Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 december 2001

Uittreksel uit arrest nr. 149/2001 van 20 november 2001 Rolnummer 2077 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 58 van het Strafwetboek, gesteld door de Politierechtbank te Namen. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzit wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 1(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021654
pub.
25/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 149/2001 van 20 november 2001 Rolnummer 2077 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 58 van het Strafwetboek, gesteld door de Politierechtbank te Namen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 16 november 2000 in zake het openbaar ministerie tegen E. Warnant, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 november 2000, heeft de Politierechtbank te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 58 van het Strafwetboek, doordat het de onbeperkte samenvoeging van de straffen inzake materiële samenloop van overtredingen oplegt, het beginsel van de gelijkheid van de Belgen voor de wet (artikelen 10 en 11 van de Grondwet), aangezien vaststaat dat artikel 59 van hetzelfde Wetboek voor tenlasteleggingen van ernstigere aard een beperkte samenvoeging mogelijk maakt ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 58 van het Strafwetboek bepaalt : « Hij die schuldig bevonden wordt aan verscheidene overtredingen, wordt gestraft met de straf die op elk van die overtredingen is gesteld. » B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof naar de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de onbeperkte samenvoeging van de straffen inzake materiële samenloop van overtredingen oplegt, terwijl artikel 59 van het Strafwetboek voor tenlasteleggingen van ernstigere aard een beperkte samenvoeging mogelijk maakt.

B.3. Artikel 59 van het Strafwetboek bepaalt : « Bij samenloop van één of meer wanbedrijven met één of meer overtredingen worden alle geldboeten en correctionele gevangenisstraffen samen opgelegd binnen de grenzen in het volgende artikel bepaald. » B.4. De artikelen 58 en 59 van het Strafwetboek behandelen de individuen die schuldig worden bevonden aan verscheidene overtredingen, enerzijds, of aan wanbedrijven en overtredingen, anderzijds, op een verschillende manier. De samenvoeging van straffen is absoluut voor de eerste categorie en beperkt voor de tweede.

B.5. Het Hof moet onderzoeken of het criterium van onderscheid objectief en pertinent is en of het evenredigheidsbeginsel niet is miskend.

B.6.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de algemene indeling van de misdrijven in de strafwet.

B.6.2. Uit de tekst en de parlementaire voorbereiding van het Strafwetboek volgt dat de wetgever van het beginsel van de samenvoeging van straffen enkel is afgeweken in de gevallen waarin de toepassing ervan moet worden verzacht door overwegingen van menselijkheid. De wetgever heeft uitdrukkelijk geoordeeld dat zulks niet het geval is bij samenloop van overtredingen, gelet op het weinig onterende karakter van de politiestraffen (Parl. St., Kamer, zitting van 2 juli 1851, Verslag, nr. 245, p. 49).

Het in aanmerking genomen criterium van onderscheid is pertinent ten aanzien van dat doel.

B.6.3. De bestraffing van de overtredingen wordt niet geregeld op een wijze die de daders van die misdrijven op onevenredige wijze zou raken, aangezien de opgelopen straffen, onder meer rekening houdend met hun weinig onterend karakter, niet dermate zwaar zijn dat de wetgever nog meer van het door hem gestelde beginsel van samenvoeging moet afwijken.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 58 van het Strafwetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 november 2001.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^