Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 juli 2005

Uittreksel uit arrest nr. 112/2005 van 30 juni 2005 Rolnummer 3096 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 43 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevor Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201833
pub.
12/07/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 112/2005 van 30 juni 2005 Rolnummer 3096 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 43 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, ingesteld door I. Badiu.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 oktober 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 oktober 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 43 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 juni 2004, tweede editie) door I. Badiu, wonende te 7500 Doornik, rue du Crampon 31/12. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1. Artikel 43 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten bepaalt : « De Regering kan, via algemene maatregelen, de gelijkwaardigheid erkennen tussen een titel, diploma of getuigschrift van studies uitgereikt in het buitenland en één van de academische graden die worden toegekend krachtens de bepalingen van dit decreet.

Via een individuele maatregel kan de Regering beslissen over de toekenning van de volledige gelijkwaardigheid van studies die gedaan werden buiten de Franse Gemeenschap, en die niet vallen onder de maatregel die wordt besproken in de voorgaande alinea, met de verschillende academische graden voor master, arts en dierenarts. De toekenning van de volledige gelijkwaardigheid kan afhankelijk zijn van het slagen in een bijzondere proef in de gevallen en beperkingen vastgelegd door de Regering.

Onder voorbehoud van alinea's 1 en 2 van dit artikel en onafhankelijk van een toelatingsprocedure voor de studies, beslissen de examencommissies over de volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid van studies die werden gedaan buiten de Franse Gemeenschap met de academische graden die ervoor worden toegekend.

De Regering legt de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de gelijkwaardigheden bedoeld in alinea's 2 en 3 vast ».

Ten aanzien van het onderwerp van het beroep B.2.1. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het verwijt de aangevochten bepaling dat ze in een discriminerende regeling voorziet tussen de gelijkwaardigheden die worden erkend via algemene en abstracte maatregelen en de gelijkwaardigheden die het voorwerp uitmaken van individuele maatregelen.

B.2.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden geschonden zijn, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.2.3. In zoverre het enige middel de in B.2.1 vermelde discriminatie aanvoert, is het voldoende precies opdat het verzoekschrift ontvankelijk zou zijn.

Ten aanzien van het belang om in rechte te treden B.3.1. De verzoekende partij voert ter staving van haar belang het feit aan dat zij bij de Franse Gemeenschap de gelijkwaardigheid van haar diploma met dat van doctor in de geneeskunde vordert, wat haar is geweigerd, en het feit dat zij die weigeringsbeslissing voor de Raad van State heeft aangevochten. Zij preciseert dat de weigeringsbeslissing is genomen met toepassing van artikel 36 van het decreet van 5 september 1994 « tot regeling van de universitaire studies en de academische graden », dat vervangen is bij de aangevochten bepaling waarvan de inhoud soortgelijk is met die van de voormelde bepaling.

B.3.2. De Franse Gemeenschapsregering betwist het belang om in rechte te treden van de verzoekende partij bij gebrek aan een rechtstreeks en geïndividualiseerd verband tussen haar persoonlijke situatie en de betwiste norm.

B.3.3. Aangezien de verzoekende partij ter staving van haar belang het feit aanvoert dat zij een aanvraag tot gelijkwaardigheid heeft ingediend die is verworpen, dat voor de Raad van State een procedure hangende is in verband met die beslissing, en dat, indien zij een nieuwe aanvraag tot gelijkwaardigheid indient, het aangevochten decreet toepasbaar zal zijn, doet zij blijken van een voldoende rechtstreeks belang bij haar beroep.

Ofschoon een vernietiging van de bestreden norm opnieuw een bepaling zou kunnen doen ontstaan waarvan de inhoud soortgelijk is met die van de aangevochten norm, volgt daaruit overigens niet dat de verzoekster geen belang zou hebben om die vernietiging te vorderen. Met die vernietiging zou zij immers een kans kunnen herwinnen dat haar situatie op een gunstigere wijze wordt geregeld door de wetgever.

Het beroep is bijgevolg ontvankelijk.

Ten gronde B.4. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het verwijt de aangevochten bepaling dat ze in een discriminerende regeling voorziet tussen de gelijkwaardigheden die worden erkend via algemene en abstracte maatregelen en de gelijkwaardigheden die het voorwerp uitmaken van individuele maatregelen.

B.5. De bestreden bepaling voorziet in twee types van procedures om een gelijkwaardigheid te verkrijgen : ofwel neemt de Regering algemene maatregelen waarbij de gelijkwaardigheid wordt erkend van een titel, diploma of studiegetuigschrift dat is afgegeven in het buitenland, enerzijds, en een van de in de Franse Gemeenschap verleende academische graden, anderzijds; ofwel worden individuele maatregelen inzake gelijkwaardigheid genomen op het einde van een overeenkomstig het decreet door de Regering vastgestelde procedure.

B.6. De bestreden bepaling voorziet niet in een discriminerende regeling maar maakt het mogelijk dat tegelijkertijd algemene maatregelen worden genomen door de Regering, om te voldoen aan herhaalde aanvragen tot gelijkwaardigheid van titels, diploma's of studiegetuigschriften die in het buitenland door eenzelfde onderwijsinstelling uitgereikt zijn, en dat afzonderlijke aanvragen in overweging kunnen worden genomen op het einde van een door de decreetgever gewilde snelle procedure.

Het Hof ziet niet in hoe de decreetgever de aangelegenheid anders zou kunnen regelen, aangezien hij rekening moet houden met het feit dat zich talrijke en onvoorzienbare situaties kunnen voordoen. Het gelijkheidsbeginsel vereist niet dat de decreetgever zelf voorziet in een onbepaald aantal situaties die betrekking kunnen hebben op titels, diploma's of getuigschriften die in de hele wereld worden uitgereikt en die voortdurend evolueren.

B.7. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 juni 2005.

De griffier, L. Potoms.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^