Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 10 april 1998

Arrest nr. 22/98 van 10 maart 1998 Rolnummers 988, 990, 1068, 1088 en 1089 In zake : de beroepen tot vernietiging : - van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemee - van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021114
pub.
10/04/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Arrest nr. 22/98 van 10 maart 1998 Rolnummers 988, 990, 1068, 1088 en 1089 In zake : de beroepen tot vernietiging : - van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en van het decreet van 25 juli 1996 tot aanpassing van die begroting, in zoverre ze kredieten openen in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken ». - van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, in zoverre het een krediet van 10,5 miljoen frank opent in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel I - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken »; - van artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1996 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997, in zoverre dat artikel een krediet opent van 32 miljoen frank, en ten minste het daarin begrepen krediet van 10,5 miljoen frank voor steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling, in programma 1 « Informatie over, bevordering, uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap » van organisatieafdeling 31 (« Algemene Zaken ») van de sector « Secretariaat-Generaal » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », en van de artikelen 2 en 4 van hetzelfde decreet.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, G. De Baets, E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 oktober 1996 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 oktober 1996, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 april 1996), in zoverre het kredieten opent in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », door de voorzitter van het Vlaams Parlement. Die zaak is ingeschreven onder nummer 988 van de rol van het Hof. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 oktober 1996 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 oktober 1996, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 april 1996) en van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 september 1996), in zoverre elk van bedoelde decreten kredieten opent in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », alsmede van artikel 1 van elk van die decreten in zoverre het betrekking heeft op voormeld programma, door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering vorderde ook de schorsing van voormelde decreten van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 en van 25 juli 1996.

Bij arrest nr. 67/96 van 28 november 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 december 1996) heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 990 van de rol van het Hof. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 maart 1997 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 maart 1997, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 september 1996), in zoverre het kredieten aanpast in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », door de voorzitter van het Vlaams Parlement. Die zaak is ingeschreven onder nummer 1068 van de rol van het Hof. d. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 6 en 7 mei 1997 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 7 en 12 mei 1997, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 november 1996), in zoverre het een krediet van 10,5 miljoen frank opent in programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel I -Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », van artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1996 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 april 1997), in zoverre dat artikel een krediet opent van 32 miljoen frank, en ten minste het daarin begrepen krediet van 10,5 miljoen frank voor steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling, in programma 1 « Informatie over, bevordering, uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap » van organisatieafdeling 31 (« Algemene Zaken ») van de sector « Secretariaat-Generaal » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », en van de artikelen 2 en 4 van hetzelfde decreet, respectievelijk door de voorzitter van het Vlaams Parlement en door de Vlaamse Regering. Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1088 en 1089 van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging a. De zaak met rolnummer 988 Bij beschikking van 4 oktober 1996 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 23 oktober 1996 heeft voorzitter L. De Grève de zaak voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 24 oktober 1996 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 1996. b. De zaak met rolnummer 990 Bij beschikking van 8 oktober 1996 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 23 oktober 1996 heeft voorzitter L. De Grève de zaak voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 24 oktober 1996 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 1996. c. De zaken met rolnummers 988 en 990 Bij beschikking van 5 december 1996 heeft het Hof de zaken samengevoegd. Memories zijn ingediend door : - de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, bij op 6 december 1996 ter post aangetekende brief, in de zaak met rolnummer 988; - de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, bij op 6 december 1996 ter post aangetekende brief; - de Franse Gemeenschapsregering, Surlet de Chokierplein 15-17, 1000 Brussel, bij op 9 december 1996 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 13 januari 1997 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de Vlaamse Regering, bij op 28 januari 1997 ter post aangetekende brief; - de voorzitter van het Vlaams Parlement, bij op 12 februari 1997 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 25 maart 1997 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moest worden gewezen, verlengd tot 3 oktober 1997. d. De zaak met rolnummer 1068 Bij beschikking van 17 maart 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 25 maart 1997 heeft het Hof de zaak met rolnummer 1068 gevoegd bij de reeds samengevoegde zaken met rolnummers 988 en 990.

Bij beschikking van dezelfde datum heeft voorzitter L. De Grève de termijn voor het indienen van een memorie tot vijftien dagen verkort.

Van het beroep en van voormelde beschikkingen van 25 maart 1997 is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 25 maart 1997 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 april 1997. e. De zaken met rolnummers 1088 en 1089 Bij beschikkingen van 7 en 12 mei 1997 heeft de voorzitter in functie voor ieder van beide zaken de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in de respectieve zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft het Hof de zaken met rolnummers 1088 en 1089 gevoegd bij de reeds samengevoegde zaken met rolnummers 988, 990 en 1068.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 5 juni 1997 ter post aangetekende brieven; bij dezelfde brieven is kennisgegeven van de beschikking tot samenvoeging van 28 mei 1997.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 juni 1997.

Memories zijn ingediend door : - de Franse Gemeenschapsregering, bij op 11 juli 1997 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, bij op 15 juli 1997 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 11 september 1997 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de voorzitter van het Vlaams Parlement, bij op 8 oktober 1997 ter post aangetekende brief; - de Franse Gemeenschapsregering, bij op 10 oktober 1997 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, bij op 13 oktober 1997 ter post aangetekende brief. f. De zaken met rolnummers 988, 990, 1068, 1088 en 1089 Bij beschikking van 25 juni 1997 heeft het Hof voor de respectieve zaken de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd met zes maanden. Bij beschikking van 25 november 1997 heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 17 december 1997.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 26 november 1997 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 17 december 1997 : - zijn verschenen : - Mr. R. Bützler en Mr. H. Geinger, advocaten bij het Hof van Cassatie, voor de voorzitter van het Vlaams Parlement; - Mr. P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Vlaamse Regering; - Mr. S. Depré loco Mr. M. Verdussen, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Franse Gemeenschapsregering; - hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en R. Henneuse verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Zaak met rolnummer 988 Standpunt van de verzoekende partij A.1.1. Het enig middel aangevoerd door de voorzitter van de Vlaamse Raad is afgeleid uit de schending van de artikelen 4, 127, § 2, 128, § 2, en 129, § 2, van de Grondwet.

A.1.2. In artikel 4 van de Grondwet wordt ondubbelzinnig het belang beklemtoond dat de Grondwetgever heeft gehecht aan het territorialiteitsbeginsel, meer bepaald in samenhang met de overige, voormelde grondwetsbepalingen, als criterium voor de verdeling van de bevoegdheid van de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap om, ieder wat hem betreft, bij decreet de in die artikelen opgesomde aangelegenheden te regelen, d.i. het ruimtelijk kader waarin de gemeenschappen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen, zoals nader omschreven door het Hof in het arrest nr. 26/90. In diezelfde zin heeft het Hof meermaals onderstreept dat de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand hebben gebracht, wat onderstelt dat het onderwerp van iedere regeling die de decreetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is, zodat iedere concrete verhouding en iedere concrete situatie slechts door één enkele wetgever kunnen worden geregeld.

A.1.3. Weliswaar erkent het Hof dat de decreetgever, met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen, het criterium of de criteria kan bepalen met toepassing waarvan het onderwerp van de door hem uitgevaardigde regeling, naar zijn inzicht, gelokaliseerd is binnen het bevoegdheidsgebied, onverminderd de controle die door het Hof wordt uitgeoefend op de gekozen criteria. Bij die grondwettigheidsbeoordeling gaat het Hof uit van de bepalingen die de materiële bevoegdheid toewijzen en die de elementen bevatten op grond waarvan de geldigheid van die criteria kan worden beoordeeld, zoals is gebleken naar aanleiding van de beoordeling van de bevoegdheid tot het regelen van het taalgebruik in sociale zaken. De lokalisatiecriteria moeten een werkelijke lokalisatie mogelijk maken, consistent zijn met de aard van de materiële bevoegdheid en alle situaties uitsluiten die gelokaliseerd zijn buiten het territoriale bevoegdheidsgebied van de betrokken gemeenschap.

A.1.4. Het aangevochten onderdeel van het decreet van 20 december 1995 kan de aldus omschreven grondwettigheidstoets niet doorstaan. Door kredieten te openen ter financiering van de steun « voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » hanteert de Franse Gemeenschap een lokalisatiecriterium dat de gefinancierde culturele activiteiten ondubbelzinnig buiten het territoriale bevoegdheidsgebied van de Franse Gemeenschap brengt, zodat dit criterium de grondwettigheidstoets niet doorstaat. Een lokalisatiecriterium, waarin wordt verwezen naar de « Franstalige » aard van verenigingen alsmede naar buiten het Franse taalgebied gelegen gemeenten, is evenmin in overeenstemming met de grondwettelijke voorschriften. De Grondwet bepaalt immers dat, enkel voor het gebruik der talen in drie aangelegenheden, de federale wetgever bevoegd is ten aanzien van de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Memorie van de Vlaamse Regering A.2.1. Volgens de Vlaamse Regering, die zich tot staving van haar standpunt beroept op het arrest van het Hof nr. 54/96 van 3 oktober 1996, is het middel gegrond.

A.2.2. Luidens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet regelen de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, bij decreet, de culturele aangelegenheden.

Krachtens die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Grondwet, naar luid waarvan de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, de bestemming van hun ontvangsten regelen bij decreet, behoort het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het « regelen » van die culturele aangelegenheden.

A.2.3. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet hebben de decreten tot regeling van, onder meer, de culturele aangelegenheden « kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

De gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet.

Hierbij moeten zij de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet).

A.2.4. De bestreden begrotingsbepalingen machtigen de Franse Gemeenschapsregering tot het verlenen van steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling.

Zoals zij zijn opgevat en geformuleerd, maken die bepalingen het onder meer mogelijk Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten. Het gaat om gemeenten waarin artikel 129, § 2, van de Grondwet het bestaan erkent van minderheden waarvoor de wetgeving beschermende maatregelen bevat.

Die bepalingen kunnen, door de beperking van hun toepassingssfeer ratione loci, niet worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komen daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

A.2.5. Het komt elke wetgever toe, binnen de eigen bevoegdheidssfeer, de bescherming van minderheden te verzekeren onder meer ter naleving van artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden.

A.2.6. Daaruit vloeit voort dat de bestreden bepalingen de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet schenden en vernietigd moeten worden.

Standpunt van de Waalse Regering A.3. De Waalse Regering verklaart met haar memorie tussen te komen in de zaak en zich voorlopig te gedragen naar de wijsheid van het Hof, onder voorbehoud van andere standpunten in een memorie van antwoord.

Standpunt van de Franse Gemeenschapsregering A.4. De aangevochten bepalingen en de grieven, die ertegen werden geuit, gelijken op die welke hebben geleid tot het vernietigingsarrest nr. 54/96, dat op 3 oktober 1996 door het Hof is gewezen.

Als gevolg daarvan - en in de huidige stand van zaken - verklaart de Franse Gemeenschapsregering zich in het kader van dit beroep te gedragen naar de wijsheid van het Hof.

Zij wijst er tegelijk op dat de Franse Gemeenschapsregering bij de Franse Gemeenschapsraad een ontwerp van decreet heeft neergelegd tot aanpassing van het decreet van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996, precies met het doel de geest en de letter van het voormelde arrest van het Hof na te leven. Mocht dat decreet worden aangenomen, dan zou onderhavig beroep tot vernietiging zonder voorwerp worden.

De Franse Gemeenschapsregering behoudt zich dus het recht voor in die zin een memorie van antwoord, of zelfs een nota met opmerkingen neer te leggen.

Memorie van antwoord van de Vlaamse Regering A.5.1. De Vlaamse Regering neemt er akte van dat de Franse Gemeenschapsregering zowel als de Waalse Regering zich in hun respectieve memories ertoe beperken, wat de grond van de zaken betreft, te verwijzen naar de wijsheid van het Hof.

A.5.2. De Vlaamse Regering betwist het standpunt van de Franse Gemeenschapsregering dat het beroep tot vernietiging zonder voorwerp zal zijn indien het bestreden decreet wordt gewijzigd ten gevolge van het arrest nr. 54/96 van het Hof. Het beroep zal zijn voorwerp slechts verliezen wanneer de bestreden decreetsbepalingen met terugwerkende kracht en bovendien op definitieve en onaanvechtbare wijze zullen zijn vervangen, opgeheven of ingetrokken, wat vooralsnog niet het geval is.

Memorie van antwoord van de voorzitter van de Vlaamse Raad A.6.1. Aangezien de Vlaamse Regering zich bij de vordering van de verzoeker aansluit, is er geen aanleiding om te antwoorden op haar memorie.

A.6.2. Wat de Waalse Regering en de Franse Gemeenschapsregering betreft, neemt de verzoeker ervan akte dat zij zich gedragen naar de wijsheid van het Hof en geen verweer voorleggen tegen de gevorderde vernietiging.

Zaak met rolnummer 990 Standpunt van de verzoekende partij A.7.1. Het beroep tot vernietiging van de Vlaamse Regering is gericht tegen programma 3 van organisatieafdeling 61 van tabel II, gevoegd bij de decreten van de Franse Gemeenschap van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en van 25 juli 1996 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996, alsmede van de artikelen 1 van diezelfde decreten in zoverre zij betrekking hebben op voornoemd programma.

A.7.2. In het enig middel wordt de bestreden bepalingen een schending verweten van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet.

De argumentatie ontwikkeld door de Vlaamse Regering is identiek aan die welke is opgenomen in haar memorie ingediend in de zaak met rolnummer 988, waarnaar hier wordt verwezen (A.2.2 tot A.2.6).

Memories van de andere partijen A.8. De memories van de Waalse Regering en de Franse Gemeenschapsregering en de memorie van antwoord van de Vlaamse Regering zijn dezelfde als die welke zijn ingediend in de zaak met rolnummer 988 (A.3 tot A.5.2).

Zaak met rolnummer 1068 Standpunt van de verzoekende partij A.9. In het enig middel worden door de voorzitter van de Vlaamse Raad tegen artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996, en tegen het daarbij gevoegde programma 3 van organisatieafdeling 61 « Algemene Zaken » van tabel II « Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », dezelfde bezwaren geuit als die welke zijn beschreven in het verzoekschrift ingediend in de zaak met rolnummer 988 (A.1.1 tot A.1.4).

Zaak met rolnummer 1088 Standpunt van de verzoekende partij A.10.1. In het enig middel worden door de voorzitter van de Vlaamse Raad tegen het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 en tegen het daarbij gevoegde programma 3 van organisatieafdeling 61 « Algemene Zaken » van tabel II « Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken » alsmede tegen de artikelen 1 en 24, in zoverre die bepalingen op laatstgenoemd programma betrekking hebben, dezelfde grieven aangevoerd als in de zaak met rolnummer 988 (A.1.1 tot A.1.4).

Memories A.10.2. De Franse Gemeenschapsregering heeft één memorie ingediend in de samengevoegde zaken met rolnummers 1088 en 1089, die hierna wordt weergegeven (zie A.12.1 tot A.12.5).

Memories van antwoord A.10.3. De voorzitter van de Vlaamse Raad, de Franse Gemeenschapsregering en de Vlaamse Regering hebben een memorie van antwoord ingediend in de samengevoegde zaken met rolnummers 1088 en 1089, die hierna wordt weergegeven (zie A.14 tot A.16).

Zaak met rolnummer 1089 Standpunt van de verzoekende partij A.11.1. Voorafgaand aan de uiteenzetting van de middelen, specificeert de Vlaamse Regering de omvang van haar beroep tot vernietiging en schetst zij uitvoerig de draagwijdte en de totstandkoming van de bestreden bepalingen.

Wat het decreet van 20 december 1996 betreft, beklemtoont ze dat blijkt dat de kredieten van telkens 10,5 miljoen frank die waren uitgetrokken op de begrotingen voor 1996 en 1997 voor « steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » zonder meer werden behouden, zij het overgeheveld naar andere begrotingsposten. Voor de beide betrokken begrotingsjaren werden zij meer bepaald toegevoegd aan de begroting van het secretariaat-generaal, onder het te dien einde herdoopte programma « Informatie over, bevordering, uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap », waarvoor voortaan telkens 32 miljoen frank wordt uitgetrokken, terwijl daarvoor onder de vroegere titel « Informatie over en bevordering van de Franse Gemeenschap » telkens slechts in 21,5 miljoen frank was voorzien. Voor het overige werden de reeds op die kredieten gemaakte uitgaven « geregulariseerd », d.i. hoe dan ook bevestigd.

Het bevestigen van het status quo ante en dus een louter formele wijziging was volgens de Vlaamse Regering de enige bedoeling van die decretale wijzigingen, wat zij staaft met verwijzingen naar de parlementaire voorbereiding.

Met de aangehaalde bepalingen van het decreet van 20 december 1996 wordt de Franse Gemeenschapsregering derhalve voor de vierde maal ertoe gemachtigd het bedrag van 10,5 miljoen frank aan te wenden, opnieuw voor de begrotingsjaren 1996 en 1997, tot het verlenen van « steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling ».

A.11.2. Het eerste middel voert een schending aan van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet.

Luidens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet regelen de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, bij decreet, de culturele aangelegenheden.

Krachtens die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Grondwet, naar luid waarvan de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, de bestemming van hun ontvangsten regelen bij decreet, behoort het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het « regelen » van die culturele aangelegenheden.

Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet hebben de decreten tot regeling van, onder meer, de culturele aangelegenheden « kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

De gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet.

Hierbij moeten zij de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet).

De bestreden begrotingsbepalingen machtigen de Franse Gemeenschapsregering tot het verlenen van steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling, wat eveneens de draagwijdte is van de bestreden bepalingen van het decreet van 20 december 1996, aangezien die de betrokken begrotingskredieten slechts herschikken, ze uitdrukkelijk bevestigen en zelfs de op grond daarvan gemaakte uitgaven (laten) « regulariseren ».

Zoals ze zijn opgevat en geformuleerd, maken die bepalingen het onder meer mogelijk Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten. Het gaat om gemeenten waarin artikel 129, § 2, van de Grondwet het bestaan erkent van minderheden waarvoor de wetgeving beschermende maatregelen bevat.

Die bepalingen kunnen, door de beperking van hun toepassingssfeer ratione loci, niet worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komen daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

Het komt elke wetgever toe, binnen de eigen bevoegdheidssfeer, de bescherming van minderheden te verzekeren onder meer ter naleving van artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden.

A.11.3. Het tweede middel voert een schending aan van artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap en van artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De regelingen getroffen bij artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 en artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bevestigen de principiële onbevoegdheid van de Franse Gemeenschap voor het subsidiëren, in het Nederlandse taalgebied in het algemeen en in de rand- en taalgrensgemeenten die daarvan deel uitmaken in het bijzonder, van andere dan de in artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 vermelde instellingen en verenigingen.

Die regelingen bevestigen tevens de opvatting van de wetgever dat niet alleen het rechtstreeks « regelen » van culturele aangelegenheden, dus het uitvaardigen van gedragsvoorschriften voor de burgers op dat stuk, doch tevens het subsidiëren van instellingen, particulieren of verenigingen tot de exclusieve gemeenschapsbevoegdheid behoort.

Ten slotte en vooral verbieden de aangehaalde bepalingen enige wijziging aan te brengen in de nominatim opgesomde « feitelijke toestanden » die op 31 december 1970, respectievelijk 1 januari 1980, bestonden inzake de subsidiëring van Franstalige instellingen of verenigingen in de rand- en taalgrensgemeenten van het Nederlandse taalgebied, tenzij in onderlinge overeenstemming tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. In dit opzicht zijn artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 en artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 per hypothese bevoegdheidverdelende regels.

Die regels werden door de Franse Gemeenschap geschonden, aangezien zij aan haar Regering de toestemming heeft gegeven tot subsidiëring van alle Franstalige verenigingen uit de randgemeenten (die noodzakelijk deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied) en van de taalgrensgemeenten (ook die welke deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied), en dus ook andere verenigingen dan die welke zijn bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 juli 1971.

Minstens is de bestreden begrotingsbepaling strijdig met de vereisten van wederzijdse instemming, bepaald bij artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 en bij artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, hetgeen eveneens door het Hof kan worden gecensureerd, krachtens artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

A.11.4. Het derde middel voert, wat de bestreden bepalingen van het voormelde decreet van 20 december 1996 betreft, een schending aan van artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, van artikel 143, § 2, van de Grondwet, van artikel 32, § 1, derde lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zowel op zichzelf beschouwd als in samenhang met artikel 143 van de Grondwet en artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Naar aanleiding van de indiening en bespreking, in de Franse Gemeenschapsraad, van de voorstellen en het ontwerp die hebben geleid tot het decreet van 20 december 1996 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997, en omdat het Vlaams Parlement zich door dat wetgevend initiatief in zijn belangen geschaad voelde, was door het Vlaams Parlement op 17 december 1996 een motie aangenomen met de bedoeling de overlegprocedure bedoeld in artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals vervangen bij artikel 29 van de wet van 16 juni 1989 en gewijzigd bij artikel 65 van de bijzondere wet van 16 juli 1993, op gang te brengen.

In casu heeft de Franse Gemeenschapsraad geweigerd het door het Vlaams Parlement gevraagde overleg te voeren en te dien einde de decretale procedure op te schorten. Daartoe werd een beroep gedaan op artikel 32, § 5, van dezelfde wet, dat bepaalt dat wanneer een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid wordt geschorst.

Die paragraaf was in casu evenwel niet toepasselijk, eenvoudig omdat het betwiste ontwerp van decreet hoegenaamd niet het voorwerp uitmaakte van enige bevoegdheidsconflictenprocedure, evenmin als het decreet waartoe het aanleiding heeft gegeven. Dit is immers pas het geval sedert de instelling van het onderhavige beroep tot vernietiging. Doch zelfs indien artikel 32, § 5, van de gewone wet van 9 augustus 1980 in casu toepasselijk zou zijn, quod non, zou de door het Vlaams Parlement aanhangig gemaakte belangenconflictenprocedure geschorst zijn, en niet vervallen of afgelopen, zoals de Franse Gemeenschapsraad blijkens zijn voortzetting van de decretale procedure daaruit heeft afgeleid.

Met toepassing van artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, ingevoegd bij artikel 68 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, moet het overlegvereiste bedoeld bij artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen worden beschouwd als een regel die door of krachtens de Grondwet is vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten in de zin van artikel 1 van de vermelde bijzondere wet van 6 januari 1989, zodat een schending ervan tot staving van een beroep tot vernietiging kan worden aangevoerd.

In elk geval heeft het niet-respecteren van de belangenconflictenprocedure, geregeld bij artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het onmogelijk gemaakt dat de Senaat zich na het eventuele mislukken van het opgelegde overleg over dat belangenconflict zou uitspreken, met toepassing van artikel 143, § 2, van de Grondwet en artikel 32, § 1, derde lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980, zoals gewijzigd bij artikel 65 van de bijzondere wet van 16 juli 1993, zodat de bevoegdheden van de Senaat werden miskend, wat een schending uitmaakt van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten. In ondergeschikte orde wordt dan ook de schending aangevoerd van artikel 143, § 2, van de Grondwet en van artikel 32, § 1, derde lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980, zoals gewijzigd bij artikel 65 van de bijzondere wet van 16 juli 1993.

Ten slotte maakt die miskenning van de belangenconflictenprocedure in het algemeen en van het aangehaalde overlegvereiste in het bijzonder een onverantwoorde ongelijke behandeling uit vanwege de decreetgevende macht van de Franse Gemeenschap ten opzichte van de gevallen waarin de rechten van al de andere parlementaire vergaderingen, enerzijds, en de Senaat, anderzijds, en dus van de Staat, de andere gemeenschappen en de gewesten en die voortvloeien uit de belangenconflictenprocedure, niet met voeten werden getreden. Die miskenning van het overlegvereiste maakt derhalve tevens een schending uit van het gelijkheidsbeginsel, zodat in tweede ondergeschikte orde de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zowel op zichzelf beschouwd als in samenhang met artikel 143 van de Grondwet en artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt aangevoerd.

Memorie van de Franse Gemeenschapsregering A.12.1. Het beroep tot vernietiging ingesteld door de voorzitter van de Vlaamse Raad is uitsluitend gericht tegen het decreet van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, zonder te worden uitgebreid tot het decreet van 20 december 1996 tot aanpassing hiervan.

Het beroep moet zonder voorwerp worden geacht. De bepalingen waarvan de voorzitter van de Vlaamse Raad de vernietiging vordert, zijn op 20 december 1996 opgeheven, met uitwerking op 1 januari 1997, zodat de in programma 3 van organisatieafdeling 61 geopende kredieten niet konden worden uitgevoerd. De bestreden wetsnorm moet bijgevolg worden geacht nooit te hebben bestaan, dus nooit een voorwerp te hebben gehad.

Bijgevolg is het beroep van de voorzitter van de Vlaamse Raad onontvankelijk.

A.12.2. Om dezelfde reden als die welke hiervoor is genoemd, moet het beroep van de Vlaamse Regering zonder voorwerp worden geacht in zoverre het is gericht tegen programma 3 van organisatieafdeling 61 van het decreet van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997.

Het beroep van de Vlaamse Regering is echter ook gericht tegen programma 1 van organisatieafdeling 31 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd, wat het opschrift en het bedrag ervan betreft, bij het decreet van 20 december 1996 tot aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting 1997. De tegen dat programma aangevoerde vernietigingsmiddelen en de desbetreffende bepalingen moeten bijgevolg in aanmerking worden genomen.

A.12.3. Het eerste vernietigingsmiddel moet als niet gegrond worden beschouwd.

Krachtens artikel 2 van de Grondwet « omvat [België] drie gemeenschappen : de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap ». Artikel 38 van de Grondwet bepaalt dat « elke gemeenschap [...] de bevoegdheden [heeft] welke haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens deze laatste, worden toegekend ».

Luidens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet zijn de gemeenschappen bevoegd om bij decreet de culturele aangelegenheden te regelen. Zij zijn tevens bevoegd om in diezelfde aangelegenheden « de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen » te regelen (artikel 127, § 1, eerste lid, 3°).

Daaraan dient te worden toegevoegd dat, volgens artikel 13, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, « elke Raad [...] jaarlijks de begroting goed[keurt] en [...] de rekeningen af[sluit] », met die precisering dat « alle ontvangsten en uitgaven [...] op de begroting en in de rekeningen [worden] gebracht ».

Blijft het feit dat de begrotingsbepalingen in culturele aangelegenheden die op grond daarvan worden aangenomen uiteraard de in artikel 127, § 2, van de Grondwet gedefinieerde ruimtelijke beperkingen in acht moeten nemen.

De ruimtelijke sfeer van de te dezen bestreden bepalingen moet in het licht van die bepalingen blijken. Men moet bijgevolg aannemen dat zij in ieder geval kredieten openen voor de verenigingen met een maatschappelijk doel, en dus met activiteiten, die bijdragen tot de verspreiding of de bevordering van de Franse cultuur en die zijn gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (en onverminderd de mogelijke extraterritoriale gevolgen van die bepalingen).

Door de bestreden bepalingen aan te nemen, en in tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering stellig beweert, heeft de Franse Gemeenschap het ruimtelijk gebied ervan niet willen definiëren en heeft ze geweigerd het criterium of de criteria te bepalen met toepassing waarvan het onderwerp van de desbetreffende bepalingen wordt gelokaliseerd.

Bijgevolg moet worden aangenomen dat de Franse Gemeenschap aan die bepalingen een toepassingssfeer heeft willen toekennen overeenkomstig de grondwettelijke regels die ter zake van toepassing zijn.

Zodoende heeft de Franse Gemeenschap zich willen gedragen naar het arrest nr. 54/96, dat op 3 oktober 1996 door het Hof is gewezen.

De in dat arrest uitgesproken vernietiging was immers gebaseerd op het feit dat door de Franse Gemeenschapsregering uitdrukkelijk ertoe te machtigen steun te verlenen voor de Franstalige verenigingen van gemeenten met een speciale taalregeling, dus door haar uitdrukkelijk toe te staan Franstalige verenigingen te financieren die gelegen zijn in de « faciliteitengemeenten » van het Nederlandse taalgebied, de bestreden bepaling niet kon worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap, maar moest worden geanalyseerd als een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid (B.8.2).

Daar is te dezen niets van aan, in zoverre de bestreden begrotingsbepalingen ermee volstaan de Franse Gemeenschapsregering ertoe te machtigen subsidies te verlenen die de informatie, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur en de Franse Gemeenschap tot doel hebben.

De aldus aangenomen bepalingen passen in het kader van een doelstelling van culturele ontplooiing, niet van een minderheid maar van allen die vrij kiezen zich te herkennen in de Franse cultuur.

Verkondigt artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet niet dat eenieder « het recht [heeft] op culturele [...] ontplooiing », waarbij de uitoefening van dat recht ertoe moet bijdragen « een menswaardig leven te [kunnen] leiden » ? Het Hof zelf heeft in zijn voormeld arrest van 3 oktober 1996 eraan herinnerd dat « de gemeenschappen [...] in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven [vermogen] te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet » (B.7.1). Het grondwettelijk rechtscollege bevestigt aldus voor zover nodig dat de deelname van eenieder aan het culturele leven van zijn groep of zijn gemeenschap een elementair mensenrecht is.

Te dezen ziet men niet in hoe de bestreden begrotingsbepalingen, zoals zij zijn opgevat en opgesteld, op zichzelf tot gevolg zouden hebben « het culturele beleid van de andere gemeenschap te dwarsbomen », zoals het Hof dat uitdrukt (B.7.2). Tenzij men beweert dat de informatie, de bevordering en de uitstraling van de Franse cultuur op zich een onverantwoorde inbreuk betekenen op het beleid dat door de Vlaamse Gemeenschap op cultureel vlak wordt gevoerd.

In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering betoogt, zijn de reeds verrichte uitgaven op het krediet van 10,5 miljoen frank niet eenvoudigweg bevestigd in het aanpassingsdecreet van 20 december 1996.

De op 20 december 1996 uitgevoerde wijziging heeft immers tot gevolg gehad dat programma 3 van organisatieafdeling 61 is geschrapt vanaf 1 januari 1997 en dus niet de minste uitvoering heeft gekend. Ten aanzien van het aan dat krediet verbonden bedrag, is het vrij normaal dat het aan een andere begrotingspost is toegewezen, waarbij de keuze daarvan uitsluitend afhangt van de beoordeling door de overheden van de Franse Gemeenschap en niet onder de controle van het Hof valt.

A.12.4. Wat het tweede middel betreft, dient in de eerste plaats te worden opgemerkt dat artikel 92 te dezen niet toepasbaar is. Het betreft immers « de culturele aangelegenheden, andere dan bedoeld in artikel 4, 1° tot 10° » van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Te dezen valt het bestreden begrotingskrediet echter precies onder de materiële bevoegdheid van de Franse Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 4, 1° tot 10°, van de genoemde bijzondere wet.

Voor het overige stuit het tweede middel op hetzelfde bezwaar als het eerste middel en moet het als niet gegrond worden beschouwd.

In hoofdzaak beperken de door de Vlaamse Regering bestreden begrotingsbepalingen zich ertoe de Franse Gemeenschapsregering te machtigen subsidies toe te kennen die de informatie, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur en de Franse Gemeenschap tot doel hebben. Het is dus onjuist te beweren - zoals de Vlaamse Regering dat doet ter staving van haar middel - dat de Franse Gemeenschap « haar regering de toestemming heeft gegeven tot subsidiëring van alle Franstalige verenigingen uit de randgemeenten (die noodzakelijk deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied) en van de taalgrensgemeenten (ook deze die deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied) en dus ook andere verenigingen dan deze bedoeld bij artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 ».

A.12.5. Het derde middel zou om verscheidene redenen niet in aanmerking kunnen worden genomen.

Een schending van de regels betreffende de belangenconflicten, vervat in de artikelen 32 en volgende van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, is niet van dien aard dat ze de vernietiging teweegbrengt van de met miskenning van die regels aangenomen norm.

In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering beweert, zou het in artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 bedoelde overleg niet in die zin kunnen worden beschouwd dat het onder de toepassing valt van artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Die bepaling is ingevoegd in de bijzondere wet van 6 januari 1989, bij de bijzondere wet van 16 januari 1989, teneinde datgene wat aanvankelijk was opgevat als bij de wet opgelegde substantiële vormvoorschriften te verheffen tot bevoegdheidverdelende regels.

Artikel 32, § 2, van de gewone wet van 9 augustus 1980 maakt van het overleg echter geen substantiële formaliteit. Het organiseert een overlegprocedure die het in zekere zin ter beschikking stelt van de deelentiteiten en van de federale overheid, met dien verstande dat die, in elk afzonderlijk geval, soeverein oordelen of het al dan niet opportuun is die procedure in werking te stellen. Met andere woorden, het overleg heeft hier geen verplichtend karakter; het onderscheidt zich bijgevolg van de dwingende overlegmechanismen die met name zijn opgelegd bij artikel 6, §§ 2, 2bis, 3, 3bis en 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

In ieder geval werd artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 niet geschonden. Paragraaf 5 van dat artikel bepaalt immers dat « wanneer een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, [...] elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid [wordt] geschorst ».

Op het ogenblik waarop de betwiste motie betreffende het belangenconflict werd ingediend - op 17 december 1996 -, waren bij het Hof twee beroepen tot vernietiging aanhangig gemaakt, die niet alleen betrekking hebben op « eenzelfde aangelegenheid » - wat op zich volstaat om de positie van de Franse Gemeenschapsraad te verantwoorden -, maar bovendien betrekking hebben op hetzelfde decreet, namelijk het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het jaar 1996. De omstandigheid dat het onderwerp van de motie zich uitstrekt tot het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het jaar 1997 is, in dat opzicht, zonder weerslag. Ten slotte hebben de beroepen en de motie gedeeltelijk hetzelfde onderwerp en hebben ze in ieder geval betrekking op dezelfde aangelegenheid, dit wil zeggen dat ze dezelfde inzet hebben.

De Franse Gemeenschapsraad heeft dus terecht geoordeeld dat de procedure tot regeling van het belangenconflict moest worden geschorst. Haar beslissing heeft geen andere betekenis dan die.

Naar aanleiding van de beslissing van de Franse Gemeenschapsraad, had de Vlaamse Regering bovendien de mogelijkheid om de afdeling wetgeving van de Raad van State te adiëren, overeenkomstig artikel 32, § 6, van de gewone wet van 9 augustus 1980, maar zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Bij de aanneming van artikel 107ter-bis van de Grondwet, dat artikel 143 is geworden, is er geenszins sprake van geweest om van paragraaf 2 van die bepaling een bevoegdheidverdelende regel te maken. In de huidige stand van zaken is die kwestie bovendien verbonden met de vraag of artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 al dan niet een bevoegdheidverdelende regel is.

Volgens het arrest nr. 73/95 van 9 november 1995 is het Hof bevoegd om na te gaan of de inhoud van bepalingen van wetgevende aard verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (B.2.3). Het feit dat het overlegcomité niet is geadieerd, is niet van dien aard dat dit door het Hof moet worden bestraft.

Memorie van de voorzitter van de Vlaamse Raad A.13. De voorzitter van de Vlaamse Raad sluit zich volledig aan bij het verzoekschrift van de Vlaamse Regering en neemt zich voor te gepasten tijde zelf een verzoekschrift in te dienen tegen de bestreden bepalingen van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1996.

Memorie van antwoord van de voorzitter van de Vlaamse Raad A.14.1. De exceptie van onontvankelijkheid, die door de Franse Gemeenschapsregering werd opgeworpen ten aanzien van het beroep tot vernietiging in de zaak met rolnummer 1088, is achterhaald door het feit dat de voorzitter van de Vlaamse Raad inmiddels bij verzoekschrift van 10 september 1997 de vernietiging heeft gevorderd van het begrotingsdecreet van 20 december 1996.

A.14.2. Wat de zaak met rolnummer 1089 betreft kan de voorzitter van de Vlaamse Raad zich niet aansluiten bij het standpunt dat de Franse Gemeenschapsregering verdedigt in haar memorie.

Wat het eerste middel betreft verliest de Franse Gemeenschapsregering uit het oog dat volgens de rechtspraak van het Hof de door de Grondwet tot stand gebrachte exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling onderstelt dat het onderwerp van iedere regeling welke een gemeenschapswetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is.

In casu is daarbij de bestemming van het aangevochten krediet doorslaggevend.

De doorgevoerde herschikking en de louter formele wijziging van de benaming van de oorspronkelijke begrotingskredieten in het decreet van 20 december 1996 hebben precies dezelfde finaliteit als de vroegere bepalingen.

De doelstelling was en is nog steeds de financiering van Franstalige verenigingen in randgemeenten en taalgrensgemeenten gelegen in het Nederlands taalgebied, ook al wordt zulks niet meer met zoveel woorden gezegd. Dit blijkt overigens uit verklaringen afgelegd tijdens de parlementaire voorbereiding van het decreet van 20 december 1996.

Dat decreet heeft door een taalkundige ingreep gepoogd het arrest van het Hof van 3 oktober 1996 te omzeilen om tot hetzelfde resultaat te komen als de vroegere decreten.

A.14.3. Wat het tweede middel betreft, merkt de voorzitter van de Vlaamse Raad op dat de Franse Gemeenschapsregering dat middel gedeeltelijk onbeantwoord laat en bovendien uitgaat van een verkeerde interpretatie van artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Zoals door de Vlaamse Regering overtuigend wordt aangetoond, bevestigt die bepaling de exclusieve bevoegdheid tot erkenning en subsidiëring, zelfs van de instellingen en groeperingen welke afhangen van de Franse Gemeenschap, door de Vlaamse Gemeenschap, op wier grondgebied die instellingen gevestigd zijn, tot eventueel bij onderling akkoord een andere regeling wordt uitgewerkt.

A.14.4. Wat het derde middel betreft, betwist de voorzitter van de Vlaamse Raad de stelling van de Franse Gemeenschapsregering dat de naleving van de overlegvereiste vervat in artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen geen bevoegdheidverdelende regel zou zijn in de zin van artikel 124bis van de bijzondere wet op het Arbitragehof. Verder gaat het om een dwingende regeling en niet zomaar om een facultatieve procedure waarvan de opportuniteit vrij zou kunnen worden beoordeeld door de wetgevende raden.

De stelling van de Franse Gemeenschapsregering dat de procedure tot regeling van een belangenconflict, zoals ingesteld door de Vlaamse Raad bij de totstandkoming van de bestreden decreetsbepalingen, op grond van artikel 32, § 5, van de gewone wet van 9 augustus 1980 had moeten worden geschorst, kan niet worden gevolgd nu de genoemde bepaling in casu niet van toepassing was, zoals trouwens door de Franse Gemeenschapsraad werd geconstateerd.

A.14.5. Ten slotte wordt opgemerkt dat wat de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft, het aangevochten decreet slechts tot stand is kunnen komen door en na miskenning van de belangenconflictenprocedure in de zin van artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980, zonder redelijke verantwoording van een objectief criterium voor het verschil in behandeling tussen gelijksoortige belangenconflicten.

Memorie van antwoord van de Franse Gemeenschapsregering A.15. De Franse Gemeenschapsregering herhaalt het eerder door haar ingenomen standpunt dat, vermits de voorzitter van de Vlaamse Raad enkel een beroep tot vernietiging heeft ingediend tegen het begrotingsdecreet van 25 juli 1996 en niet tegen het decreet van 20 december 1996 waarbij het eerstgenoemde decreet werd gewijzigd, het beroep tot vernietiging zonder voorwerp is. Tot staving van dat standpunt verwijst de Regering naar de eerder ingediende stukken.

Memorie van antwoord van de Vlaamse Regering A.16.1. Volgens de Franse Gemeenschapsregering zijn de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 zonder voorwerp ten gevolge van de vervanging van de bestreden bepalingen bij decreet van 20 december 1996.

De Regering verliest daarbij uit het oog dat het wijzigingsdecreet eveneens wordt bestreden en dat, zo dit mocht worden vernietigd, de vervangen bepalingen van het decreet van 25 juli 1996 herleven. Naar luid van artikel 9, § 1, van de bijzondere wet op het Arbitragehof heeft de vernietiging immers een absoluut gezag van gewijsde, wat tot gevolg heeft dat de vernietigde bepaling moet worden geacht nooit te hebben bestaan.

A.16.2. De Franse Gemeenschapsregering is van oordeel dat de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de twee grootste gemeenschappen in artikel 127, § 2, van de Grondwet tot gevolg heeft dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor de Brusselse instellingen « die culturele activiteiten uitoefenen waarvan de bestemmelingen uitsluitend Nederlandstaligen of Franstaligen zijn », waaruit zij afleidt dat de Franse Gemeenschap bevoegd is ten aanzien van instellingen die waar dan ook een cultureel beleid voeren, als het maar om Brusselse instellingen en een beleid ten opzichte van Franstaligen gaat.

De Franse Gemeenschap verliest uit het oog, niet alleen dat in de Grondwet geen enkel belang wordt gehecht aan de taal als zodanig van de gebruikers van de culturele diensten die door de Brusselse instellingen worden verstrekt, doch uitsluitend aan de taal waarin de activiteiten van die instellingen plaatsvinden, maar ook en vooral dat die daaraan vastgeknoopte bevoegdheid ratione institutionis hoe dan ook een precisering uitmaakt van de bevoegdheid van de beide gemeenschappen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en derhalve niet misbruikt kan worden om afbreuk te doen aan de eerder in dezelfde paragraaf bepaalde exclusieve bevoegdheid van de ene of de andere gemeenschap, respectievelijk in het Franse en het Nederlandse taalgebied.

A.16.3. De Franse Gemeenschapsregering houdt ook vol dat de Franse Gemeenschap « zich heeft willen schikken naar het arrest van het Arbitragehof nr. 54/96 van 3 oktober 1996 » en stelt vast dat de thans bestreden decreetsbepalingen er niet uitdrukkelijk meer in voorzien dat subsidies zouden worden verstrekt aan buiten het Franse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde instellingen.

Daaruit leidt zij af dat er van territoriale bevoegdheidsoverschrijding geen sprake meer is.

Hiermee zondigt de Franse Gemeenschapsregering echter tegen de regels van de elementaire logica. Het is immers niet omdat een decreet zich heeft willen schikken naar wat het Hof in een vroeger decreet ongrondwettig heeft bevonden dat het nieuwe decreet ipso facto grondwettig is, integendeel, het nieuwe decreet moet op zijn eigen verdiensten worden beoordeeld, a fortiori wanneer blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om weliswaar aan een (nieuwe) vernietiging te ontsnappen, maar inhoudelijk niets te veranderen. Met andere woorden, voor zover de Franse Gemeenschap formeel aan het arrest van het Hof tegemoet is gekomen, is dit materieel zeker niet het geval. De Vlaamse Regering is er niet van overtuigd dat het Hof zich ermee zal vergenoegen dat de federale Staat en/of de gemeenschappen zich slechts pro forma bij een vernietiging neerleggen, maar die vernietiging voor het overige negeren.

A.16.4. Wat het derde middel van de Vlaamse Regering betreft, houdt de Franse Gemeenschapsregering vol dat artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen niet werd geschonden omdat op het ogenblik van het aanvaarden van de belangenconflictenmotie een bevoegdheidsconflict aanhangig was gemaakt, zodat de belangenconflictenprocedure naar luid van paragraaf 5 van datzelfde artikel was geschorst, waaruit zij vervolgens « de schorsing van de schorsing » van de decreetgevende procedure afleidt.

Daarop moet allereerst worden gerepliceerd dat noch op 17 december 1996, datum van het aannemen van de bewuste belangenconflictenmotie, noch op 18 december 1996, datum van de ontvangst daarvan door de Franse Gemeenschapsraad, een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict was ingeleid tegen het met dat middel bestreden decreet van 20 december 1996. Dat die decreten betrekking hebben op dezelfde begroting van hetzelfde begrotingsjaar doet daaraan geen afbreuk.

Overigens spreekt de Franse Gemeenschapsregering zich in dit opzicht tegen. Zij stelt immers dat de Franse Gemeenschap zich met het decreet van 20 december 1996 conformeert aan het arrest van het Hof van 3 oktober 1996. Dit impliceert noodzakelijkerwijze dat het decreet van 20 december 1996 verschilt van de gewijzigde decreten, zodat die decreten per hypothese op verschillende aangelegenheden betrekking hebben en artikel 32, § 5, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen niet toepasselijk was. Hoe dan ook kan het Hof zich in de zaken over de oorspronkelijke decreten van 20 december 1995 en 25 juli 1996 bezwaarlijk uitspreken over het bevoegdheidsconflict dat door het decreet van 20 december 1996 werd veroorzaakt, tenzij er geen enkel verschil tussen die verschillende decreten zou bestaan. Vervolgens zou een eventuele schorsing van de belangenconflictenprocedure ten gevolge van het inleiden van een bevoegdheidsconflictenprocedure, quod non, weliswaar tot gevolg hebben dat volgens de letterlijke tekst van artikel 32, § 5, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen de « procedure tot regeling van een belangenconflict » zou zijn geschorst, doch dit betekent niet dat de schorsing van de wetgevende - in casu decreetgevende - procedure, die naar luid van artikel 32, § 1, eerste lid, in fine, van de gewone wet van 9 augustus 1980 van rechtswege voortvloeit uit het aannemen van de belangenconflictenmotie, ongedaan wordt gemaakt. - B - Over de excepties opgeworpen door de Franse Gemeenschapsregering B.1.1. Volgens de Franse Gemeenschapsregering zijn de beroepen in de zaken met rolnummers 1088 en 1089 onontvankelijk wegens gebrek aan voorwerp in zoverre zij gericht zijn tegen het decreet van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, nu de bestreden bepalingen van dat decreet inmiddels met terugwerkende kracht werden afgeschaft door het decreet van 20 december 1996.

B.1.2. De beroepen tot vernietiging hebben betrekking op verschillende decreten van de Franse Gemeenschap, zijnde : a) het decreet van 20 december 1995 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996, b) het decreet van 25 juli 1996 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996, c) het decreet van 25 juli 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, en d) het decreet van 20 december 1996 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997. B.1.3. Het voormelde decreet van 20 december 1996 schaft de bestreden bepalingen van de andere decreten met terugwerkende kracht af. Nu echter ook een beroep tot vernietiging tegen dat decreet werd ingesteld, zodat het mogelijkerwijze kan worden vernietigd, is het niet uitgesloten dat de beroepen gericht tegen de andere decreten alsnog een voorwerp kunnen hebben. Om die reden dient het Hof in de eerste plaats het decreet van 20 december 1996 te toetsen.

Over het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1996 Het eerste middel B.2. De verzoekende partij voert aan dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet. Zij meent dat die bepalingen immers een inhoud hebben die dezelfde is als die van de begrotingsbepalingen die door het Hof bij het arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996 werden vernietigd wegens strijdigheid met de genoemde grondwetsbepalingen en dat zij derhalve op dezelfde wijze zijn aangetast door bevoegdheidsoverschrijding.

B.3.1. De totstandkoming van de bestreden bepalingen volgt op de vernietiging van begrotingsmachtigingen door het arrest nr. 54/96 (Gedr. St., Franse Gemeenschapsraad, 1995-1996, 5-II-2, nr. 1, pp. 2 en 3; 5-II-2, nr. 8, p. 2).

In dat arrest heeft het Hof immers in het decreet van 22 december 1994 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1995, het niet-gesplitste krediet van 10,5 miljoen frank van programma 3 « Aide aux associations francophones des communes à statut linguistique spécial » (« Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling ») van organisatieafdeling 61 (« Algemene Zaken ») van de sector « Cultuur en Communicatie » in « Tabel II - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken », alsook artikel 1, in zoverre het het niet-gesplitste krediet van 10,5 miljoen frank van het voormelde programma omvat, vernietigd.

B.3.2. De bestreden bepalingen luiden : « BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BEGROTING 1996 HOOFDSTUK II. - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken - Tabel II.

Art. 2.§ 1. Het programma 3 van de organisatie-afdeling 61 van de begroting 1996 wordt afgeschaft met uitwerking met ingang van 1 januari 1996.

De tekst van het programma 1 van de afdeling 31 wordt vervangen door de volgende tekst, met uitwerking met ingang van 1 januari 1996 : ' Informatie over, bevordering en uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap '.

Het bedrag van de niet-gesplitste kredieten van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 wordt op 32 miljoen gebracht op de oorspronkelijke begroting 1996.

De kredieten die werden vastgelegd, geordonnanceerd en vereffend ten laste van de basisallocaties 33.03 (AP 31) en 33.04 (AP 32) van het programma 3 van de organisatie-afdeling [61 worden overgeheveld naar de basisallocatie] 33.05 (AP 11) van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31.

De tekst van voornoemde basisallocatie wordt aangepast als volgt met uitwerking met ingang van 1 januari 1996 : ' Toelagen toegekend in het kader van de informatie over, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur, de Franse Gemeenschap, Democratie en de Rechten van de Mens '. § 2. De uitgaven die werden vastgelegd, geordonnanceerd en vereffend ten laste van de basisallocaties van het programma 3 van de organisatie-afdeling 61 van de begroting 1995 en van de kredieten die betrekking hebben op dezelfde basisallocaties die naar het jaar 1996 werden overgedragen bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden geregulariseerd ten laste van de basisallocatie 33.05 (AP 11) van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 van de begroting 1996 onder de rubriek ' bijkredieten voor vorige jaren '.

De aan de gang zijnde ordonnanceringen en vereffeningen kunnen later worden geregulariseerd. » « BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BEGROTING 1997 HOOFDSTUK III. - Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken - Tabel I

Art. 4.Het programma 3 van de organisatie-afdeling 61 van de begroting 1997 alsook de kredieten die worden uitgetrokken op de basisallocaties 33.03 (AP 31) en 33.04 (AP 32) worden afgeschaft met uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

De tekst van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 wordt vervangen door de volgende tekst met uitwerking met ingang van 1 januari 1997 : ' Informatie over, bevordering en uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap '.

Het bedrag van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 wordt op 32 miljoen gebracht.

De tekst van de basisallocatie 33.05 (AP 11) van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 wordt met uitwerking met ingang van 1 januari 1997 aangepast als volgt : ' Toelagen toegekend in het kader van de informatie over, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur, de Franse Gemeenschap, Democratie en de Rechten van de Mens '.

Het bedrag van de basisallocatie 33.05 (AP 11) van het programma 1 van de organisatie-afdeling 31 wordt op 12,5 miljoen gebracht met uitwerking met ingang van 1 januari 1997. » B.4.1. Verklaringen afgelegd in de Franse Gemeenschapsraad bij het aannemen van die bepalingen wijzen op een misvatting omtrent de draagwijdte van het arrest nr. 54/96.

Met betrekking tot de voorgenomen decreetsbepalingen heeft de Minister van Begroting immers verklaard : « De motivering van het arrest van het Arbitragehof [...] was in essentie formeel, aangezien zij betrekking had op de inadequatie van de formulering van het betrokken programma » (Gedr. St., Franse Gemeenschapsraad, 1995-1996, 5-II-2, nr. 8, p. 2).

Al wordt in het arrest nr. 54/96 gewag gemaakt van de manier waarop de aangevochten bepaling was « opgevat en geformuleerd », de motivering ervan berustte ook op overwegingen die niet de vorm betreffen, onder meer : - noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden; - de gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet.

Hierbij moeten zij evenwel de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet); - de extraterritoriale gevolgen, die maatregelen ter bevordering van de cultuur door een gemeenschap genomen niettemin kunnen hebben, mogen het cultuurbeleid van een andere gemeenschap niet tegenwerken; - de aangevochten bepaling kon niet worden beschouwd als een maatregel ter bevordering van de Franse cultuur maar kwam neer op een maatregel ter bescherming van de in sommige gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

B.4.2. Een loutere wijziging naar de vorm kan noch voor het verleden, noch voor de toekomst, rechtsgrond voor het toekennen van subsidies verschaffen, waarvan het Hof de strijdigheid met de grondwettelijke bevoegdheidsregels reeds heeft moeten vaststellen. Zij kan een door het Hof vastgestelde strijdigheid naar de inhoud niet verhelpen zonder dat het absoluut gezag van gewijsde van een vernietigingsarrest wordt miskend.

B.5.1. Daargelaten de opheffingsbepalingen van artikel 2, § 1, eerste lid, en van artikel 4, eerste lid, komen de bepalingen van artikel 2, § 1, en van artikel 4 erop neer dat, wat de begrotingen van respectievelijk 1996 en 1997 betreft, het oorspronkelijk vastgestelde programma 3 « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » opgaat in programma 1 « Informatie over, bevordering en uitstraling van de Franse taal en cultuur en de Franse Gemeenschap » en dat de kredieten van per begrotingsjaar 10,5 miljoen, die met de begrotingsdecreten van 20 december 1995 en 25 juli 1996 waren geopend met de bestemming « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling », worden toegevoegd aan de kredieten met bestemming « Toelagen toegekend in het kader van de informatie over, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur, de Franse Gemeenschap, Democratie en de Rechten van de Mens ».

B.5.2. De bepaling van artikel 2, § 2, van haar kant houdt in dat de uitgaven waartoe voorheen onder programma 3 van de begroting 1995 en van de nog niet aangepaste begroting 1996 machtiging was verleend, onder programma 1 van de begroting 1996 worden geregulariseerd.

B.5.3. Het Hof stelt vast dat het bedoelde krediet van 10,5 miljoen voor de betrokken begrotingsjaren niet is afgeschaft en dat de begrotingswijziging bestaat in een verschuiving van het desbetreffende bedrag naar een ander, in ruimere bewoordingen geformuleerd programma.

B.6. Artikel 2, § 1, eerste lid, heft voor de begroting 1996 de ongrondwettig geachte bepaling op. Het schikt zich dus naar het arrest nr. 54/96.

B.7.1. Doordat de decreetgever niet de toepassingssfeer van artikel 2, § 1, tweede en derde lid, heeft vastgesteld, moet hij worden geacht zich te hebben gedragen naar artikel 127, § 2, van de Grondwet en zijn die bepalingen in dat opzicht niet aangetast door bevoegdheidsoverschrijding.

B.7.2. Het Hof merkt evenwel op dat uit verschillende verklaringen die tijdens de parlementaire voorbereiding zijn gedaan, blijkt dat artikel 2, § 1, tweede en derde lid, zelf slechts een louter vormelijke aanpassing zou kunnen zijn die in werkelijkheid, voor het begrotingsjaar 1996, de handhaving van de bepalingen verdoezelt die bij het arrest nr. 54/96 zijn vernietigd voor het begrotingsjaar 1995.

B.7.3. Het Hof mag de zin van de bestreden decreetsbepalingen niet ombuigen door verklaringen die aan de aanneming ervan zijn voorafgegaan, te laten voorgaan op hun tekst.

Artikel 2, § 1, tweede en derde lid, van het decreet van 20 december 1996 mag evenwel in geen geval in die zin worden geïnterpreteerd dat het toestaat voor 1996 de bestemmingen te handhaven die het Hof in strijd heeft geacht met de bevoegdheidverdelende regels. Het is onder dat uitdrukkelijk voorbehoud dat het beroep dient te worden verworpen in zoverre het is gericht tegen die decreetsbepalingen.

B.8.1. Artikel 2, § 1, vierde en vijfde lid, en artikel 2, § 2, dragen de begrotingsposten over die het Hof voor het begrotingsjaar 1995 had vernietigd en die in de begroting betreffende het begrotingsjaar 1996 zijn overgenomen bij de voormelde decreten van 20 december 1995 en 25 juli 1996. Zij hebben tot doel toegekende toelagen « aan te passen » met uitwerking vanaf 1 januari 1996, alsmede vastgelegde, geordonnanceerde en vereffende uitgaven te « regulariseren », waarbij is bepaald dat « de aan de gang zijnde ordonnanceringen en vereffeningen [...] later [kunnen] worden geregulariseerd ».

B.8.2. Dergelijke verrichtingen hebben tot doel, niet zich te gedragen naar de regels waaraan in het arrest nr. 54/96 werd herinnerd, maar verrichtingen te dekken die zijn aangetast door de in dat arrest vastgestelde ongrondwettigheid door de benaming ervan te veranderen zonder de bestemming die bij de vernietigde bepalingen eraan was gegeven te wijzigen. Artikel 2, § 1, vierde en vijfde lid, en § 2, dient bijgevolg te worden vernietigd.

B.9. Artikel 4, eerste lid, heft in de begroting 1997 de ongrondwettig geachte bepaling op. Het schikt zich dus naar het arrest nr. 54/96.

B.10.1. Artikel 4, tweede en derde lid, heeft, met betrekking tot de begroting 1997, dezelfde inhoud als artikel 2, § 1, tweede en derde lid, met betrekking tot de begroting 1996. Artikel 4, vierde en vijfde lid, wijzigt in dezelfde lijn de overeenstemmende basisallocaties.

B.10.2. Om de redenen uiteengezet onder B.7.2 en B.7.3 mag artikel 4 van het decreet van 20 december 1996 in geen geval in die zin worden geïnterpreteerd dat het toestaat voor de begroting 1997 de bestemmingen te handhaven die het Hof in strijd heeft geacht met de bevoegdheidverdelende regels. Het is onder dat uitdrukkelijk voorbehoud dat het beroep dient te worden verworpen in zoverre het is gericht tegen dat artikel 4.

Het tweede middel B.11.1. Het tweede middel voert een schending aan van het territorialiteitsbeginsel afgeleid uit artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap en artikel 92 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Het middel wordt slechts onderzocht in zoverre het gericht is tegen de bepalingen die niet op grond van het eerste middel dienen te worden vernietigd.

B.11.2. De vermelde bepalingen van de wetten van 21 juli 1971 en 8 augustus 1980 leggen op uitdrukkelijke en limitatieve wijze de uitzonderingen op de principiële territoriale bevoegdheid van de gemeenschappen vast en bepalen dat bedoelde regelingen en toestanden niet kunnen worden gewijzigd dan met instemming van de twee gemeenschapsraden en dat ieder voorstel om zodanige wijzigingen aan te brengen, vooraf aan de verenigde commissies voor samenwerking worden voorgelegd. Die bepalingen hebben betrekking op toestanden die vreemd zijn aan het onderwerp van het beroep.

Het middel faalt naar recht.

Het derde middel B.12.1. Het derde middel voert, wat de bestreden bepalingen van het voormelde decreet van 20 december 1996 betreft, een schending aan van artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, van artikel 143, § 2, van de Grondwet en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, op zich dan wel gelezen in samenhang met voornoemde artikelen.

B.12.2. Artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt : « Voor de toepassing van de artikelen 1 en 26, § 1, worden als regels bedoeld in 1° van deze twee bepalingen, beschouwd het overleg, de betrokkenheid, het geven van inlichtingen, de adviezen, de eensluidende adviezen, de akkoorden, de gemeenschappelijke akkoorden en de voorstellen waarvan sprake is in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis van de voornoemde wet uitgezonderd, alsook in de bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten of in elke andere wet genomen ter uitvoering van de artikelen 59bis, 59ter, 107quater, 108ter en 115 van de Grondwet. » De regels inzake het voorkomen van belangenconflicten kunnen niet worden beschouwd als bevoegdheidverdelende regels waarvan de schending op grond van de bovenvermelde bepaling voor het Hof kan worden aangevoerd.

B.12.3. In zoverre het middel een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet afleidt uit het niet-naleven van de voorafgaande procedures die ertoe strekken belangenconflicten te voorkomen, moet worden opgemerkt dat de bevoegdheid van het Hof, wat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft, zich beperkt tot het toezicht dat slaat op de inhoud van de wettelijke normen en niet, onder voorbehoud van voormeld artikel 124bis, op het naleven van de vormen die hun aanneming voorafgaan.

Het derde middel kan niet worden aangenomen.

Over het decreet van 20 december 1995 en de twee decreten van 25 juli 1996 van de Franse Gemeenschap B.13.1. De vernietiging van de bestreden bepalingen van het decreet van 20 december 1996 dient te worden beperkt tot de in B.8 vastgestelde bevoegdheidsoverschrijding, zodat de vernietiging zich niet uitstrekt tot artikel 2, § 1, eerste lid, en artikel 4, eerste lid.

B.13.2. Bijgevolg blijven de bestreden bepalingen van het decreet van 20 december 1995 en van de twee decreten van 25 juli 1996 afgeschaft en zijn de beroepen in de zaken met rolnummers 988, 990, 1068 en 1088 zonder voorwerp.

Om die redenen, het Hof - vernietigt, in het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1996 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997, artikel 2, § 1, vierde en vijfde lid, en § 2; - verwerpt het beroep in de zaak met rolnummer 1089 voor het overige, onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat artikel 2, § 1, tweede en derde lid, en artikel 4 in geen geval in die zin kunnen worden geïnterpreteerd dat ze toestaan gelijk welk deel van de erin vastgestelde bedragen toe te wijzen aan de steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling; - verklaart de beroepen in de zaken met rolnummers 988, 990, 1068 en 1088 zonder voorwerp.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 maart 1998.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, L. De Grève

^