Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 maart 2002

Uittreksel uit arrest nr. 1/2002 van 9 januari 2002 Rolnummer 2026 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7, § 1bis, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gesteld door de vrederechter van het Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, de rechters L. Françoi(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021055
pub.
12/03/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 1/2002 van 9 januari 2002 Rolnummer 2026 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7, § 1bis, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gesteld door de vrederechter van het tweede kanton Kortrijk.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, de rechters L. François, M. Bossuyt, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 8 augustus 2000 in zake de n.v. Molecule tegen A. Demeyere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 augustus 2000, heeft de vrederechter van het tweede kanton Kortrijk de prejudiciële vraag gesteld « of artikel 10 van de op 17 februari 1994 gecoördineerde grondwet al dan niet geschonden wordt door artikel 7 § 1bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in zoverre door dit wetsartikel aan de inwoners van de gemeenten van de kantons Moeskroen, Komen en Sint-Martens-Voeren het recht wordt verleend om als verweerders voor alle vredegerechten in het Nederlands taalgebied de rechtspleging in het Frans te voeren ». (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op het eerste zinsdeel van artikel 7, § 1bis, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, dat bepaalt : « Wanneer de verweerder, wonende in één van de gemeenten van de kantons Moeskroen en Komen of in een van de gemeenten van het kanton Sint-Martens-Voeren, vraagt dat de rechtspleging in het Nederlands wordt voortgezet voor de in het eerste artikel aangeduide rechtsmachten, of in het Frans voor de in artikel 2 aangeduide rechtsmachten, wordt de rechtspleging in die taal voortgezet voor de vrederechter; ».

B.2. De verwijzende rechter vraagt of voormelde bepaling al dan niet in overeenstemming is met artikel 10 van de Grondwet « in zoverre door dit wetsartikel aan de inwoners van de gemeenten van de kantons Moeskroen, Komen en Sint-Martens-Voeren het recht wordt verleend om als verweerders voor alle vredegerechten in het Nederlands taalgebied de rechtspleging in het Frans te voeren ».

B.3. De Ministerraad voert aan dat de verwijzende rechter is uitgegaan van een verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling en stelt een herformulering van de vraag voor.

B.4. De partijen vermogen niet de draagwijdte van de prejudiciële vraag door het verwijzende rechtscollege gesteld te wijzigen of te laten wijzigen. Het Hof kan niet ingaan op het verzoek tot herformulering dat ertoe strekt de gestelde vraag wezenlijk te wijzigen.

B.5. De in het geding zijnde bepaling beoogt aan de inwoners van de gemeenten die behoren tot de gerechtelijke kantons Moeskroen en Komen (thans hervormd tot het kanton Komen-Moeskroen-Waasten) als verweerders in de in beginsel Franstalige rechtspleging voor het vredegerecht van die kantons, de mogelijkheid te geven om vóór alle verweer of excepties een voortzetting van de procedure in het Nederlands te vragen. De inwoners van de gemeenten van het kanton Sint-Martens-Voeren kunnen, wat hen betreft, als verweerders voor de vrederechter van dat kanton de voortzetting in het Frans vragen.

De zaak ten gronde heeft betrekking op een verweerder woonachtig te Moeskroen, die voor de vrederechter van het tweede kanton Kortrijk de voortzetting van de zaak in de Franse taal vraagt. Artikel 7, § 1bis, eerste zin, van de gerechtstaalwet biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de rechtspleging in het Frans enkel aan inwoners van de gemeenten van het kanton Sint-Martens-Voeren als verweerders voor het vredegerecht van dat kanton en niet aan de inwoners van Moeskroen voor de vrederechter van het tweede kanton Kortrijk, laat staan voor alle vredegerechten in het Nederlandse taalgebied zoals de vraag ten onrechte ervan uitgaat.

B.6. Weliswaar bepaalt artikel 46 van de gerechtstaalwet dat de vrederechter of een van de plaatsvervangende vrederechters van het tweede kanton Kortrijk moeten bewijzen de Franse taal te kennen, maar die bepaling beoogt enkel om ter uitvoering van artikel 1, 4°, van de bestuurstaalwet de bestaande faciliteiten in de taalgrensgemeenten te waarborgen voor de gevallen waarin de vredegerechten administratieve handelingen stellen en niet om een wijziging van de taal van de rechtspleging mogelijk te maken.

B.7. Nu de vraag berust op een verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling en niet blijkt welke categorieën van personen te dezen pertinent met elkaar kunnen worden vergeleken, behoeft zij niet te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 januari 2002.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. H. Boel.

^