gepubliceerd op 29 augustus 2008
Uittreksel uit arrest nr. 119/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4404 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 12, 13 en 14 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2007 houdende diverse maatregelen met het oog op de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 119/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4404 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 12, 13 en 14 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2007 houdende diverse maatregelen met het oog op de regularisatie van de inschrijvingen en van de veranderingen van school in het leerplichtonderwijs, alsook van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van dat decreet van 8 maart 2007, ingesteld door de vzw « Ecoles Libres Efficaces Vivantes et Solidaires » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 december 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 januari 2008, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 12, 13 en 14 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2007 houdende diverse maatregelen met het oog op de regularisatie van de inschrijvingen en van de veranderingen van school in het leerplichtonderwijs, alsook van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van dat decreet van 8 maart 2007 (respectievelijk bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 juli en 5 november 2007), door de vzw « Ecoles Libres Efficaces Vivantes et Solidaires », met zetel te 1090 Brussel, Valère Broekaertstraat 3, Olivier Absolonne, wonende te 1050 Brussel, Latijnensquare 57, Mirsini Anastasiou, wonende te 1140 Brussel, Optimismelaan 96/11, Kumar Anoop, wonende te 1050 Brussel, Kroonlaan 416, Alksandaz Avramovic, wonende te 1050 Brussel, Hervormingsstraat 34/2, Léopold Beaudart, wonende te 1050 Brussel, Jaargetijdenlaan 89, Christine Bette, wonende te 1050 Brussel, Hergélaan 21/9, Pierre-Olivier Bindels, wonende te 1200 Brussel, Slotlaan 36, Alexandre Blavier, wonende te 1050 Brussel, Waaglaan 85, Jean-Michel Bodart, wonende te 1190 Brussel, Neerstalsesteenweg 243, Vincent Bosschem, wonende te 1050 Brussel, Generaal Jacqueslaan 72, Bénédicte Brichart, wonende te 1150 Brussel, Konkelstraat 171/18, Catherine Caeymaex, wonende te 1150 Brussel, Pololaan 9, Muriel Candael, wonende te 3080 Tervuren, Karel De Costerlaan 4, Jean-Louis Davain, wonende te 1200 Brussel, Onze-Lieve-Vrouwstraat 72, Bruno D'Alimonte, wonende te 1030 Brussel, Artanstraat 3, Marielle de Borman, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Wijngaardlaan 21A, Philippe Debruyne, wonende te 3080 Tervuren, Ringlaan 66, Jean-Norbert de Bruyn, wonende te 1050 Brussel, François Roffiaenstraat 4, Valérie de Bruyn, wonende te 1150 Brussel, Duizend Meterlaan 86, Martine de Clippele, wonende te 1150 Brussel, Stekelbremlaan 27, Hélène de Favereau de Jenneret, wonende te 1050 Brussel, Keienveldstraat 105, Aure de Giey, wonende te 1150 Brussel, Lauriersgaarde 33, Philippe Degrooff, wonende te 1200 Brussel, Sint-Lambrechts-Woluwelaan 17/2, Jacques de Halleux, wonende te 3080 Tervuren, Stijn Streuvelslaan 9, Marie-Bénédicte de Harlez de Deulin, wonende te 1050 Brussel, Waaglaan 85, Jean de Kerchove d'Exaerde, wonende te 1950 Kraainem, Heilige Dominicuslaan 3, Rose de Lannoy, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Steenweg naar Grote Hut 150, François de Lhoneux, wonende te 1150 Brussel, François Gaystraat 160, Muriel della Faille de Leverghem, wonende te 1950 Kraainem, Steenweg op Brussel 275, Anne Catherine Delvallée, wonende te 1050 Brussel, Boondaalsesteenweg 365, Thomas de Marchant et d'Ansembourg, wonende te 1050 Brussel, Burgemeesterstraat 36, Baudouin de Marnix de Sainte Aldegonde, wonende te 1200 Brussel, Lommerlaan 15, René-Ferdinand de Meester de Betzenbroeck, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Wanmolenlaan 20, Carine Demousselle, wonende te 1200 Brussel, Noodlottige Rotsstraat 12, Clotilde de Pe±aranda de Franchimont, wonende te 1150 Brussel, Oranjelaan 16, Isabelle de Pret Roose de Calesberg, wonende te 1150 Brussel, Hockeylaan 50, Anne-Thérèse Desosses, wonende te 4920 Aywaille, Paradis 24, Véronique de Spot, wonende te 1050 Brussel, Faiderstraat 37, François Desquaires, wonende te 1160 Brussel, Tweekloostersdreef 11, Alexandra de Theux de Meylandt et Montjardin, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Grensstraat 67, Christine De Valkeneer, wonende te 1200 Brussel, Sint-Lambrechts-Woluwelaan 17/2, Georges Damigos, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Viooltjeslaan 34, Chantal Dobigies, wonende te 1030 Brussel, Van Schoorstraat 105, Pascale Dock, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Marmotlaan 38, Bernard Drion du Chapois, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Jozef Bausstraat 74, Emmanuel Dubois, wonende te 1301 Bierges, rue d'Angoussart 76, Fabrice Dumont, wonende te 1150 Brussel, Raketlaan 14, Ariane Dupret, wonende te 1040 Brussel, Sint-Michielscollegestraat 42, Patrick Englebert, wonende te 1050 Brussel, Dautzenbergstraat 35, Erin Edwards, wonende te 1050 Brussel, de Stassartstraat 95, Per Gustav Eriksson, wonende te 1380 Lasne, rue Pechère 12A, Anne Fervers, wonende te 1050 Brussel, Vilain XIIII-straat 16, Marie Flament, wonende te 1190 Brussel, Neerstalsesteenweg 243, Anne François, wonende te 3078 Everberg, Dalemstraat 1B, Pierre-Joseph Gailly, wonende te 1325 Dion-Valmont, clos de la Cuterelle 6, Julia Gardner, wonende te 1000 Brussel, Natiënsquare 23, Roberto Gasperini, wonende te 1933 Sterrebeek, Zeenstraat 213, Annick Gints, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Pleinlaan 43, Simon Girresch, wonende te 1050 Brussel, Lensstraat 28, Giovanna Gisellu, wonende te 1630 Linkebeek, Boterberg 15, Jean-Yves Goblet, wonende te 1933 Sterrebeek, Bosdellestraat 40, Anne Goldschmidt, wonende te 1180 Brussel, Groeselenbergstraat 63, Christophe Gosset, wonende te 1140 Brussel, Kerkhof van Brussellaan 29, Olivia Gysen, wonende te 1950 Kraainem, Bosdallaan 15, Luc Hendrix, wonende te 1050 Brussel, Guillaume Macaulaan 21, Ngoc An Huynh, wonende te 1050 Brussel, Maximilienstraat 29, Olivier Huysmans, wonende te 1140 Brussel, Hendrik Consciencelaan 217, Anne Jacobs, wonende te 1050 Brussel, Guillaume Gilbertlaan 38, Joëlle Jourez, wonende te 1932 Sint-Stevens-Woluwe, Korenveld 22, Ntumba Kalonda, wonende te 1050 Brussel, Gewijdeboomlaan 64, Nicolas Kervyn de Meerendré, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Steenweg naar Grote Hut 150, Maria Klepacka, wonende te 1652 Alsemberg, Brusselsesteenweg 175, Isabelle Knott, wonende te 1150 Brussel, Stoeterijlaan 114, Johannes Kokkelmans, wonende te 1150 Brussel, Stoeterijlaan 114, Claire Konde Ndoki, wonende te 1410 Waterloo, rue de la Station 68, Bénédicte Lacroix, wonende te 1150 Brussel, Mareydestraat 9, Catherine Leblanc, wonende te 1200 Brussel, Paul Hymanslaan 125/5, Marylène Lebrun, wonende te 1325 Dion-Valmont, chaussée de Huy 117, Sophie Le Clercq, wonende te 1160 Brussel, Priorijdreef 23, Célinie Leman, wonende te 1410 Waterloo, Clos de Rambouillet 13, Priscilla Leman, wonende te 1150 Brussel, Mostincklaan 80, Michèle Loop, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Grensstraat 152, Jacques Massart, wonende te 1050 Brussel, Franklin Rooseveltlaan 252, Fabienne Massimo, wonende te 1420 Eigenbrakel, avenue des Vieux Belges 4, Sabine Masuy, wonende te 1392 Sint-Stevens-Woluwe, Eversestraat 151, Xavier Meert, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Brueghellaan 1, Luc Meeus, wonende te 1150 Brussel, Mareydestraat 9, Pamela Milano, wonende te 1050 Brussel, Molièrelaan 517, Vincent Misselyn, wonende te 1380 Ohain, rue des Saules 48, Quentin Morelle, wonende te 1050 Brussel, Emile Duraylaan 36, Pierre-Yves Novalet, wonende te 1380 Lasne, route de l'Etat 5/11, Matthew O'Regan, wonende te 1060 Brussel, Maesstraat 77, Despina Oreopoulos, wonende te 1080 Brussel, Heyvaertstraat 130, Caroline Ortegat, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Amazonelaan 12, Stavroula Papoulia, wonende te 1140 Brussel, Kerkhof van Brussellaan 29, Michel Parys, wonende te 1310 Terhulpen, Clos de Ransbeeck 10, Caroline Pirlot de Corbion, wonende te 1040 Brussel, Morgenlandstraat 70, Jean-Luc Pype, wonende te 1050 Brussel, Boondaalsesteenweg 60, Bojan Radulovic, wonende te 1140 Brussel, Frioullaan 24/4, Philippe Ratzel, wonende te 1040 Brussel, Louis Schmidtlaan 92/2, Maurizio Romanin, wonende te 1932 Sint-Stevens-Woluwe, Bevrijdingslaan 37, Catherine Sepulchre, wonende te 1330 Rixensart, rue du Baillois 45, Shadie Malushi, wonende te 1050 Brussel, Visvijverstraat 10, Christian Simenon, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Poulet 5, Isabelle Sion, wonende te 1050 Brussel, Hervormingsstraat 34/2, Renier Snoy, wonende te 1950 Kraainem, Séquoyaslaan 15, Jean-Thierry Snyers d'Attenhoven, wonende te 1150 Brussel, Pololaan 9, Barbro Camilla Söderlund, wonende te 1380 Lasne, rue Pechère 12A, Anne Springuel, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Hazenlaan 14, Hervé Stulemeyer, wonende te 1150 Brussel, Albatroslaan 15, Abdeslam Takkal, wonende te 1030 Brussel, Auguste Lambiottestraat 4, Françoise Tassenoy, wonende te 1380 Lasne, route de l'Etat 5/11, Maria Magarida Teixeira Rodrigues, wonende te 1040 Brussel, Louis Schmidtlaan 93/2, Caroline Thewis, wonende te 1050 Brussel, Generaal Jacqueslaan 72, Pascale Thomas, wonende te 1150 Brussel, Zondagsboslaan 6, Christina Tolstoy, wonende te 1950 Kraainem, Séquoyaslaan 15, Marie-Anne Truffino, wonende te 1050 Brussel, Jean Paquotstraat 19, Patricia Tuck Sherman, wonende te 1933 Sterrebeek, Museumlaan 80, Anita van den Eynde de Rivieren, wonende te 1310 Terhulpen, place Camille Lemonnier 2, Nathalie van den Eynde de Rivieren, wonende te 1000 Brussel, Wethouderstraat 10/3, Sybille van der Elst, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Jozef Bausstraat 74, Isabelle Van der Lande, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Oscar de Burburelaan 144, Ariane Van der Meerschen, wonende te 3080 Tervuren, Stijn Streuvelslaan 9, Louis Vandevelde, wonende te 1160 Brussel, Louisa Chaudoirdreef 9, Florence van Dievout, wonende te 1150 Brussel, Louis Ceusterslaan 34, Anne-Sophie Van Hamme, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Ginstlaan 7, Marjorie Van Jean, wonende te 1150 Brussel, François Desmedtstraat 13, Daphné van Wassenhove, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Wezellaan 8, Marianne Verheyden, wonende te 1070 Brussel, Melkerijstraat 119, Marc Vilaine, wonende te 1030 Brussel, Van Schoorstraat 105, Anne-Sophie Virgona, wonende te 1200 Brussel, Gilbert Mullilaan 45, Anne Vranckx, wonende te 1090 Brussel, Valère Broekaertstraat 3, Françoise Willame, wonende te 1200 Brussel, J.R. Collonlaan 57, Valérie Wirtz, wonende te 3080 Tervuren, Beukenlaan 15, Nathalie Wouters, wonende te 1310 Terhulpen, avenue du Clos Fleuri 88, Olivia Ziane, wonende te 1160 Brussel, Amblèvestraat 30, en Sophie Zylbergeld, wonende te 1150 Brussel, Bemelstraat 124. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het decreet van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2007 houdende diverse maatregelen met het oog op de regularisatie van de inschrijvingen en van de veranderingen van school in het leerplichtonderwijs is van toepassing op het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basisonderwijs en secundair onderwijs (artikel 1 van het decreet van 8 maart 2007).
B.1.2. Volgens artikel 13, §§ 1 en 2, van het decreet van 24 juli 1997 « dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren » (hierna : het decreet van 24 juli 1997), vormen in het gewoon onderwijs de vorming tijdens het kleuteronderwijs en de eerste acht jaren van het verplicht onderwijs een pedagogisch continuüm, gestructureerd in drie stappen : van het kleuteronderwijs tot het einde van het tweede jaar lager onderwijs, van het derde tot het zesde jaar lager onderwijs en de eerste twee jaren van het secundair onderwijs. De eerste stap bestaat uit twee cycli : 1) van het begin van de kleuterschool tot 5 jaar en 2) van 5 jaar tot het einde van het tweede jaar lager onderwijs. De tweede stap bestaat eveneens uit twee cycli : 1) het derde en vierde jaar lager onderwijs en 2) het vijfde en zesde jaar lager onderwijs. De derde stap bestaat uit één enkele cyclus (artikel 13, § 3, van het decreet van 24 juli 1997).
Het bestreden artikel 12 van het decreet van 8 maart 2007 beperkt de mogelijkheden om in het gewoon onderwijs tijdens eenzelfde studiecyclus van school te veranderen. Een schoolverandering bij de overgang naar een volgende cyclus is in het kleuter- en lager onderwijs toegestaan tot 15 september, maar wordt in beginsel niet langer toegestaan tijdens eenzelfde cyclus (artikel 79, § 2, van het decreet van 24 juli 1997, zoals vervangen bij het bestreden artikel 12, 1°). De eerste twee jaren van het secundair onderwijs moeten in beginsel in dezelfde onderwijsinstelling worden gevolgd.
In artikel 79, § 4, eerste lid, 1° tot 9°, van het decreet van 24 juli 1997, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12, 2°, zijn negen uitzonderingen opgesomd waarvoor de inschrijving in een andere instelling wordt toegestaan, waaronder een verandering van woonplaats, de scheiding van de ouders die leidt tot een verandering van verblijfplaats van de leerling, het overstappen van de leerling van een externaat naar een internaat en omgekeerd en de definitieve uitsluiting van de leerling van een andere instelling. Voorts kan nog van school worden veranderd, in het belang van de leerling, bij overmacht of absolute noodzaak; in die gevallen worden de beoordeling van de situatie en het toekennen van de toelating overgelaten aan het hoofd van de instelling « waar de leerling naartoe gaat », de inspectiedienst of de minister die belast is met het leerplichtonderwijs (artikel 79, § 5, van het decreet van 24 juli 1997, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12, 2°). De Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing van de voormelde bepalingen (artikel 79, § 6, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12, 2°).
B.1.3. De bestreden artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 organiseren de inschrijvingen voor de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs. Elke aanvraag om inschrijving moet chronologisch in een register worden opgenomen. Die chronologische volgorde bepaalt de voorrang van inschrijving wanneer binnen een instelling een plaats vrijkomt. Een weigering van inschrijving moet worden gemotiveerd. De mededeling van de aanvaarding of de weigering van het voorstel van inschrijving geschiedt volgens de door de minister bepaalde modaliteiten. De leerlingen die binnen de instelling reeds een broer, een zus of een andere samenwonende minderjarige hebben, dan wel een ouder die een ambt uitoefent binnen de instelling, worden bij voorrang aanvaard.
B.1.4. De bestreden artikelen 1 en 2 van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van het decreet van 8 maart 2007, die de door de artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 ingevoegde artikelen 80, § 4, en 88, § 4, van het decreet van 24 juli 1997 wijzigen, voorzien in een prioriteit voor leerlingen die een internaat bezoeken, leerlingen die een taalbadonderwijs genieten en leerlingen uit een « geassocieerde » instelling.
Ten aanzien van het belang B.2.1. De Franse Gemeenschapsregering betwist het belang van de verzoekende partijen bij de vernietiging van de bestreden bepalingen.
B.2.2.1. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.
B.2.2.2. Luidens haar statuten, bestaat het maatschappelijk doel van de eerste verzoekende partij erin : « zich in te spannen voor de onontbeerlijke versterking van het partnership School-Gezin, voor het behoud van diverse en gediversifieerde scholen met verschillende pedagogische projecten, en voor het behoud van kwaliteitsscholen voor iedereen ».
B.2.2.3. De eerste verzoekende partij doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van de bestreden bepalingen in zoverre zij afbreuk kunnen doen aan de doelstellingen die zij zichzelf toeschrijft.
B.2.3. De andere verzoekende partijen, die allen ouders zijn van leerlingen, hebben er belang bij de vernietiging te vorderen van de bestreden bepalingen in zoverre zij de mogelijkheden beperken om tijdens eenzelfde studiecyclus van school te veranderen en de inschrijvingen voor de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs regelen.
B.3. De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.4.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending, door het bestreden artikel 12, van de artikelen 19, 22, 22bis, 23 en 24, §§ 1 en 3, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 12, 18 en 26, 3°, van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948, met de artikelen 8 en 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 17, 18 en 23 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met de artikelen 10 en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en met de artikelen 5, 14, 16, 18 en 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
B.4.2. Daar de regels van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948 niet zijn opgenomen in een normatieve tekst met bindende kracht, kan het Hof niet toezien op de naleving van de bepalingen van die Verklaring waarvan de schending in het middel wordt aangevoerd.
Ten aanzien van de vrijheid van onderwijs B.5.1. In een eerste en een tweede onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat het bestreden artikel 12 afbreuk doet aan de door artikel 24 van de Grondwet en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten gewaarborgde vrijheid van ouders om de onderwijsinstelling van hun kind te kiezen, door de mogelijkheden te beperken om in het gewoon onderwijs tijdens eenzelfde studiecyclus van school te veranderen. De beperking van de vrijheid van de ouders om het onderwijs te kiezen dat het meest geschikt zou zijn voor hun kinderen, zou eveneens in strijd zijn met de artikelen 22bis en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en met de artikelen 5 en 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
B.5.2. Artikel 24, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.
De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.
De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen.
De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer ».
Artikel 24, § 3, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht.
Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding ».
Artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op onderwijs. Zij zijn van oordeel dat het onderwijs gericht dient te zijn op de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid en van het besef van haar waardigheid en dat het dient bij te dragen tot de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij zijn voorts van oordeel dat het onderwijs een ieder in staat dient te stellen een nuttige rol te vervullen in een vrije samenleving en het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle volken en alle rasgemeenschappen, etnische en godsdienstige groeperingen, alsmede de activiteiten van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede dient te bevorderen. 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat, ten einde tot een volledige verwezenlijking van dit recht te komen : a) Het lager onderwijs voor allen verplicht en kosteloos beschikbaar dient te zijn;b) Het middelbaar onderwijs in zijn verschillende vormen, waarbij inbegrepen het technisch onderwijs en de beroepsopleiding op middelbaar niveau, door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor een ieder beschikbaar en algemeen toegankelijk dient te worden gemaakt;c) Het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt;d) Het basisonderricht zoveel mogelijk dient te worden gestimuleerd of geïntensiveerd ten behoeve van personen die geen lager onderwijs hebben genoten of dit niet hebben voltooid;e) De ontwikkeling van een stelsel van inrichtingen voor onderwijs op alle niveaus met kracht dient te worden nagestreefd, een verantwoord stelsel van studiebeurzen in het leven dient te worden geroepen en de materiële omstandigheden van het onderwijzend personeel voortdurend dienen te worden verbeterd.3. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag verbinden zich de vrijheid te eerbiedigen van ouders of wettige voogden om voor hun kinderen of pupillen andere dan door de overheid opgerichte scholen te kiezen, die beantwoorden aan door de Staat vast te stellen of goed te keuren minimumonderwijsnormen en hun godsdienstige en zedelijke opvoeding te verzekeren overeenkomstig hun eigen overtuiging.4. Geen onderdeel van dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen of rechtspersonen inrichtingen voor onderwijs op te richten en daaraan leiding te geven, met inachtneming evenwel van de in het eerste lid van dit artikel neergelegde beginselen en van de voorwaarde dat het aan deze inrichtingen gegeven onderwijs beantwoordt aan door de Staat vastgestelde minimumnormen ». B.5.3. De keuzevrijheid van de ouders houdt in dat zij voor hun kinderen het onderwijs kunnen kiezen dat het meest met hun levensopvatting overeenstemt. Om die keuzevrijheid te waarborgen richt de gemeenschap neutraal onderwijs in dat de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen eerbiedigt (artikel 24, § 1, derde lid, van de Grondwet) en subsidieert zij onderwijsinstellingen die hun eigenheid vinden in een bepaalde godsdienstige, filosofische of onderwijskundige opvatting. Die vrijheid houdt niet in dat de ouders en de leerlingen een onvoorwaardelijk recht van inschrijving in de school van hun keuze hebben.
B.5.4. Het recht op subsidiëring vindt zijn beperking, enerzijds, in het vermogen van de gemeenschap om de subsidiëring te laten afhangen van vereisten van algemeen belang, zoals onder meer die van een behoorlijke onderwijsverstrekking, van bepaalde schoolbevolkingsnormen en van gelijke toegang tot het onderwijs, en, anderzijds, in de noodzakelijkheid om de beschikbare financiële middelen te spreiden over de onderscheiden opdrachten van de gemeenschap.
De vrijheid van onderwijs is derhalve aan grenzen gebonden en verzet zich niet ertegen dat de decreetgever voorwaarden van financiering of subsidiëring oplegt die de uitoefening van die vrijheid beperken, voor zover daaraan niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan.
B.5.5. De keuzevrijheid van de ouders kan niet los worden gezien van het recht tot oprichting van onderwijsinstellingen en van het recht op subsidiëring dat die instellingen bezitten. De keuzevrijheid van de ouders kan immers slechts ten volle gelden wanneer de vrijheid van de inrichtende machten om onderwijs in te richten en het recht op subsidiëring dat dit onderwijs in principe bezit, niet op willekeurige wijze worden beperkt.
B.5.6. Overigens staat de vrijheid van onderwijs niet eraan in de weg dat de bevoegde wetgever, met het oog op het verzekeren van de kwaliteit en de onderlinge gelijkwaardigheid van het met overheidsmiddelen verstrekte onderwijs, maatregelen neemt die op de onderwijsinstellingen van algemene toepassing zijn, ongeacht de eigenheid van het door hen verstrekte onderwijs.
B.6. De keuzevrijheid van de ouders houdt niet alleen in dat zij vrij een onderwijsinstelling kunnen kiezen, maar eveneens dat zij die keuze kunnen wijzigen.
Het bestreden artikel 12 houdt in dat opzicht een dubbele beperking in van de keuzevrijheid van de ouders : enerzijds, wordt in het gewoon basisonderwijs en in het gewoon secundair onderwijs, wat de leerlingen betreft die ingeschreven zijn in de laatste stap van het pedagogisch continuüm bedoeld in artikel 13 van het decreet van 24 juli 1997, de mogelijkheid beperkt om in de loop van het schooljaar van school te veranderen; anderzijds, wordt in het gewoon basis- en secundair onderwijs de mogelijkheid beperkt om tussen twee schooljaren die tot eenzelfde cyclus behoren in de zin van artikel 13, § 3, van het decreet van 24 juli 1997, van school of van vestigingsplaats van een school te veranderen.
B.7. Volgens de memorie van toelichting strekt de bestreden maatregel ertoe « de praktijken van ' consumentisme inzake scholen ' te verminderen, waarbij sommige kinderen of adolescenten gedurende hun schoolloopbaan meermaals van school veranderen, en past hij eveneens resoluut in het perspectief van het ' Takendecreet ', dat de schoolloopbaan niet langer per studiejaar organiseert, maar volgens meerjarige cycli die toelaten de continuïteit van de vorming te waarborgen » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2006-2007, nr. 354-1, p. 3).
B.8.1. In zoverre het bestreden artikel beoogt het « ' consumentisme inzake scholen ' te verminderen » en de continuïteit van de vorming te waarborgen, streeft het een legitiem doel na.
B.8.2.1. In de in artikel 79, § 4, van het decreet van 24 juli 1997 vermelde gevallen is in een aantal feitelijke situaties (bv. een verandering van woonplaats, de scheiding van de ouders die leidt tot een verandering van verblijfplaats van de leerling, het overstappen van de leerling van een externaat naar een internaat en omgekeerd, de definitieve uitsluiting van de leerling van een andere instelling) de verandering toegelaten, zonder dat het hoofd van de schoolinstelling over enige appreciatiebevoegdheid beschikt. Volgens artikel 79, § 5, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12, 2°, is een verandering van school daarnaast mogelijk « bij overmacht of absolute noodzaak en in het belang van de leerling ». Artikel 79, § 5, tweede lid, bepaalt dat « onder absolute noodzaak inzonderheid wordt verstaan, in de zin van dit artikel, de gevallen waar de leerling zich in een toestand bevindt met psychologische of pedagogische moeilijkheden zodat een verandering van inrichting noodzakelijk blijkt ». Uit het feit dat in die bepaling het bijwoord « inzonderheid » wordt gebruikt, kan worden afgeleid dat andere redenen moeten kunnen worden aangenomen, zoals die welke zijn verbonden aan de eerbiediging van de godsdienstige of filosofische opvattingen.
B.8.2.2. Het komt in de eerste plaats aan de ouders van een kind toe te beslissen wat in diens belang is. Bijgevolg kan het hoofd van de instelling, de inspectie of de minister omtrent de verandering van school slechts in uitzonderlijke omstandigheden het vereiste gunstig advies weigeren en dienen zij te verantwoorden waarom er, volgens hen, geen sprake is van « overmacht » of « absolute noodzaak » of waarom « het belang van de leerling » zich tegen de verandering van school zou verzetten.
B.8.3.1. Bij « overmacht » of « absolute noodzaak » of in « het belang van de leerling » is het gunstig advies vereist van, in beginsel, het hoofd van de inrichting die door de leerling wordt verlaten. Ofschoon de bestreden bepaling de term « advies » gebruikt, gaat het in werkelijkheid om de vereiste van een eensluidend advies, vermits zonder dat advies de verandering van school niet is toegelaten.
B.8.3.2. De bestreden bepaling voorziet echter in voldoende waarborgen, vermits een beroep tegen de beslissing van het instellingshoofd mogelijk is bij de inspectiedienst en vervolgens bij de minister, wiens beslissing kan worden bestreden bij de bevoegde rechter, die onder meer zal moeten nagaan of de beslissing van de minister bestaanbaar is met de criteria die zijn neergelegd in de bestreden bepaling, zoals zij in B.8.2.1 is geïnterpreteerd, en met artikel 24 van de Grondwet.
B.8.4. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat er niet op onevenredige wijze afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van onderwijs.
B.8.5. De toetsing aan de artikelen 22bis en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en met de artikelen 5 en 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind leidt niet tot een ander besluit.
B.8.6. Het eerste en het tweede onderdeel van het eerste middel zijn niet gegrond.
Ten aanzien van de vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst en van het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven B.9. In een derde onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat afbreuk zou worden gedaan, enerzijds, aan de vrijheid van ouders om hun kinderen op te voeden, zoals gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 14 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en, anderzijds, aan de vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst, zoals gewaarborgd bij artikel 19 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 14 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre ouders zich voortaan moeten verantwoorden om hun kind van school te kunnen doen veranderen.
B.10.1. Het recht op de eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven heeft als essentieel doel de personen te beschermen tegen inmengingen in hun privéleven, hun gezinsleven, hun woning of hun briefwisseling. Het voorstel dat is voorafgegaan aan de aanneming van artikel 22 van de Grondwet beklemtoonde « de bescherming van de persoon, de erkenning van zijn identiteit en de belangrijkheid van zijn ontplooiing en die van zijn gezin » en het onderstreepte de noodzaak om het privéleven en het gezinsleven te beschermen tegen « inmenging, onder meer als gevolg van de onafgebroken ontwikkeling van de informatietechnieken, wanneer maatregelen van opsporing, onderzoek en controle door de overheid en particuliere instellingen worden uitgevoerd bij het uitoefenen van hun functie of hun activiteit » (Parl. St., Senaat, 1991-1992, nr. 100-4/2°, p. 3).
B.10.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 22 van de Grondwet blijkt bovendien dat de Grondwetgever « een zo groot mogelijke concordantie [heeft willen nastreven] met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, teneinde betwistingen over de inhoud van dit Grondwetsartikel respectievelijk artikel 8 van het EVRM te vermijden [...] » (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2). B.10.3. De rechten die bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden gewaarborgd, zijn niet absoluut. Hoewel artikel 22 van de Grondwet aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven toekent, voegt die bepaling daaraan immers onmiddellijk toe : « behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald ».
De voormelde bepalingen vereisen dat in elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven wordt voorzien door een voldoende precieze wettelijke bepaling, dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de nagestreefde wettige doelstelling.
Het Hof moet nagaan of de in het geding zijnde bepaling niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan de voormelde grondwettelijke vrijheden.
B.10.4. Zoals eraan wordt herinnerd in B.8.2.1, kunnen de ouders hun kind van school laten veranderen in de gevallen vermeld in artikel 79, § 4, van het bestreden decreet. In de gevallen vermeld in artikel 79, § 5, komt het aan het hoofd van de instelling, de inspectie of de minister toe aan te tonen waarom zij menen geen gunstig advies te kunnen verlenen aan de verandering van school.
B.10.5. Aangezien die beslissingen dienen te voldoen aan de vereisten vermeld in B.8.2.2 en gepaard dienen te gaan met de waarborgen waaraan wordt herinnerd in B.8.3.2, is de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven niet kennelijk onredelijk.
B.11. Wanneer een ouder aanvoert zich om redenen van geloof of levensbeschouwing niet langer in het pedagogisch project van een instelling terug te kunnen vinden, vereisen de artikelen 19 en 20 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 24, § 1, van de Grondwet, met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat hij, in beginsel, zijn schoolkeuze hieraan kan aanpassen. Het hoofd van de instelling, de inspectie of de minister dienen, op het ogenblik dat zij advies verlenen omtrent de verandering van school, rekening te houden met het fundamenteel recht dat in het geding is.
B.12. Het derde onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.
B.13.1. In zoverre de verzoekende partijen in het vierde en het vijfde onderdeel van het eerste middel aanvoeren dat de inmenging in de in B.4.1 vermelde rechten en vrijheden niet redelijk verantwoord en niet pertinent zou zijn ten aanzien van het door de decreetgever nagestreefde doel, valt het onderzoek van die onderdelen samen met dat van de eerste drie onderdelen van het eerste middel.
B.13.2. Het eerste middel is niet gegrond in elk van zijn onderdelen.
Wat het tweede middel betreft B.14. Het tweede middel, dat gericht is tegen de artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 en tegen de artikelen 1 tot 3 van het decreet van 19 oktober 2007, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 22 en 24 van de Grondwet. De verzoekende partijen bekritiseren het inschrijvingssysteem dat door die decretale bepalingen werd ingevoerd om toegang te verkrijgen tot het secundair onderwijs in de scholen van de Franse Gemeenschap of in de scholen die door haar worden gesubsidieerd.
Ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie B.15.1. In een eerste onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen niet bestaanbaar zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre ze zonder objectieve verantwoording aan bepaalde categorieën van personen (broers en zussen, leerlingen die het internaat bezoeken, leerlingen die een taalbadonderwijs genieten, leerlingen uit een geassocieerde instelling en leerlingen waarvan ten minste één van de ouders het geheel of een deel van zijn ambt binnen de inrichting uitoefent) voorrang zouden verlenen bij de toekenning van de beschikbare plaatsen.
B.15.2. Met toepassing van de artikelen 80, § 4, zesde lid, en 88, § 4, zesde lid, van het decreet van 24 juli 1997, zoals ingevoegd bij respectievelijk de artikelen 13 en 14 van het bestreden decreet en, vóór de wijziging ervan, bij respectievelijk de artikelen 1 en 2 van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van het decreet van 8 maart 2007, stelt het inrichtingshoofd bij voorrang de beschikbare plaats in volgorde van de aanvragen om inschrijving voor aan « een leerling waarvan een broer of een zus of elke andere samenwonende minderjarige al naar de inrichting gaat » of aan « een leerling van wie ten minste één van de ouders of de persoon met het ouderlijk gezag het geheel of een deel van zijn ambt binnen de inrichting uitoefent ».
De voormelde artikelen 1 en 2 van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van het decreet van 8 maart 2007 voorzien in een prioriteit voor leerlingen die een internaat bezoeken, leerlingen die een taalbadonderwijs genieten en leerlingen uit een « geassocieerde » instelling.
B.15.3. Het bekritiseerde systeem van voorrang werd door de bestreden artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 ingevoerd om niet op onevenredige wijze het recht aan te tasten van sommige kinderen om zich in een secundaire school in te schrijven om redenen die verbonden zijn aan objectieve omstandigheden die te maken hebben met hun gezinsleven. Dat is het geval voor de voorrang die wordt toegekend aan de kinderen van wie een broer, jeen zus of een andere samenwonende minderjarige reeds in de onderwijsinstelling is ingeschreven. Die voorrang kan worden gerechtvaardigd door overwegingen die te maken hebben met het welbevinden van de leerling of met gedeelde voordelen voor het gezin. Dezelfde redenen verantwoorden de voorrang die wordt toegekend aan de inschrijving van kinderen van wie de ouders het geheel of een deel van hun ambt uitoefenen in de onderwijsinstelling waarvoor de aanvraag werd ingediend.
B.15.4.1. De voorrang die wordt verleend aan de kinderen die een internaat bezoeken, werd in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs organiseert een deel van de schoolinrichtingen die de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs organiseren, een internaat of werkt ermee samen. Bijgevolg, om de leerlingen die naar een dergelijk internaat gaan een plaats in de eerste graad van het gewoon onderwijs in de schoolinrichting te waarborgen - en bij die zelfde gelegenheid te vermijden dat een internaat volledig bezet kan zijn, bij gebrek aan nog beschikbare plaatsen in de schoolinrichting - blijkt het noodzakelijk dat de schoolinrichtingen die zich in dat geval bevinden vooraf het aantal plaatsen kunnen bepalen die binnen de instelling prioritair bestemd zijn voor de interne leerlingen. Dat is de eerste bedoeling van dit voorstel » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 462/1, p. 3).
B.15.4.2. De inschrijving in een onderwijsinstelling en de inschrijving in een aan die instelling verbonden of een door die instelling georganiseerd internaat zijn nauw aan elkaar verbonden. De ouders zullen een kind immers in een internaat inschrijven in de wetenschap dat hun kind onderwijs geniet in de ermee verbonden onderwijsinstelling. De decreetgever vermocht dan ook redelijkerwijs aan te nemen dat een voorrangsrecht voor kinderen die een internaat bezoeken noodzakelijk is ten einde de inschrijvingen in internaten veilig te stellen.
B.15.5.1. De voorrang die leerlingen die een taalbadonderwijs genieten, werd in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs organiseert een deel van de schoolinrichtingen die de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs organiseren, het taalbadonderwijs. In dat kader en zoals bepaald in artikel 10 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs, kan een inrichting voor secundair onderwijs die het taalbadonderwijs organiseert een samenwerkingsakkoord sluiten met een inrichting voor basis- of lager onderwijs om de leerlingen de continuïteit van het taalbadonderwijs tussen de tweede cyclus van de tweede stap en de derde stap van het pedagogisch continuüm te waarborgen. In het bijzondere geval waarin een samenwerkingsakkoord wordt gesloten, blijkt het logisch dat voor de gezinnen van leerlingen die naar een inrichting voor basis- of lager onderwijs gaan die het taalbadonderwijs organiseert, de mogelijkheid wordt gewaarborgd om gebruik te maken van een voorrangsrecht voor een plaats in de eerste graad van het gewoon onderwijs. Dat is de tweede bedoeling van dit voorstel » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 462/1, p. 3).
B.15.5.2. Met toepassing van artikel 10 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs kunnen de inrichtingen voor basis- of lager onderwijs en voor secundair onderwijs samenwerkingsakkoorden sluiten om de continuïteit van het taalbadonderwijs te waarborgen tussen de tweede cyclus van de tweede stap en de derde stap van het pedagogisch continuüm.
Die continuïteit veronderstelt dat leerlingen die een taalbadonderwijs genieten in een inrichting voor basis- of lager onderwijs zich kunnen inschrijven in de inrichting voor secundair onderwijs die met die instelling een samenwerkingsakkoord heeft gesloten. Het voorrangsrecht voor leerlingen die een taalbadonderwijs genieten, is bijgevolg redelijk verantwoord.
B.15.6.1. De voorrang die leerlingen genieten die naar school gaan in een lagere school die banden heeft met een secundaire school, werd in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs hebben ouders soms een basis- of lagere school gekozen omdat zij door die inschrijving voorrang zouden verkrijgen bij de inschrijving in de geassocieerde secundaire school. Ook al is het noodzakelijk om in de toekomst alle leerlingen op gelijke voet te plaatsen wat betreft de inschrijving in het eerste jaar van welke secundaire onderwijsinstelling ook, toch is het noodzakelijk gebleken om, in een overgangsfase, tegemoet te komen aan de situatie van de ouders voor wie de regels intussen zijn gewijzigd. In dat kader wordt, voor de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009, voorgesteld om in een overgangsfase de gezinnen van de leerlingen die minstens sinds 10 september 2007 het vijfde of het zesde jaar lager onderwijs volgen van een basis- of lagere school die wordt beschouwd als een ' aanleunende ', ' verbonden ' of ' geannexeerde ' school, de mogelijkheid te waarborgen om gebruik te maken van een voorrangsrecht voor een plaats in de eerste graad van het secundair onderwijs wanneer tussen de twee instellingen een bijzondere overeenkomst werd gesloten. Dat is de derde bedoeling van dit voorstel » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 462/1, p. 3).
B.15.6.2. Uit wat voorafgaat blijkt dat de decreetgever beoogde rekening te houden met de legitieme verwachtingen van ouders die hun kind hadden ingeschreven in een basis- of lagere school in de wetenschap dat ze hierdoor een voorrangsrecht zouden genieten bij de inschrijving in een secundaire school waarmee die inrichting een bijzondere overeenkomst had gesloten. Het voorrangsrecht voor leerlingen uit een « geassocieerde » instelling is bijgevolg redelijk verantwoord.
B.15.7. Het eerste onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.
B.16.1. In een tweede onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen niet bestaanbaar zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre ze ongelijkheden zouden creëren tussen de personen die geen voorrang kunnen genieten, vermits niet alle ouders van die leerlingen over de mogelijkheid beschikken tijdig aanwezig te zijn voor de inschrijving van hun kinderen.
B.16.2. De moeilijkheden die ouders zouden ondervinden om aanwezig te kunnen zijn op het door de Regering bepaalde ogenblik vanaf hetwelk de aanvragen tot inschrijving kunnen worden ingediend, vloeien niet uit de bestreden bepalingen voort, maar uit de toepassing ervan, zodat het onderzoek ervan niet onder de bevoegdheid van het Hof valt.
B.16.3. Het tweede onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.
Ten aanzien van de vrijheid van onderwijs B.17.1. In een derde en vierde onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen de door artikel 24 van de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs schenden, in zoverre het recht van de onderwijsinstellingen en van de ouders wordt beperkt om vrij de inhoud van het onderwijs te bepalen.
B.17.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen blijkt dat ze behoren tot een aantal maatregelen die beogen het maatschappelijk gemengde karakter van de scholen te verhogen. Eén van de « strategieën » om die doelstelling te bereiken is de verplichting om elke aanvraag om inschrijving betreffende de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs in een register op te nemen, waarin, naast het volgnummer, de naam van de leerling, de datum van de aanvraag om inschrijving en, in voorkomend geval, de reden van de weigering van inschrijving, worden opgenomen (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2006-2007, nr. 354/1, p. 3).
B.17.3. De bestreden bepalingen beperken op zich niet de keuzevrijheid van de ouders. Zij vermogen immers een aanvraag tot inschrijving in te dienen in de schoolinstelling van hun keuze. Behoudens in geval van weigering van inschrijving, die gemotiveerd dient te zijn, wordt een plaats, zodra ze beschikbaar is binnen de inrichting, aangeboden in volgorde van de aanvragen tot inschrijving, behoudens de hiervoor onderzochte voorrangsregels.
B.17.4. De bestreden bepalingen houden evenwel een beperking in van de organisatievrijheid van de onderwijsinstellingen, in zoverre zij elke aanvraag om inschrijving betreffende de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs in een register dienen op te nemen, in de volgorde van de aanvragen, en in zoverre de Regering de datum bepaalt vanaf dewelke de aanvragen om inschrijving kunnen worden ingediend.
B.17.5. Krachtens artikel 80, § 1, van het decreet van 24 juli 1997, zijn de inrichtingen van de Franse Gemeenschap in beginsel verplicht elke leerling in te schrijven die daartoe een aanvraag doet ten laatste op 30 september van het lopende schooljaar, in zoverre hij voldoet aan de vereiste voorwaarden om een regelmatige leerling te zijn. Iedere inrichtende macht van een gesubsidieerde onderwijsinrichting is in beginsel eveneens verplicht tot de inschrijving van iedere meerderjarige leerling die hierom vraagt en van iedere minderjarige leerling van wie de ouders - of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent - hierom vragen, op voorwaarde dat zij akkoord gaan met het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht en dat de leerling voldoet aan de voorwaarden om een regelmatige leerling te zijn (artikel 88, § 1, eerste lid, van voormeld decreet).
Hieruit vloeit voort dat reeds vóór de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen een onderwijsinstelling die over een plaats beschikte, niet vermocht de inschrijving te weigeren van een leerling die aan de vereiste voorwaarden om een regelmatige leerling te zijn voldoet, voor zover de betrokkene of zijn ouders, wanneer het om een gesubsidieerde onderwijsinstelling gaat, akkoord gaan met het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht. Artikel 88, § 3, eerste lid, van het decreet van 24 juli 1997, zoals ingevoegd bij artikel 7 van het decreet van 12 juli 2001 « waarbij de materiële omstandigheden van de inrichtingen van het basis- en secundair onderwijs worden verbeterd », bepaalt dienaangaande dat de inrichtende macht een afschrift van het getuigschrift van weigering van inschrijving aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of aan de gedecentraliseerde commissie bezorgt, die het bestuur daarover inlicht. Aldus kan het bestuur nagaan dat een schoolinstelling, na de inschrijving van een leerling te hebben geweigerd wegens plaatsgebrek, later niet tot de inschrijving van een andere leerling overgaat.
B.17.6. Door een systeem van inschrijving volgens een chronologische volgorde in te voeren, voegen de bestreden bepalingen dus niets toe aan de verplichting voor die instellingen om in beginsel een leerling in te schrijven. Het opnemen van elke aanvraag om inschrijving betreffende de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs in een register, in de volgorde van die aanvragen, draagt bij tot de transparantie van de inschrijvingen, vermits voor iedereen duidelijk is in welke volgorde de aanvragen tot inschrijving zijn ingediend en in welke volgorde de beschikbare plaatsen worden aangeboden.
B.17.7. Het feit dat de aanvragen om inschrijving slechts kunnen worden ingediend vanaf de datum bepaald door de Regering, verhindert dat de beschikbare plaatsen verscheidene jaren vóór de aanvang van het schooljaar in kwestie worden ingenomen.
B.17.8. Uit wat voorafgaat volgt dat de beperking van de vrijheid van onderwijs die uit de bestreden bepalingen voortvloeit, niet kennelijk onredelijk is.
B.17.9. Het derde en het vierde onderdeel van het tweede middel zijn niet gegrond.
Ten aanzien van de terugwerkende kracht B.18.1. In een vijfde onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de door de bestreden artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 ingevoegde artikelen 80, § 4, en 88, § 4, met terugwerkende kracht zijn gewijzigd bij de artikelen 1 en 2 van het decreet van 19 oktober 2007 tot wijziging van het decreet van 8 maart 2007.
B.18.2. De terugwerkende kracht van wetsbepalingen, die van die aard is dat zij rechtsonzekerheid in het leven kan roepen, kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.
B.18.3. Op het ogenblik dat het decreet van 19 oktober 2007 in werking is getreden, namelijk op 1 oktober 2007, en op het ogenblik waarop het decreet in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, namelijk op 5 november 2007, was het nog niet mogelijk om, met toepassing van de bij de bestreden artikelen 13 en 14 van het decreet van 8 maart 2007 ingevoegde artikelen 80, § 4, en 88, § 4, van het decreet van 24 juli 1997, leerlingen in te schrijven. Artikel 1 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 november 2007 « genomen bij toepassing van het decreet van 8 maart 2007 houdende diverse maatregelen met het oog op de regularisatie van de inschrijvingen en van de veranderingen van school in het leerplichtonderwijs » bepaalt dienaangaande : « In de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs, wordt de datum bedoeld in artikel 80, § 4, en in artikel 88, § 4, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, vanaf welke de aanvragen om inschrijving van de leerlingen voor een schooljaar kunnen worden ingediend bij een schoolinrichting, vastgesteld op 30 november van het schooljaar dat voorafgaat, of, in voorkomend geval, op de eerste werkdag die volgt. [...] In afwijking van het eerste lid, kan het prioriteitsrecht bedoeld in artikel 80, § 4, tweede, vierde en vijfde leden, en in artikel 88, § 4, tweede, vierde en vijfde leden, van het voormelde decreet van 24 juli 1997, worden uitgeoefend gedurende de tien werkdagen van de school die aan de datum van 30 november voorafgaan.
Voor de bepaling van de openingsdagen van de scholen en van de werkdagen zoals bedoeld bij dit besluit dienen de zaterdagen, zondagen en feestdagen en de schoolvakantiedagen niet in aanmerking te worden genomen ».
Bijgevolg kon er te dezen van rechtsonzekerheid geen sprake zijn.
B.18.4. Het vijfde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.
Ten aanzien van het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht een menswaardig leven te leiden B.19.1. In een zesde onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen strijdig zouden zijn met het door artikel 22 van de Grondwet gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en met het door artikel 23, eerste lid, van de Grondwet gewaarborgde recht een menswaardig leven te leiden, door het feit dat ouders verplicht zouden zijn verscheidene dagen en nachten buiten door te brengen om hun kind in de school van hun keuze te kunnen inschrijven.
B.19.2. Zonder zich uit te spreken over de vraag of dit feit al dan niet strijdig zou zijn met het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht een menswaardig leven te leiden, dient te worden vastgesteld dat die verplichting niet voortvloeit uit de bestreden bepalingen, maar uit de toepassing die eraan is gegeven.
Overigens schrijven de bestreden bepalingen enkel voor dat de aanvragen tot inschrijving in een register dienen te worden opgenomen in de volgorde waarin ze worden ingediend. Ze bepalen niet op welke wijze die aanvragen van inschrijving dienen te worden ingediend.
Bijgevolg sluiten ze niet uit dat, teneinde lange wachtrijen te vermijden, schoolinstellingen gebruik maken van technologische hulpmiddelen om de aanvragen van inschrijving te registreren, zolang ze maar de volgorde van de inschrijvingen en de door de Regering bepaalde datum vanaf wanneer de aanvragen tot inschrijving kunnen worden ingediend, naleven.
B.19.3. Het tweede middel is in geen van zijn onderdelen gegrond.
Om die redenen, het Hof onder voorbehoud van wat is vermeld in B.8.2.1, B.8.3.2 en B.11, verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.