Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 april 2007

Uittreksel uit arrest nr. 26/2007 van 30 januari 2007 Rolnummer 3956 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met h Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2007200997
pub.
13/04/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 26/2007 van 30 januari 2007 Rolnummer 3956 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 30 maart 2006 in zake P. Jans tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 april 2006, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat de in § 1 van dat artikel 6 vastgestelde belastingvrije bedragen worden verhoogd met 35 000 BEF voor de niet-hertrouwde weduwnaar of weduwe, alsook voor de ongehuwde vader of moeder die één of meer kinderen ten laste heeft, terwijl de gescheiden ouder, ook al is die niet hertrouwd, niet-ongehuwd is in de zin van die bepaling ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen, dat luidt : « § 2. Bovendien worden de voornoemde bedragen [bedoeld zijn de bedragen betreffende het gedeelte van het belastbaar inkomen dat van belasting wordt vrijgesteld] verhoogd : 1° met 35 000 frank voor de niet-hertrouwde weduwnaar of weduwe, alsook voor de ongehuwde vader of moeder die één of meer kinderen ten laste heeft ». B.2. Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre zij een verschil in behandeling zou instellen tussen, enerzijds, de niet-hertrouwde weduwnaar, de niet-hertrouwde weduwe, de ongehuwde vader en de ongehuwde moeder die één of meer kinderen ten laste hebben en een verhoging van het belastingvrije inkomen genieten, en, anderzijds, de gescheiden ouder, ook al is die niet hertrouwd, die één of meer kinderen ten laste heeft en dat voordeel niet geniet.

B.3. De in het geding zijnde bepaling gaat terug op artikel 21 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 (Belgisch Staatsblad , 15 augustus 1980; err. Belgisch Staatsblad , 9 september 1980), dat een belastingvermindering verleende aan de niet-hertrouwde weduwnaars en weduwen met één of meer kinderen ten laste (invoeging van artikel 81, § 1, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964). Dat voordeel werd bij artikel 10 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de fiscale en financiële bepalingen (Belgisch Staatsblad , 14 februari 1981), met ingang van het aanslagjaar 1982, uitgebreid tot de niet-gehuwde ouder die één of meer kinderen ten laste heeft (wijziging van het voormelde artikel 81, § 1, 9°).

B.4. De uitsluiting, op grond van voormelde parlementaire voorbereiding, van de feitelijk gescheiden levende en de van tafel en bed of uit de echt gescheiden ouder met één of meer kinderen ten laste, van de voormelde belastingvermindering (parlementaire vraag nr. 238 van 12 april 1985, Bull. Vr. en Antw., nr. 25, Kamer, 1984-1985, p. 2812), tenzij het gaat om een uit de echt gescheiden, niet-hertrouwde ouder die één of meer na de echtscheiding verwekte kinderen ten laste heeft (parlementaire vraag nr.160 van 6 maart 1987, Bull. Vr. en Antw., nr. 19, Kamer, 1986-1987, p. 1912, met ingang van het aanslagjaar 1987 op basis van de circulaire Ci.RH.331/374.682, Bull. Belastingen, juni 1986, nr. 651, p. 1115), is de wetgever niet ontgaan bij de voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling, waarbij de belastingvermindering werd vervangen door een verhoging van het van belasting vrijgestelde inkomen : « De heer Defosset vraagt zich af waarom de in artikel 6, § 2, 1° bepaalde verhoging van het van belasting vrijgesteld inkomen met 35 000 frank aan de uit de echt gescheiden of feitelijk gescheiden echtgenoot met kinderlast wordt onthouden.

De heer Clerfayt heeft vanuit dezelfde bekommernis een amendement (nr. 46) ingediend dat deze leemte poogt op te vullen.Iedere discriminatie tussen de één oudergezinnen dient zijns inziens te worden vermeden. [...] Meer in het algemeen en bijvoorbeeld in de situatie als bedoeld in artikel 6, § 2, 1° zou men, aldus de Minister, kunnen stellen dat echtscheiding of feitelijke scheiding evenzeer brutale of plotse gebeurtenissen zijn. Hij vraagt niettemin de verwerping van het amendement (nr. 46) van de heer Clerfayt » (Parl. St., Kamer, 1988-1989, nr. 597/7, pp. 108-109).

B.5. Het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de niet-hertrouwde weduwnaar, de niet-hertrouwde weduwe, de ongehuwde vader en de ongehuwde moeder die één of meer kinderen ten laste hebben en, anderzijds, de niet-hertrouwde uit de echt gescheiden ouder die één of meer kinderen ten laste heeft, berust op een objectief criterium, namelijk de burgerlijke staat van de betrokken belastingplichtige.

B.6. De in het geding zijnde bepaling strekt ertoe de begunstigden een fiscaal voordeel toe te kennen vanwege het feit dat zij alleen zouden instaan voor hun kinderen. Op grond van het onderscheidingscriterium betreft het uitsluitend belastingplichtigen die hun huwelijkspartner door overlijden hebben verloren of nooit een huwelijkspartner hebben gehad.

B.7. Het op de burgerlijke staat van de belastingplichtige ouder gebaseerde onderscheidingscriterium is van dien aard dat een deel van de belastingplichtigen het voordeel van de verhoging van de belastingvrije inkomsten wordt ontnomen om de enkele reden dat zij voordien gehuwd zijn geweest. Nochtans valt geenszins uit te sluiten dat de uit de echt gescheiden belastingplichtige ouder, net zoals de categorie van de begunstigde belastingplichtigen, alleen moet instaan voor een kind. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt geenszins - en het Hof ziet evenmin in - op grond van welke overweging aan die ouder, die, door alleen te moeten instaan voor een kind, in een situatie kan verkeren die vergelijkbaar is met die van de begunstigde categorieën van belastingplichtigen, dat voordeel wordt ontzegd. Het onderscheidingscriterium is derhalve niet pertinent om het in het geding zijnde verschil in behandeling te kunnen verantwoorden.

B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^