gepubliceerd op 31 augustus 2004
Uittreksel uit arrest nr. 131/2004 van 14 juli 2004 Rolnummer 2755 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 « betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar a Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Boss(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 131/2004 van 14 juli 2004 Rolnummer 2755 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 « betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector », ingesteld door J.-Y. Verwilst.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 juli 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 juli 2003, heeft J.-Y. Verwilst, wonende te 1410 Waterloo, avenue des Frênes 12, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 « betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003, derde uitgave). (...) II. In rechte (...) B.1. Artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 « betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector » bepaalt : « Tegen de besluiten van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie kan beroep met volle rechtsmacht worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel, rechtsprekend zoals in kortgeding. » B.2. De verzoeker vordert de gehele of gedeeltelijke vernietiging van die bepaling geïnterpreteerd in die zin dat de bevoegdheid die is toegekend aan het Hof van Beroep te Brussel, uitspraak doende als in kort geding, zou gelden voor het geheel van de geschillen van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (afgekort : B.I.P.T.), en niet alleen voor de geschillen die betrekking hebben op de post- en telecommunicatieoperatoren.
Wat de ontvankelijkheid betreft B.3.1. De Ministerraad en het B.I.P.T. zijn van mening dat de verzoeker uitgaat van een onjuiste interpretatie van de wet. Zij werpen de onontvankelijkheid van het beroep op wegens, respectievelijk, het gebrek aan belang en het ontbreken van een voorwerp.
B.3.2. De excepties van niet-ontvankelijkheid houden verband met de interpretatie die de partijen aan de bestreden bepaling geven, en dienen bij het onderzoek van de grond van de zaak te worden gevoegd.
Ten gronde B.4. De bestreden wet is verbonden met de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
De bestreden bepaling beoogt de bevoegdheid voor de beroepen tegen de besluiten van het B.I.P.T. aan de Raad van State te onttrekken, en ze aan het Hof van Beroep te Brussel toe te vertrouwen.
De parlementaire voorbereiding vermeldt hieromtrent : « Artikel 29, § 1, bepaalt dat er voor het Hof van Beroep te Brussel beroep kan worden aangetekend tegen de beslissingen van het Instituut.
De algemene bevoegdheid van de Raad van State om te beslissen over vorderingen tot nietigverklaring van de administratieve beslissingen, vervalt dus door de wil van de wetgever om die toe te vertrouwen aan het Hof van Beroep te Brussel.
Aangezien de vordering voor die laatste volledige rechtsmacht heeft, kan het dus een uitspraak doen over de zaak zelf en de beslissing van het Instituut tenietdoen. Omwille van de efficiëntie en de vlugheid die verbonden zijn met de telecommunicatiesector, spreekt het daarenboven recht zoals in kort geding. » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1937/001, p. 24) B.5. Het enig middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verzoeker vindt dat hij gediscrimineerd wordt omdat de bevoegdheid voor de geschillen tussen het B.I.P.T. en diens personeel bij de aangevochten bepaling aan het Hof van Beroep te Brussel zou worden toevertrouwd en aan de Raad van State zou worden ontnomen.
Zoals de Ministerraad en het B.I.P.T. opmerken, kan uit de parlementaire voorbereiding worden opgemaakt dat de wetgever de jurisdictionele bevoegdheid betreffende beroepen tegen de besluiten van het B.I.P.T. op het gebied van telecommunicatie heeft willen regelen. Hij heeft de jurisdictionele bevoegdheidsregels met betrekking tot de geschillen tussen het B.I.P.T. en diens personeel niet gewijzigd. Zulks wordt uitdrukkelijk bevestigd door de bevoegde Minister : « Ik wilde alleen verduidelijken dat het hof van beroep voortaan exclusief bevoegd is voor de beroepen tegen beslissingen van het BIPT Voor beslissingen inzake het personeel is uiteraard de Raad van State bevoegd. » (Hand., Senaat, 2002-2003, vergadering van 20 december 2002, 2-254, p. 7) De bestreden bepaling geeft dus geen aanleiding tot een verschil in behandeling tussen de ambtenaren van het B.I.P.T. en de andere ambtenaren.
B.6. Het middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 juli 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.