit, met name onderdanen van de Europese Unie, die slechts tijdelijk op het Belgische grondgebied verblijven, een onderwijs in hun moedertaal kunnen verkiezen boven de taal van hun tijdelijke verblijfplaats.

Hoewel de Franse Gemeenschap niet ertoe is gehouden de buitenlandse onderdanen een recht op een onderwijs volgens hun voorkeur op taalgebied te verzekeren, mag zij een dergelijke keuze niet verhinderen, onder meer wanneer die wordt uitgeoefend in het kader van het huisonderwijs in de zin van het bestreden decreet.

De kinderen die onder het huisonderwijs vallen en onderwijs krijgen in een andere taal dan het Frans, worden immers niet beoogd noch door de wetgeving betreffende de taalregeling in het onderwijs, noch onder de wetgeving betreffende het taalbadonderwijs.

B.41.2. Aangezien evenwel de leerplicht, die ertoe strekt de daadwerkelijke uitoefening van het recht op onderwijs te waarborgen, in het belang van het kind, op een effectieve wijze dient te kunnen worden bewaakt en van de Franse Gemeenschap redelijkerwijze niet kan worden verwacht dat zij ervoor zorgt dat de voormelde certificatieproeven in elke taal worden afgenomen, wat haar overigens door geen enkele grondwettelijke of internationale verplichting wordt opgelegd, is het niet onevenredig om de kinderen die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteren en die thuisonderwijs krijgen, aan de in het Frans georganiseerde certificatieproeven te onderwerpen, zelfs indien dat thuisonderwijs uitsluitend of hoofdzakelijk in een andere taal wordt verstrekt.

B.42. Het zesde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 21 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, in zoverre het van toepassing is op de kinderen die bij artikel 18 van dat decreet worden beoogd; - verwerpt het beroep voor het overige, onder voorbehoud van wat is vermeld in B.9.2.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 9 juli 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^