Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 januari 2005

Uittreksel uit arrest nr. 187/2004 van 16 november 2004 Rolnummer 3080 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004203877
pub.
12/01/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 187/2004 van 16 november 2004 Rolnummer 3080 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, ingesteld door M. Frelon.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 september 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 september 2004, heeft M. Frelon, wonende te 7040 Asquillies, Route Provinciale 37, een vordering tot schorsing ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2004).

Bij afzonderlijk verzoekschrift van dezelfde dag vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van hetzelfde decreet.

Bij beschikking van 23 september 2004 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 19 oktober 2004 na de Franse Gemeenschapsregering te hebben uitgenodigd om uiterlijk op 14 oktober 2004 aan het Hof haar schriftelijke opmerkingen mede te delen met betrekking tot de volgende vragen : 1) De verzoekende partij beweert dat zij de enige persoon zou zijn die zou worden geraakt door de voorwaarde die is opgenomen in artikel 1 van het aangevochten decreet van 19 mei 2004.Hoeveel personen worden door die bepaling geraakt ? 2) De verzoekende partij beweert dat een derde is aangesteld in het ambt waaruit zij werd verwijderd.Zij weet evenwel niet of die aanstelling tijdelijk of definitief is. Quid ? 3) Werd het verlof wegens opdracht toegekend voor het wervingsambt waarin verzoekende partij is benoemd of voor het bevorderingsambt waarin zij tijdelijk werd aangesteld ? (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de draagwijdte van de vordering B.1.1. De verzoekende partij vordert de schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap. In zoverre de middelen die zij aanvoert enkel tegen artikel 1 van dat decreet zijn gericht, beperkt het Hof het onderzoek van de grondwettigheid tot dat deel van het decreet.

B.1.2. Artikel 1 van dat decreet bepaalt : « In afwijking van de artikelen 92, 93, 94, 96, 97, 98, 99, 106, 107, 107bis en 112 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, kan de Regering van de Franse Gemeenschap uiterlijk op 1 september 2004 personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap benoemen, die tijdelijk worden aangewezen in een vacante betrekking in een bevorderingsambt voor zover ze het bedoelde bevorderingsambt ononderbroken sinds 1 januari 2004 hebben uitgeoefend. » Ten aanzien van de voorwaarden tot schorsing B.2. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.3.1. Een schorsing door het Hof moet het mogelijk maken te vermijden dat een ernstig nadeel voor de verzoekende partij voortvloeit uit de onmiddellijke toepassing van de aangevochten norm, een nadeel dat niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een eventuele vernietiging.

B.3.2. Tot staving van het feit dat de aangevochten bepaling haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, voert de verzoekende partij in de eerste plaats aan dat, aangezien zij, vanwege de bij het decreet vastgestelde datum van 1 januari 2004 waarop zij het ambt van directrice niet meer tijdelijk uitoefende, geen benoeming kon krijgen, het de persoon is die tot directeur is benoemd op de plaats waarop zij beweerde aanspraak te kunnen maken, die het voordeel van de aangevochten afwijkingsmaatregel heeft genoten. Dat zou de eervolle voorwaarden waaronder zij haar verlof wegens opdracht heeft kunnen aanvaarden, in het geding brengen, waaruit een moeilijk te herstellen ernstig moreel nadeel zou voortvloeien. Vervolgens beklemtoont de verzoekende partij dat er weinig vacante betrekkingen zouden zijn en dat het risico groot zou zijn dat die afwijkingsmaatregel het mogelijk zou maken in alle vacante betrekkingen te voorzien, zodat de vernietiging haar niet meer in staat zou stellen naar andere vacante betrekkingen te dingen.

B.4.1. In zoverre de verzoekende partij een moreel nadeel aanvoert dat volgens haar zou voortvloeien uit het opnieuw in het geding brengen van de eervolle voorwaarden waaronder zij haar verlof wegens opdracht had kunnen aanvaarden, dient te worden opgemerkt dat dat nadeel te dezen niet moeilijk te herstellen is maar duidelijk herstelbaar is, vermits het met een eventuele vernietiging van de bestreden bepaling zou verdwijnen. Bovendien vindt dat nadeel zijn rechtstreekse oorsprong niet in het decreet waarvan de verzoekende partij de gedeeltelijke schorsing vordert maar, eventueel, in verschillende administratieve handelingen waartegen zij beroepen tot nietigverklaring heeft ingesteld bij de Raad van State.

B.4.2. Uit artikel 1 van het bestreden decreet volgt dat alle benoemingen die het mogelijk maakt, uiterlijk op 1 september 2004 dienden te gebeuren. Een schorsing zou derhalve geen nuttig gevolg kunnen hebben. Overigens zou, in geval van vernietiging van de aangevochten decreetsbepaling door het Hof, overeenkomstig artikel 18 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, een nieuwe termijn worden geopend om de administratieve handelingen aan te vechten die, zoals te dezen, gegrond zouden zijn op het door het Hof vernietigde decreet. Aldus zou de verzoekende partij voor de Raad van State de gedane benoemingen kunnen aanvechten en, indien deze zouden worden vernietigd, zou zij zich op voet van gelijkheid bevinden met de nieuwe medekandidaten om naar de opnieuw vacant geworden betrekkingen te dingen, onder benoemingsvoorwaarden die rekening zouden moeten houden met het door het Hof uitgesproken vernietigingsarrest.

Daaruit vloeit voort dat het aangevoerde nadeel niet moeilijk te herstellen is.

B.5. Aangezien een van de voorwaarden voor de schorsing niet is vervuld, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 16 november 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^