Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 februari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 151/2002 van 15 oktober 2002 Rolnummer 2308 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 80 van de Nieuwe Gemeentewet , gesteld door de Rechtbank van ee(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fra(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200015
pub.
10/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 151/2002 van 15 oktober 2002 Rolnummer 2308 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 80 van de Nieuwe Gemeentewet (gecodificeerd bij koninklijk besluit van 24 juni 1988), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 14 december 2001 in zake M. Hendrickx tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 december 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 80 van de nieuwe gemeentewet artikel 10 van de gecoördineerde Grondwet, ingevolge het verplicht afleggen van het zweren van de eed van trouw aan de Koning, aan gemeentelijke mandatarissen die een andere opinie huldigen, meer bepaald in casu het republicanisme ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 80 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt : « De gemeenteraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 12bis , de burgemeesters en de schepenen leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, de volgende eed af : ' Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk.' De gemeenteraadsleden en de schepenen leggen in openbare vergadering deze eed af in handen van de burgemeester of van degene die hem vervangt.

De burgemeesters leggen de eed af in handen van de provinciegouverneur of van zijn gemachtigde. » B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling artikel 10 van de Grondwet schendt doordat zij gemeentelijke mandatarissen die het republicanisme huldigen, verplicht een eed van trouw aan de Koning af te leggen.

De prejudiciële vraag heeft dus enkel betrekking op de eed van getrouwheid aan de Koning en niet op de eed van gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk.

B.2.2. Volgens de Ministerraad stelt de bepaling geen verschil in behandeling in. Alle gemeentelijke mandatarissen dienen immers dezelfde eed af te leggen. Derhalve zou een gelijke behandeling van ongelijke situaties in het geding zijn, doordat gemeentelijke mandatarissen met een verschillende overtuiging dezelfde eed moeten afleggen.

B.2.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.2.4. Naar luid van artikel 80 van de Nieuwe Gemeentewet dient de eedaflegging de aanvaarding van het ambt vooraf te gaan. Naar luid van artikel 81 van dezelfde wet worden de mandatarissen die na twee oproepingen tot het afleggen van de eed zich zonder wettige reden daarvan onthouden, geacht ontslag te hebben genomen.

B.2.5. De in het geding zijnde bepaling zou aldus tot gevolg hebben dat gemeentelijke mandatarissen die een republikeinse staatsvorm voorstaan, benadeeld worden ten aanzien van de anderen in zoverre zij, indien zij hun mandaat niet willen verliezen, een eed moeten afleggen die de indruk kan wekken tegen hun overtuiging in te gaan.

Het Hof dient te onderzoeken of voor die gelijke behandeling een objectieve en redelijke verantwoording bestaat.

B.3.1. De eedaflegging strekt ertoe de gemeentelijke mandataris in openbare vergadering op plechtige wijze te horen verklaren dat hij de rechtsregels zal eerbiedigen van het staatsbestel waarin hij een publiekrechtelijke functie gaat vervullen. In die zin belangt de eed evenzeer hen aan die hem ontvangen als hen die hem afleggen.

B.3.2. Het Belgische staatsbestel is opgevat als een rechtsstaat. Eén van de kenmerken van een rechtsstaat bestaat erin dat de bestuurders aan de rechtsregels onderworpen zijn.

De eed van gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk moet in die zin worden beschouwd als een plechtige verklaring van onderwerping aan de rechtsregels van de Belgische rechtsorde. Aan de hand van die regels kan een voorkeur voor een bestel worden uitgedrukt, maar kan het vigerende bestel niet worden miskend. De woorden « getrouwheid aan de Koning » moeten evenwel worden opgevat als een erkenning van de monarchie als instelling die zelf een gevolg van de Grondwet is. Die woorden hebben geen andere draagwijdte dan een belofte van loyauteit ten aanzien van het grondwettelijk systeem waarvoor een democratisch bestel heeft geopteerd.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 80 van de Nieuwe Gemeentewet schendt artikel 10 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en in het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2002.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts

^