gepubliceerd op 02 juli 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 30 april 2004 in zake F. Urgeghe en V. Calabrese tegen J. Ledoux en R. Baudson, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrage « Schendt artikel 595, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 30 april 2004 in zake F. Urgeghe en V. Calabrese tegen J. Ledoux en R. Baudson, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 mei 2004, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 595, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat, wanneer de vruchtgebruiker aan de pachter een pachtovereenkomst heeft toegestaan, de blote eigenaar, die verhuurder wordt vanaf het einde van het vruchtgebruik en gehouden is de pachtovereenkomst in acht te nemen, niettemin hoe dan ook mag vragen dat de duur van de pachtovereenkomst wordt teruggebracht tot de duur van de periode van negen jaar die lopende was op het ogenblik van de beëindiging van het vruchtgebruik, zonder gebonden te zijn door de grond- en vormvoorwaarden die inzake opzegging zijn opgelegd door de bepalingen van de pachtwet van 4 november 1969, vermits de pachter, in dat geval, niet de bescherming geniet die hem normaal door die wet wordt geboden en hij zich met name niet kan beroepen op het voordeel van artikel 4, tweede lid, ervan, terwijl elke andere pachter die houder is van een pachtovereenkomst, zich steeds daarop kan beroepen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2999 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.