Etaamb.openjustice.be
Vue multilingue de Document du --
← Retour vers "Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route . - Annexes Rectificatif aux textes de l'ADR publié au Moniteur belge du 22 novembre 2006. Rectificatif 1 Le paragraphe 1.1.3.6.3 repr(...) 1.1.3.6.3 Lorsque les marchandises dangereuses transportées dans l'unité de transport appartiennent(...)"
Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route . - Annexes Rectificatif aux textes de l'ADR publié au Moniteur belge du 22 novembre 2006. Rectificatif 1 Le paragraphe 1.1.3.6.3 repr(...) 1.1.3.6.3 Lorsque les marchandises dangereuses transportées dans l'unité de transport appartiennent(...) Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg . - Bijlagen Verbetering aan de teksten van het ADR gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 november 2006. Verbetering 1 De h(...) 1.1.3.6.3 Wanneer de gevaarlijke stoffen die in de transporteenheid worden vervoerd tot dezelfde ca(...)
SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
Accord européen relatif au transport international Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer
des marchandises dangereuses par route (ADR). - Annexes van gevaarlijke goederen over de weg (ADR). - Bijlagen
Rectificatif aux textes de l'ADR publié au Moniteur belge du 22 novembre 2006. Verbetering aan de teksten van het ADR gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 november 2006.
Rectificatif 1 Verbetering 1
Le paragraphe 1.1.3.6.3 reproduit ci-après remplace l'actuel : De hieronder weergegeven paragraaf 1.1.3.6.3 vervangt de bestaande :
1.1.3.6.3 Lorsque les marchandises dangereuses transportées dans 1.1.3.6.3 Wanneer de gevaarlijke stoffen die in de transporteenheid
l'unité de transport appartiennent à la même catégorie, la quantité worden vervoerd tot dezelfde categorie behoren, is de maximale totale
maximale totale est indiquée dans la colonne (3) au tableau ci-dessous : hoeveelheid aangegeven in kolom (3) van de onderstaande tabel :
Pour la consultation du tableau, voir image Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
(a) Pour les nos ONU 0081, 0082, 0084, 0241, 0331, 0332, 0482, 1005 et (a) Voor de UN-nummers 0081, 0082, 0084, 0241, 0331, 0332, 0482, 1005
1017, la quantité maximale totale par unité de transport sera de 50 kg. Dans le tableau ci-dessus, par "quantité maximale totale par unité de transport", on entend : - pour les objets, la masse brute en kilogrammes (pour les objets de la classe 1, la masse nette en kg de la matière explosible); - pour les matières solides, les gaz liquéfiés, les gaz liquéfiés réfrigérés et les gaz dissous, la masse nette en kilogrammes; - pour les matières liquides et les gaz comprimés, la contenance nominale du récipient (voir définition sous 1.2.1) en litres. Dans la section 1.2.1, la définition de « citerne fermée hermétiquement » est remplacée par : "Citerne fermée hermétiquement", une citerne destinée au transport de liquides ayant une pression de calcul d'au moins 4 bar, ou destinée au transport de matières solides (pulvérulentes ou granulaires) quelle que soit sa pression de calcul, dont les ouvertures sont fermées hermétiquement, et qui : - n'est pas équipée de soupapes de sécurité, de disques de rupture, d'autres dispositifs semblables de sécurité ou de soupapes de dépression; ou - n'est pas équipée de soupapes de sécurité, de disques de rupture ou d'autres dispositifs semblables de sécurité, mais est équipée de soupapes de dépression conformément aux prescriptions du 6.8.2.2.3; ou - est équipée de soupapes de sécurité précédées d'un disque de rupture conformément au 6.8.2.2.10, mais n'est pas équipée de soupapes de dépression; ou - est équipée de soupapes de sécurité précédées d'un disque de rupture conformément au 6.8.2.2.10, et de soupapes de dépression conformément aux prescriptions du 6.8.2.2.3. Dans la section 1.2.1, la définition de « composant inflammable » est remplacée par : "Composant inflammable" (pour les aérosols), des liquides inflammables, solides inflammables ou gaz ou mélanges de gaz inflammables tels que définis dans le Manuel d'épreuves et de en 1017 bedraagt de totale maximale hoeveelheid per transporteenheid 50 kg. In de bovenstaande tabel wordt onder « maximale totale hoeveelheid per transporteenheid » het volgende verstaan : - voor voorwerpen, de bruto massa in kg (voor voorwerpen van klasse 1, de netto massa van de ontplofbare stof in kg); - voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde vloeibare gassen en opgeloste gassen, de netto massa in kg; - voor vloeistoffen en samengeperste gassen, de nominale capaciteit van het recipiënt (zie de definitie in 1.2.1) in liter. In afdeling 1.2.1 wordt de definitie van « brandbaar bestanddeel » vervangen door : « brandbare bestanddelen » (voor spuitbussen), brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen of brandbare gassen of gasmengsels, zoals
critères, Partie III, sous-section 31.1.3, Notas 1 à 3. Cette gedefinieerd in deel III, onderafdeling 32.1.3, opmerking 1 tot en met
désignation ne comprend pas les matières pyrophoriques, les matières 3 van het handboek van testen en criteria. De pyrofore stoffen, de
auto échauffantes et les matières qui réagissent au contact de l'eau. voor zelfverhitting vatbare stoffen en de stoffen die in contact met
water reageren zijn niet in deze omschrijving inbegrepen. De chemische
La chaleur chimique de combustion doit être déterminée avec une des verbrandingswarmte dient via een van de volgende methodes bepaald te
méthodes suivantes ASTM D 24O, ISO/FDIS 13943 :1999 (E/F) 86.1 à 86.3 worden : ASTM D 240, ISO/FDIS 13943 :1999 (E/F) 86.1 tot 86.3 of NFPA
ou NFPA 30B; Dans la section 1.2.1, la définition de « conteneur » est remplacée par : « Conteneur", un engin de transport (cadre ou autre engin analogue) - ayant un caractère permanent et étant de ce fait suffisamment résistant pour permettre son usage répété; - spécialement conçu pour faciliter le transport de marchandises, sans rupture de charge, par un ou plusieurs modes de transport; - muni de dispositifs facilitant l'arrimage et la manutention, notamment lors de son transbordement d'un moyen de transport à un autre; - conçu de façon à faciliter le remplissage et la vidange (voir aussi "Conteneur bâché", "Conteneur fermé", "Conteneur ouvert", "Grand conteneur" et "Petit conteneur"). Les sous-sections et paragraphes reproduits ci-après remplacent les actuels : 1.6.1.12 Les dispositions de la section 1.9.5 doivent s'appliquer uniquement à partir du 1 juillet 2007. Nonobstant les dispositions de la section 1.9.5, les Parties contractantes pourront encore appliquer, jusqu'au 31 décembre 2009 au plus tard, des restrictions au passage des véhicules dans les tunnels routiers conformément aux dispositions de la législation nationale. 2.1.3.4.1 Les solutions et mélanges contenant l'une des matières nommément mentionnées ci-après doivent toujours être classés sous la même rubrique que la matière qu'ils contiennent, à condition qu'ils ne présentent pas les caractéristiques de danger indiquées en 2.1.3.5.3 : -- Classe 3 N° ONU 1921 PROPYL'NEIMINE STABILISEE; N° ONU 2481 ISOCYANATE D'ETHYLE; N° ONU 3064 NITROGLYCERINE EN SOLUTION ALCOOLIQUE, avec plus de 1 % mais pas plus de 5 % de nitroglycérine. -- Classe 6.1 N° ONU 1051 CYANURE D'HYDROGENE STABILISE, avec moins de 3 % d'eau; N° ONU 1185 ETHYLENEIMINE STABILISEE; N° ONU 1259 NICKEL-TETRACARBONYLE; N° ONU 1613 CYANURE D'HYDROGENE EN SOLUTION AQUEUSE (ACIDE CYANHYDRIQUE EN SOLUTION AQUEUSE), contenant au plus 20 % de cyanure d'hydrogène; N° ONU 1614 CYANURE D'HYDROGENE STABILISE, avec moins de 3 % d'eau et absorbé dans un matériau inerte poreux; N° ONU 1994 FER PENTACARBONYLE; N° ONU 2480 ISOCYANATE DE METHYLE; N° ONU 3294 CYANURE D'HYDROGENE EN SOLUTION ALCOOLIQUE, contenant au plus 45 % de cyanure d'hydrogène. -- Classe 8 N° ONU 1052 FLUORURE D'HYDROGENE ANHYDRE; N° ONU 1744 BROME ou N° ONU 1744 BROME EN SOLUTION; N° ONU 1790 ACIDE FLUORHYDRIQUE, contenant plus de 85 % de fluorure d'hydrogène; N° ONU 2576 OXYBROMURE DE PHOSPHORE FONDU. 2.2.61.1.14 Les matières, solutions et mélanges, à l'exception des matières et préparations servant de pesticides, qui ne répondent pas aux critères des Directives 67/548/CEE (3) ou 1999/45/CE (4) telles que modifiées et ne sont donc pas classés comme très toxiques, toxiques ou nocives selon ces directives telles que modifiées, peuvent être considérés comme des matières n'appartenant pas à la classe 6.1. (3) Directive du Conseil 67/548/CEE du 27 juin 1967 concernant le rapprochement des dispositions législatives, réglementaires et administratives relatives à la classification, à l'emballage et à l'étiquetage des matières dangereuses (Journal officiel des 30B; De hieronder weergegeven onderafdeling en paragrafen vervangen de bestaande : 2.2.61.1.14 Stoffen, oplossingen en mengsels - met uitzondering van stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden - die niet voldoen aan de criteria van de Richtlijnen 67/548/EEG (3) of 1999/45/EG (4) zoals gewijzigd, en die daarom volgens deze Richtlijnen, zoals gewijzigd, niet als zeer giftig, giftig of schadelijk ingedeeld zijn, mogen aanzien worden als stoffen die niet behoren tot klasse 6.1. 2.2.62.1.11.1 Medisch afval of ziekenhuisafval dat infectueuze stoffen van categorie A bevat wordt - al naargelang het geval - bij de UN-nummers 2814 of 2900 ingedeeld. Medisch afval of ziekenhuisafval dat infectueuze stoffen van categorie B bevat wordt bij UN-nummer 3291 ingedeeld. (3) Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (
Communautés européennes N° L 196 du 16 août 1967, p. 1). Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 196 van 16
augustus 1967, p. 1).
(4) Directive du Conseil 1999/45/CE du Parlement européen et du (4) Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31
Conseil du 31 mai 1999 concernant le rapprochement des dispositions mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en
législatives, réglementaires et administratives des Etats membres bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de
relatives à la classification, à l'emballage et à l'étiquetage des
préparations dangereuses (Journal officiel des Communautés européennes verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (Publicatieblad
N° L 200 du 30 juillet 1999, p. 1 à 68). van de Europese Gemeenschappen nr. L 200 van 30 juli 1999, p. 1 tot
2.2.62.1.11.1 Les déchets médicaux ou déchets d'hôpital contenant des 68).
matières infectieuses de la catégorie A sont affectés aux nos ONU 2814
ou 2900, selon le cas. Les déchets médicaux ou déchets d'hôpital
contenant des matières infectieuses de la catégorie B sont affectés au N° ONU 3291. OPMERKING : Het medisch afval of ziekenhuisafval, dat ingedeeld is bij
NOTA : Les déchets médicaux ou d'hôpital affectés au numéro 18 01 03 nummer 18 01 03 (Afval van de gezondheidszorg bij mens of dier en/of
(Déchets provenant des soins médicaux ou vétérinaires et/ou de la
recherche associée - déchets provenant des maternités, du diagnostic, verwant onderzoek - afval van verloskundige zorg en de diagnose,
du traitement ou de la prévention des maladies de l'homme - déchets behandeling of preventie van ziektes bij de mens - afval waarvan de
dont la collecte et l'élimination font l'objet de prescriptions inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen
particulières vis-à-vis des risques d'infection) ou 18 02 02 (Déchets teneinde infectie te voorkomen) of 18 02 02 (Afval van de
provenant des soins médicaux ou vétérinaires et/ou de la recherche gezondheidszorg bij mens of dier en/of verwant onderzoek - afval van
associée - déchets provenant de la recherche, du diagnostic, du onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij
traitement ou de la prévention des maladies des animaux - déchets dont dieren - afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen
la collecte et l'élimination font l'objet de prescriptions particulières vis-à-vis des risques d'infection) suivant la liste des déchets annexée à la Décision de la Commission européenne n° 2000/532/CE (5) telle que modifiée, doivent être classés suivant les dispositions du présent paragraphe, sur la base du diagnostic médical ou vétérinaire concernant le patient ou l'animal. 2.2.8.1.9 Les matières, solutions et mélanges qui : -- ne satisfont pas aux critères des Directives 67/548/CEE (3) ou 1999/45/CE (4) modifiées et ne sont donc pas classés comme étant corrosifs d'après ces directives modifiées; et -- ne présentent pas un effet corrosif sur l'acier ou l'aluminium; peuvent être considérés comme des matières n'appartenant pas à la classe 8. aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen) volgens de lijst van afvalstoffen in bijlage bij de Beschikking van de Europese Commissie 2000/532/EG (5), zoals gewijzigd, moet conform de bepalingen van onderhavige paragraaf geclassificeerd worden, op basis van de medische of diergeneeskundige diagnose betreffende de patiënt of het dier. 2.2.8.1.9 Stoffen, oplossingen en mengsels die - niet aan de criteria beantwoorden van de Richtlijnen 67/548/EEG (3) of 1999/45/EG (4), zoals gewijzigd, en dus niet als bijtend ingedeeld zijn volgens deze Richtlijnen, zoals gewijzigd, en die - geen corrosieve inwerking hebben op ijzer of aluminium, mogen aanzien worden als stoffen die niet tot klasse 8 behoren.
NOTA : Les nos ONU 1910 oxyde de calcium et 2812 aluminate de sodium OPMERKING : UN 1910 Calciumoxide en UN 2812 natriumaluminaat, die
qui figurent dans le Règlement type de l'ONU ne sont pas soumis aux opgesomd zijn in de modelvoorschriften van de VN, zijn niet
prescriptions de l'ADR. onderworpen aan de voorschriften van het ADR.
2.2.9.1.11 Les micro-organismes génétiquement modifiés (MOGM) et les 2.2.9.1.11 Genetisch gemodificeerde micro-organismen (GMMO's) en
organismes génétiquement modifiés (OGM) sont des micro-organismes et genetisch gemodificeerde organismen (GMO's) zijn micro-organismen en
organismes dans lesquels le matériel génétique a été à dessein modifié organismen waarin het genetisch materiaal opzettelijk veranderd werd
selon un processus qui n'intervient pas dans la nature. Ils sont via een proces dat in de natuur niet voorkomt. Ze worden ingedeeld bij
affectés à la classe 9 (N° ONU 3245) s'ils ne répondent pas à la klasse 9 (UN 3245) indien ze niet beantwoorden aan de definitie van
définition des substances infectieuses, mais peuvent entraîner chez infectueuze (besmettelijke) stoffen, maar bij dieren, planten of
les animaux, les végétaux ou les matières microbiologiques des microbiologische stoffen veranderingen kunnen teweegbrengen die
modifications qui, normalement, ne résultent pas de la reproduction naturelle. normalerwijze niet uit de natuurlijke voortplanting voortvloeien.
NOTA 1 : Les MOGM qui sont des matières infectieuses sont des matières OPMERKING : 1. GMMO's en GMO's die besmettelijke stoffen zijn, zijn
de la classe 6.2 (nos ONU 2814, 2900 et 3373). stoffen van klasse 6.2 (UN-nummers 2814, 2900 of 3373).
NOTA 2 : Les MOGM et les OGM ne sont pas soumis aux prescriptions de OPMERKING : 2. GMMO's en GMO's zijn niet onderworpen aan de
l'ADR lorsque les autorités compétentes des pays d'origine, de transit voorschriften van het ADR indien de bevoegde overheden van de landen
et de destination en autorisent l'utilisation (10). van oorsprong, van doorvoer en van bestemming het gebruik ervan
toelaten (13).
NOTA 3 : Les animaux vivants ne doivent pas servir à transporter des OPMERKING : 3. Levende dieren mogen niet gebruikt worden om bij deze
micro-organismes génétiquement modifiés relevant de la présente klasse ingedeelde genetisch gemodificeerde micro-organismen te
classe, sauf si la matière ne peut être transportée autrement. vervoeren, tenzij het onmogelijk is om de stof op een andere wijze te
(5) Décision de la Commission européenne n° 2000/532/CE du 3 mai 2000 vervoeren. (5) Beschikking van de Commissie 2000/532/EG van 3 mei 2000 tot
remplaçant la Décision 94/3/CE établissant une liste de déchets en vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst
application de l'article 1er, point a), de la Directive 75/442/CEE du van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn
Conseil relative aux déchets (remplacée par la Directive 2006/12/CE du 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen (vervangen door
Parlement européen et du Conseil (Journal officiel des Communautés Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad
européennes N° L 114 du 27 avril 2006, p. 9)) et à la Décision (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 114 van 27 april
94/904/CE du Conseil établissant une liste de déchets dangereux en 2006, p. 9)) en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van
een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid
application de l'article 1er, paragraphe 4, de la Directive 91/689/CEE 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke
du Conseil relative aux déchets dangereux (Journal officiel des afvalstoffen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 226 van
Communautés européennes L 226 du 6 septembre 2000, page 3). 6 september 2000, bladzijde 3).
(3) Directive 67/548/CEE du Conseil, du 27 juin 1967, concernant le (3) Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de
rapprochement des dispositions législatives, réglementaires et aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake
administratives relatives à la classification, l'emballage et
l'étiquetage des substances dangereuses (Journal officiel des de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen
Communautés européennes N° L 196 du 16 août 1967). (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L. 196 van 16
(4) Directive 1999/45/CE du Parlement européen et du Conseil du 31 mai augustus 1967). (4) Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31
1999 concernant le rapprochement des dispositions législatives, mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en
réglementaires et administratives des Etats membres relatives à la bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de
classification, l'emballage et l'étiquetage des préparations verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (
dangereuses (Journal officiel des Communautés européennes N° L 200 du Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 200 van 30 juli
30 juillet 1999, p. 1 à 68). 1999, p. 1 tot 68).
(10) Voir notamment la partie C de la Directive 2001/18/CE du (13) Zie in het bijzonder deel C van Richtlijn 2001/18/EG van het
Parlement européen et du Conseil relative à la dissémination Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van
volontaire d'organismes génétiquement modifiés dans l'environnement et genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking
à la suppression de la Directive 90/220/CEE (Journal officiel des van Richtlijn 90/220/EEG (Publicatieblad van de Europese
Communautés européennes, N° L.106, du 17 avril 2001, pp. 8 à 14) qui Gemeenschappen, nr. L.106 van 17 april 2001, p. 8 tot en met 14), dat
fixe les procédures d'autorisation dans la Communauté européenne. de toelatingsprocedures in de Europese Gemeenschap vastlegt.
2.2.9.1.12 (supprimé) 2.2.9.1.12 (Geschrapt).
3.1.2.2 Si les conjonctions "et" ou "ou" sont en minuscules ou si des 3.1.2.2 Indien de voegwoorden "en" of "of" in kleine letters zijn
éléments du nom sont séparés par des virgules, il n'est pas nécessaire aangegeven, of indien delen van de naam door komma's zijn gescheiden,
d'inscrire le nom intégralement sur le document de transport ou les is het niet nodig om de naam volledig op het vervoerdocument of op de
marques des colis. Tel est le cas notamment lorsqu'une combinaison de kenmerking van de colli aan te geven. Dit is in het bijzonder het
geval wanneer een combinatie van verscheidene afzonderlijke rubrieken
plusieurs rubriques distinctes figure sous le même numéro ONU. Pour onder éénzelfde UN-nummer voorkomt. Om te illustreren op welke wijze
illustrer la façon dont la désignation officielle de transport est de officiële vervoersnaam in dergelijke gevallen wordt gekozen, kan
choisie en pareil cas, on peut donner les exemples suivants : men volgende voorbeelden geven :
a) N° ONU 1057 BRIQUETS ou RECHARGES POUR BRIQUETS. On retiendra comme a) UN 1057 AANSTEKERS of NAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERS. De officiële
désignation officielle de transport celle des désignations ci-après vervoersnaam is de meest passende van de volgende benamingen :
qui conviendra le mieux :
BRIQUETS AANSTEKERS
RECHARGES POUR BRIQUETS; NAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERS;
b) N° ONU 2793 ROGNURES, COPEAUX, TOURNURES ou EBARBURES DE METAUX FERREUX sous forme autoéchauffante. Comme désignation officielle de transport on choisit celle qui convient le mieux parmi les combinaisons possibles ci-après : ROGNURES DE METAUX FERREUX COPEAUX DE METAUX FERREUX TOURNURES DE METAUX FERREUX EBARBURES DE METAUX FERREUX Au tableau A du chapitre 3.2, les lignes concernant les marchandises reprises ci-après sont remplacées par : Pour la consultation du tableau, voir image b) UN 2793 BOORSPANEN, FREESSPANEN OF DRAAISPANEN VAN FERROMETALEN in een voor zelfverhitting vatbare vorm. De officiële vervoersnaam is de meest passende van de volgende mogelijke combinaties : BOORSPANEN VAN FERROMETALEN FREESSPANEN VAN FERROMETALEN DRAAISPANEN VAN FERROMETALEN Tabel A van het Hoofdstuk 3.2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In tabel B van afdeling 3.2.2 worden de rijen met betrekking tot de hieronder opgesomde stoffen vervangen door deze die hier zijn aangegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In dezelfde tabel worden de rijen met betrekking tot Hydrochinon, oplossing en Hydrochinon, vast geschrapt.
Le texte de la disposition spéciale 637 reproduit ci-après remplace De hieronder weergegeven bijzondere bepaling 637 vervangt de bestaande
l'actuel dans la division 3.3.1 : in afdeling 3.3.1 :
637 Les micro-organismes génétiquement modifiés et les organismes génétiquement modifiés sont ceux qui ne sont pas dangereux pour l'homme ni pour les animaux, mais qui pourraient modifier les animaux, les végétaux, les matières microbiologiques et les écosystèmes d'une manière qui ne pourrait pas se produire dans la nature. Les micro-organismes génétiquement modifiés et les organismes génétiquement modifiés ne sont pas soumis aux prescriptions de l'ADR lorsque les autorités compétentes des pays d'origine, de transit et de destination en autorisent l'utilisation (1). Les animaux vertébrés ou invertébrés vivants ne doivent pas être utilisés pour transporter des matières affectées à ce N° ONU, à moins qu'il soit impossible de transporter celles-ci d'une autre manière. Pour le transport de matières facilement périssables sous ce numéro ONU, des renseignements appropriés doivent être donnés, par exemple : "Conserver au frais à +2/+4 °C" ou "Ne pas décongeler" ou "Ne pas congeler". (1) Voir notamment la partie C de la Directive 2001/18/CE du Parlement européen et du Conseil relative à la dissémination volontaire d'organismes génétiquement modifiés dans l'environnement et à la 637 Genetisch gemodificeerde micro-organismen en genetisch gemodificeerde organismen zijn deze die niet gevaarlijk zijn voor mens of dier, maar die mogelijk dieren, planten, microbiologische stoffen en ecosystemen kunnen veranderen op een wijze die in de natuur niet voorkomt. Genetisch gemodificeerde micro-organismen en genetisch gemodificeerde organismen zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR wanneer de bevoegde overheden van de landen van oorsprong, doorvoer en bestemming het gebruik ervan toelaten (1) Levende gewervelde of ongewervelde dieren mogen niet gebruikt worden om bij dit UN-nummer ingedeelde stoffen te vervoeren, tenzij het onmogelijk is om deze stoffen op een andere wijze te vervoeren. Voor het vervoer van licht bederfbare stoffen onder dit UN-nummer moeten gepaste inlichtingen gegeven worden; bijvoorbeeld : « Koel bewaren bij +2/+4 °C » of « Niet ontdooien » of « Niet bevriezen ». De hieronder weergegeven afdeling en paragraaf vervangen de bestaande : (1) Zie in het bijzonder deel C van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking
suppression de la Directive 90/220/CEE ( Journal officiel des van Richtlijn 90/220/EEG ( Publicatieblad van de Europese
Communautés européennes, No L.106, du 17 avril 2001, pp. 8 à 14) qui Gemeenschappen, nr. L.106 van 17 april 2001, p. 8 tot en met 14), dat
fixe les procédures d'autorisation dans la Communauté européenne.
Les sections, sous-sections et paragraphes reproduits ci-après de toelatingsprocedures in de Europese Gemeenschap vastlegt.
remplacent les actuels :
4.1.1 Dispositions générales relatives à l'emballage des marchandises 4.1.1 Algemene bepalingen met betrekking tot het verpakken van
dangereuses dans des emballages, y compris des GRV et des grands gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote
emballages verpakkingen
NOTA : pour l'emballage des marchandises des classes 2, 6.2 et 7, les OPMERKING : De algemene bepalingen van onderhavige afdeling zijn
dispositions générales de la présente annexe s'appliquent uniquement slechts van toepassing op het verpakken van goederen van de klassen 2,
dans les conditions indiquées 4.1.8.2 (classe 6.2), 4.1.9.1.5 (classe 6.2 en 7 onder de voorwaarden die in 4.1.8.2 (klasse 6.2), 4.1.9.1.5
7) et dans les instructions d'emballage pertinentes du 4.1.4 (P201 (klasse 7) en in de pertinente verpakkingsinstructies van 4.1.4 (P201
pour la classe 2 et P620, P621, IBC620 et LP621 pour la classe 6.2). voor klasse 2 en P620, P621, IBC620 en LP621 voor klasse 6.2) aangegeven zijn.
4.1.1.19.2 Conditions 4.1.1.19.2 Voorwaarden
Les densités relatives des matières de remplissage ne doivent pas De densiteiten van de vulstoffen mogen niet groter zijn dan deze die
dépasser celles qui servent à fixer la hauteur dans l'épreuve de dienen om de hoogte te bepalen bij de valproef die overeenkomstig
chute, exécutée conformément au 6.1.5.3.5 ou au 6.5.6.9.4, et la masse 6.1.5.3.5 of 6.5.6.9.4 wordt uitgevoerd, en om de massa te bepalen bij
dans l'épreuve de gerbage, exécutée conformément au 6.1.5.6 ou, le cas de stapelproef die overeenkomstig 6.1.5.6 of - in voorkomend geval -
échéant, conformément au 6.5.6.6, avec les liquides assimilés de overeenkomstig 6.5.6.6 met de geassimileerde standaardvloeistof(fen)
référence. Les pressions de vapeur des matières de remplissage à 50 °C wordt uitgevoerd. De dampspanningen van de vulstoffen bij 50 °C of bij
ou à 55 °C ne doivent pas dépasser celles qui servent à fixer la 55 °C mogen niet groter zijn dan deze die dienen om de druk te bepalen
pression dans l'épreuve de pression interne (hydraulique), exécutée bij de inwendige (hydraulische) drukproef die overeenkomstig 6.1.5.5.4
conformément au 6.1.5.5.4 ou au 6.5.6.8.4.2, avec les liquides of 6.5.6.8.4.2 met de geassimileerde standaardvloeistof(fen) wordt
assimilés de référence. Lorsque les matières de remplissage sont uitgevoerd. Wanneer de vulstoffen geassimileerd zijn met een mengsel
assimilées à un mélange de liquides de référence, les valeurs van standaardvloeistoffen, mogen de overeenkomstige waarden van de
correspondantes des matières de remplissage ne doivent pas dépasser vulstoffen niet groter zijn dan de minimale waarden van de
les valeurs minimales des liquides de référence assimilés obtenues à geassimileerde standaardvloeistoffen die bekomen worden uit de
partir des hauteurs de chute, des masses superposées et des pressions d'épreuve internes.. toegepaste valhoogtes, stapelmassa's en inwendige beproevingsdrukken.
Exemple : Le N° ONU 1736 chlorure de benzoyle est assimilé au mélange Voorbeeld : UN 1736 benzoylchloride is geassimileerd met het mengsel
de liquides de référence "mélange d'hydrocarbures et solution van standaardvloeistoffen « mengsel van koolwaterstoffen en
mouillante". Il a une pression de vapeur de 0,34 kPa à 50 °C et une densité relative environ égale à 1,2. Les niveaux d'exécution des épreuves sur les modèles types de fûts et de bidons (jerricanes) en plastique correspondent fréquemment aux niveaux minimaux requis. Dans la pratique, cela veut dire qu'on exécute souvent l'épreuve de gerbage en empilant des charges et en ne tenant compte que d'une densité de 1,0 pour le "mélange d'hydrocarbures" et d'une densité de 1,2 pour la "solution mouillante" (voir la définition des liquides de référence au 6.1.6). En conséquence, la compatibilité chimique de tels modèles types éprouvés ne serait pas vérifiée pour le chlorure de benzoyle en raison du niveau d'épreuve inapproprié du modèle type avec le liquide de référence "mélange d'hydrocarbures". (Comme dans la majorité des cas la pression d'épreuve hydraulique interne appliquée n'est pas inférieure à 100 kPa, la pression de vapeur du chlorure de benzoyle devrait être visée par ce niveau d'épreuve conformément au 4.1.1.10.). Toutes les composantes d'une matière de remplissage pouvant être une solution, un mélange ou une préparation, telles que des agents mouillants dans les détergents ou des désinfectants, qu'ils soient dangereux ou non, elles doivent être introduites dans la procédure d'assimilation. 4.1.3.6.1 Sauf indication contraire dans l'ADR, les récipients à pression satisfaisant : a) aux prescriptions applicables du chapitre 6.2; ou b) aux normes nationales ou internationales relatives à la conception, la construction, aux épreuves, à la fabrication et au contrôle, appliquées par le pays de fabrication, à condition que les dispositions du 4.1.3.6 soient respectées, et que, pour les bouteilles, tubes, fûts à pression et cadres de bouteilles en métal, la construction soit telle que le rapport minimal entre la pression d'éclatement et la pression d'épreuve soit de : (i) 1,50 pour les récipients à pression rechargeables; (ii) 2,00 pour les récipients à pression non rechargeables, sont autorisés pour le transport de toute matière liquide ou solide autre que les explosifs, les matières thermiquement instables, les peroxydes organiques, les matières autoréactives, les matières susceptibles de causer, par réaction chimique, une augmentation sensible de la pression à l'intérieur de l'emballage et les matières radioactives (autres que celles autorisées au 4.1.9). Cette sous-section n'est pas applicable aux matières mentionnées au 4.1.4.1, dans le tableau 3 de l'instruction d'emballage P200 et au 4.1.4.4. Le paragraphe (9) de l'instruction d'emballage P200 dans la sous-section 4.1.4.1, reproduit ci-après remplace l'actuel : (9) Si des dispositions spéciales ne figurent pas pour certaines matières dans les tableaux ci-après, des contrôles périodiques doivent avoir lieu : a) Tous les cinq ans, pour les récipients à pression destinés au transport des gaz des codes de classification 1T, 1TF, 1TO, 1TC, 1TFC, 1TOC, 2T, 2TO, 2TF, 2TC, 2TFC, 2TOC, 4A, 4F et 4TC; b) Tous les cinq ans, pour les récipients à pression destinés au transport de matières relevant d'autres classes; c) Tous les dix ans, pour les récipients à pression destinés au transport des gaz des codes de classification 1A, 1O, 1F, 2A, 2O et 2F. En dérogation au présent paragraphe, les contrôles périodiques des récipients à pression en matériau composite doivent être effectués à des intervalles déterminés par l'autorité compétente de la partie contractante à l'ADR qui a agréé le code technique de conception et de construction. Au tableau 2 de l'instruction d'emballage P200 dans la sous-section 4.1.4.1, la rangée relative à la matière énumérée ci-après, est remplacée par celle reprise ci-dessous : Pour la consultation du tableau, voir image Les sous-sections et paragraphes reproduits ci-après remplacent les actuels : 4.1.6.14 Pour les récipients à pression "UN", les normes ISO énumérées ci-après doivent être appliquées. Pour les autres récipients à pression, les dispositions de la section 4.1.6 sont réputées satisfaites si les normes appropriées suivantes sont appliquées : Pour la consultation du tableau, voir image 4.2.4.2 Les CGEM doivent être conformes aux prescriptions applicables à la conception et à la construction, ainsi qu'aux contrôles et aux épreuves qu'ils doivent subir, énoncés au 6.7.5. Les éléments des CGEM doivent subir un contrôle périodique conformément aux dispositions énoncées dans l'instruction d'emballage P200 du 4.1.4.1 et au 6.2.1.6. 4.3.4.1.1 Codage des citernes Les 4 parties des codes (codes-citerne) indiqués dans la colonne (12) du tableau A du chapitre 3.2 ont les significations suivantes : Pour la consultation du tableau, voir image 5.1.2.1 b) Les flèches d'orientation illustrée au 5.2.1.9 doivent être apposées sur deux côtés opposés des suremballages suivants : i) suremballages contenant des colis qui doivent être marqués conformément au 5.2.1.9.1, à moins que les marques demeurent visibles, et ii) suremballages contenant des liquides dans des colis qu'il n'est pas nécessaire de marquer conformément au 5.2.1.9.2, à moins que les fermetures restent visibles. 5.4.1.2.2 Dispositions additionnelles pour la classe 2 a) Pour le transport de mélanges (voir 2.2.2.1.1) en citernes (citernes démontables, citernes fixes, citernes mobiles, conteneurs-citernes ou éléments de véhicules-batteries ou de CGEM), la composition du mélange en pourcentage du volume ou en pourcentage de la masse doit être indiquée. Il n'est pas nécessaire d'indiquer les constituants du mélange de concentration inférieure à 1% (voir aussi 3.1.2.8.1.2). Il n'est pas nécessaire d'indiquer la composition du mélange lorsque les noms techniques autorisés par les dispositions spéciales 581, 582 ou 583 sont utilisés en complément de la désignation officielle de transport; b) Pour le transport de bouteilles, tubes, fûts à pression, récipients cryogéniques et cadres de bouteilles dans les conditions du 4.1.6.10, la mention suivante doit être portée dans le document de transport : "Transport selon 4.1.6.10". 6.1.5.3.1 Nombre d'échantillons (par modèle type et par fabricant) et orientation de l'échantillon pour l'épreuve de chute Pour les essais autres que ceux de chute à plat, le centre de gravité doit se trouver à la verticale du point d'impact. Si plusieurs orientations sont possibles pour un essai donné, on doit choisir l'orientation pour laquelle le risque de rupture de l'emballage est le plus grand. Pour la consultation du tableau, voir image 6.1.5.7.2 Préparation particulière de l'échantillon en vue de l'épreuve : Les échantillons doivent être préstockés avec la matière de remplissage originale conformément au 6.1.5.2.5 ou, pour les emballages en polyéthylène, avec le mélange liquide d'hydrocarbures normalisé (white spirit) conformément au 6.1.5.2.6. 6.1.5.7.3 Méthode d'épreuve : Les échantillons d'épreuve remplis avec la matière pour laquelle l'emballage sera autorisé doivent être pesés avant et après un stockage de 28 jours à 23 °C et 50 % d'humidité atmosphérique relative. Pour les emballages en polyéthylène, l'épreuve peut être effectuée avec le mélange liquide d'hydrocarbures normalisé (white spirit) au lieu du benzène, du toluène et du xylène. 6.4.23.14 Chaque certificat d'agrément délivré par une autorité compétente pour un modèle de colis doit comporter les renseignements suivants : v) Si l'autorité compétente le juge utile, la mention du nom du demandeur; w) La signature et le nom du fonctionnaire délivrant le certificat. 6.7.1.1 Les prescriptions du présent chapitre s'appliquent aux citernes mobiles conçues pour le transport des marchandises dangereuses, ainsi qu'aux CGEM conçus pour le transport de gaz non réfrigérés de la classe 2, par tous les modes de transport. Outre les prescriptions formulées dans le présent chapitre, et sauf indication contraire, les prescriptions applicables énoncées dans la Convention internationale sur la sécurité des conteneurs (CSC) de 1972, telle que modifiée, devront être remplies par toute citerne mobile multimodale ou tout CGEM répondant à la définition du "conteneur" aux termes de cette Convention. Des prescriptions supplémentaires pourront s'appliquer aux citernes mobiles offshore et aux CGEM qui sont manutentionnées en haute mer. 6.7.5.12.4 Le contrôle périodique à intervalles de cinq ans doit comprendre un examen extérieur de la structure, des éléments et de l'équipement de service conformément au 6.7.5.12.6. Les éléments et les tubulures doivent être soumis aux épreuves selon la périodicité fixée dans l'instruction d'emballage P200 du 4.1.4.1 et conformément aux dispositions du 6.2.1.6. Si les éléments et leurs équipements ont subi séparément une épreuve de pression, ils doivent être soumis ensemble à une épreuve d'étanchéité après assemblage. 6.8.2.7 Prescriptions relatives aux citernes qui ne sont pas conçues, construites et éprouvées selon des normes Les citernes qui ne sont pas conçues, construites et éprouvées conformément aux normes énumérées au 6.8.2.6, doivent être conçues, construites et éprouvées conformément aux prescriptions d'un code technique garantissant le même degré de sécurité et reconnu par l'autorité compétente. Néanmoins les citernes doivent satisfaire aux exigences minimales du 6.8.2 Lorsqu'une norme appropriée est référencée au 6.8.2.6, l'autorité compétente doit, dans les deux ans, retirer sa reconnaissance de l'utilisation de tout code technique prévu pour les mêmes fins. Ceci n'enlève pas à l'autorité compétente le droit de reconnaître des codes techniques pour tenir compte des progrès scientifiques et techniques, ou lorsque aucune norme n'existe, ou pour traiter d'aspects spécifiques non prévus dans les normes. L'autorité compétente doit transmettre au secrétariat de la CEE-ONU une liste des codes techniques qu'elle reconnaît. Cette liste devrait inclure les informations suivantes : nom et date du code, objet du code et informations sur les moyens de se le procurer. Le secrétariat doit rendre cette information accessible au public sur son site internet. Pour l'épreuve, l'inspection et le marquage, la norme applicable référencée au 6.8.2.6 peut également être utilisée. 7.3.2.6.1 Déchets de la classe 6.2 N° ONU 2814 (carcasses animales uniquement) et N° ONU 2900 (carcasses animales et déchets uniquement)) a) Pour le transport de déchets des nos ONU 2814 et 2900, les conteneurs pour vrac bâchés BK1 ne sont autorisés que s'ils ne sont pas chargés à leur capacité maximale, de manière à empêcher que les matières viennent au contact de la bâche. Les conteneurs pour vrac à toit fermé BK2 sont aussi autorisés; b) Les conteneurs pour vrac à toit fermé ou bâchés ainsi que leurs ouvertures doivent être étanches, soit par construction soit par pose d'une doublure; c) Les déchets des nos ONU 2814 et 2900 doivent être soigneusement désinfectés avant d'être chargés en vue de leur transport; d) Les déchets des nos ONU 2814 et 2900 se trouvant dans un conteneur pour vrac bâché doivent être recouverts d'une doublure supplémentaire lestée par un matériau absorbant imbibé d'un désinfectant approprié; e) Les conteneurs pour vrac bâchés ou à toit fermé utilisés pour le transport des déchets des nos ONU 2814 et 2900 ne doivent pas être réutilisés avant d'avoir été soigneusement nettoyés et désinfectés. oppervlakteactieve oplossing ». Benzoylchloride heeft een dampspanning van 0,34 kPa bij 50 °C en een densiteit van ongeveer 1,2. De niveaus waarop de beproevingen op het constructietype van vaten en jerrycans uit kunststof worden uitgevoerd stemmen vaak overeen met de minimaal vereiste niveaus. In de praktijk betekent dit dat de stapelproef vaak uitgevoerd wordt met een opgestapelde massa die slechts rekening houdt met een densiteit van 1 voor het « mengsel van koolwaterstoffen » en met een densiteit van 1,2 voor de « oppervlakteactieve oplossing » (zie de definitie van de standaardvloeistoffen in 6.1.6). Daaruit volgt dat de chemische compatibiliteit van de aldus beproefde constructietypes niet aangetoond zou zijn voor benzoylchloride, omwille van het ontoereikend niveau van de beproevingen op het constructietype met de standaardvloeistof « mengsel van koolwaterstoffen ». (Aangezien in de meeste gevallen de druk die bij de hydraulische drukproef wordt toegepast niet lager is dan 100 kPa, zou de dampspanning van benzoylchloride krachtens 4.1.1.10 afgedekt zijn door dit beproevingsniveau). Alle componenten van een vulstof (die een oplossing, een mengsel of een preparaat kan zijn), zoals oppervlakte-actieve agens in detergenten en ontsmettingsmiddelen, moeten in beschouwing genomen worden bij de assimilatieprocedure, of ze nu gevaarlijk zijn of niet. De hieronder weergegeven paragraaf (9) vervangt de bestaande in verpakkingsinstructie P200 in onderafdeling 4.1.4.1 : (9) Behalve wanneer voor bepaalde stoffen in onderstaande tabel bijzondere voorschriften voorkomen, moeten de periodieke onderzoeken plaatsvinden : a) om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de classificatiecodes 1T, 1TF, 1TO, 1TC, 1TFC, 1TOC, 2T, 2TO, 2TF, 2TC, 2TFC, 2TOC, 4A, 4F en 4TC; b) om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen die ingedeeld zijn bij andere klassen; c) om de tien jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de classificatiecodes 1A, 1O, 1F, 2A, 20 en 2F. In afwijking van het bepaalde in deze paragraaf, moeten de periodieke onderzoeken van de drukrecipiënten uit composietmaterialen uitgevoerd worden met intervallen die bepaald worden door de bevoegde overheid van de Verdragspartij bij het ADR die de technische code voor het ontwerp en de constructie goedgekeurd heeft. In tabel 2 van verpakkingsinstructie P200 in onderafdeling 4.1.4.1 wordt de rij met betrekking tot de hieronder opgesomde stoffen vervangen door deze die hier zijn aangegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De hieronder weergegeven onderafdelingen en paragrafen vervangen de bestaande : 4.1.6.14 De hieronder opgesomde ISO-normen moeten toegepast worden voor UN-drukrecipiënten. Voor de andere drukrecipiënten wordt aangenomen dat aan de bepalingen van afdeling 4.1.6 is voldaan indien de gepaste, hieronder aangegeven normen toegepast worden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.2.4.2 De MEGC's moeten voldoen aan de in 6.7.5 opgenomen voorschriften die betrekking hebben op hun ontwerp en bouw en op de nazichten en beproevingen die ze moeten ondergaan. De elementen van de MEGC's moeten een periodiek onderzoek ondergaan dat voldoet aan de bepalingen die voorkomen in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 en in 6.2.1.6. 4.3.3.1.3 te schrappen 4.3.4.1.1 Codering van de tanks De vier onderdelen van de in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven tankcodes hebben de volgende betekenis : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.2.2.1.12 te schrappen 5.4.1.2.2 Bijkomende bepalingen voor de klasse 2 a) Bij het vervoer van mengsels (zie 2.2.2.1.1) in tanks (afneembare tanks, vaste tanks, mobiele tanks, tankcontainers, elementen van batterijvoertuigen of MEGC's) dient de samenstelling van het mengsel in volume-% of in massa-% aangegeven te worden. Componenten met een concentratie van minder dan 1 % moeten niet vermeld worden (zie ook 3.1.2.8.1.2). De samenstelling van het mengsel moet niet aangegeven worden wanneer de door de bijzondere bepalingen 581, 582 of 583 toegelaten technische benamingen gebruikt worden als aanvulling op de officiële vervoersnaam; b) Wanneer flessen, cylinders, drukvaten, cryogene recipiënten en flessenbatterijen volgens de voorwaarden van 4.1.6.10 vervoerd worden, moet volgende vermelding in het vervoerdocument voorkomen : "Vervoer volgens 4.1.6.10". 6.1.5.7.2 Speciale voorbereiding van de proefmonsters op de beproeving : de proefmonsters, gevuld met de te vervoeren vulstof, moeten op de in 6.1.5.2.5 vastgelegde wijze opgeslagen worden; verpakkingen uit polyethyleen mogen ook met de standaardvloeistof "mengsel van koolwaterstoffen" (white spirit) gevuld worden en de opslag gebeurt dan zoals voorgeschreven in 6.1.5.2.6. 6.1.5.7.3 Beproevingsmethode : de proefmonsters, gevuld met de toe te laten vulstof, moeten voor en na een opslag van 28 dagen (bij 23 °C en 50 % relatieve luchtvochtigheid) gewogen worden. Bij verpakkingen uit polyethyleen mag de proef uitgevoerd worden met de standaardvloeistof "mengsel van koolwaterstoffen" (white spirit) in plaats van met benzeen, tolueen of xyleen. 6.7.1.1 De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de mobiele tanks die ontworpen zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen en op de MEGC's die ontworpen zijn voor het vervoer van niet gekoelde gassen van klasse 2, via alle vervoerswijzen. Tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, moet elke multimodale mobiele tank of elke MEGC - in aanvulling op de voorschriften van onderhavig hoofdstuk - ook voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de Internationale Overeenkomst voor Veilige Containers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, indien zij beantwoordt aan de definitie van "container" binnen de termen van dat verdrag. Aanvullende voorschriften kunnen van toepassing zijn op offshore mobiele tanks en op MEGC's die op open zee worden behandeld. 6.7.5.12.4 De vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen moeten een uitwendig onderzoek omvatten van de structuur, de elementen en de bedrijfsuitrusting, conform 6.7.5.12.6. De elementen en de leidingen moeten beproefd worden met de periodiciteit die in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 is vastgelegd en conform de bepalingen van 6.2.1.6. Indien de elementen en hun uitrustingsstukken afzonderlijk een drukproef ondergingen, moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden.. 6.8.2.2.2 Elke laad- of losopening onderaan in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduid worden door een tankcode die in het derde onderdeel de letter « A » bevat (zie 4.3.4.1.1), moet voorzien zijn van twee in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen, met - een uitwendige afsluiter met een metalen leiding uit vervormbaar metaal en - een afsluitinrichting op het uiteinde van elke leiding; dit kan een schroefstop, een blindflens of een gelijkwaardige inrichting zijn. Deze afsluitinrichting moet voldoende dicht zijn om geen verlies van inhoud te hebben. Maatregelen dienen getroffen te worden opdat geen enkele druk in de leiding overblijft alvorens de afsluitinrichting volledig wordt weggenomen. Elke laad- of losopening onderaan in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduid worden door een tankcode die in het derde onderdeel de letter « B » bevat (zie 4.3.3.1.1 of 4.3.4.1.1), moet voorzien zijn van ten minste drie in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen, met - een inwendige afsluiter, d.w.z. een afsluiter die binnenin de houder of in een aangelaste flens of zijn contraflens is gemonteerd; - een uitwendige afsluiter of een gelijkwaardige inrichting (5) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld en - een afsluitinrichting op het uiteinde van elke leiding; dit kan een schroefstop, een blindflens of een gelijkwaardige inrichting zijn. Deze afsluitinrichting moet voldoende dicht zijn om geen verlies van inhoud te hebben. Maatregelen dienen getroffen te worden opdat geen enkele druk in de leiding overblijft alvorens de afsluitinrichting volledig wordt weggenomen. (5) Bij tankcontainers met een volume van minder dan 1 m3 mag deze uitwendige afsluiter of deze gelijkwaardige inrichting vervangen worden door een blindflens. De inwendige afsluiter mag nochtans vervangen worden door een afdoend beschermde uitwendige afsluiter bij tanks die bestemd zijn voor het vervoer van sommige kristalliseerbare of sterk viskeuze stoffen, en bij houders die voorzien zijn van een bekleding uit eboniet of uit een thermoplastische stof. De inwendige afsluiter moet van boven af of van beneden uit bediend kunnen worden. In beide gevallen moet de stand ervan (open of gesloten) zo mogelijk vanop de grond nagezien kunnen worden. De bedieningsinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat de afsluiter niet ontijdig kan opengaan als gevolg van een schok of een onopzettelijke handeling. Bij beschadiging van de uitwendige bedieningsinrichting moet de inwendige afsluiting doelmatig blijven. Teneinde bij beschadiging van de uitwendige vul- en losinrichtingen (buizen, zijdelinge afsluitstukken) elk inhoudsverlies te voorkomen, moeten de inwendige afsluiter en zijn zitting zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed van uitwendige krachten of zo ontworpen worden dat ze aan deze krachten kunnen weerstaan. De vul- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefstoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openen kunnen beveiligd worden. De stand en/of de sluitrichting van de afsluiters moet op ondubbelzinnige wijze aangegeven zijn. Alle openingen in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduid worden door een tankcode die in het derde onderdeel de letter « C » of « D » bevat (zie 4.3.3.1.1 of 4.3.4.1.1), moeten zich boven de vloeistofspiegel bevinden. Deze tanks mogen geen leidingen of aansluitingen onder de vloeistofspiegel bezitten. Bij de tanks die aangeduid worden door een tankcode die in het derde onderdeel de letter « C » bevat zijn evenwel reinigingsopeningen (vuistgaten) toegelaten in het onderste deel van de houder. Deze openingen moeten hermetisch kunnen afgesloten worden door een flens, waarvan de constructie dient goedgekeurd te zijn door de bevoegde overheid of door een door haar aangeduide instelling 6.8.3.5.6 Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven opschriften moeten nog de volgende vermeldingen voorkomen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld a) - de tankcode volgens het certificaat (zie 6.8.2.3.1) met de effectieve proefdruk van de tank; - het opschrift "toegelaten minimale vultemperatuur :... "; b) indien de tanks bestemd zijn voor het vervoer van één enkele stof : - de officiële vervoersnaam van de gassen en - voor de bij een n.e.g.-rubriek ingedeelde gassen - bovendien de technische benaming 14; - voor de samengeperste gassen die op massa gevuld worden en voor de vloeibaar gemaakte gassen, de sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en de opgeloste gassen, de maximaal toegelaten vulmassa in kg; c) Indien de tanks bestemd zijn voor verscheiden gebruik : - voor alle gassen waarvoor de tank goedgekeurd is, de officiële vervoersnaam van de gassen en - voor de bij een n.e.g.-rubriek ingedeelde gassen - bovendien de technische benaming 14; deze vermelding moet aangevuld worden met de aanduiding van de maximaal toelaatbare vulmassa in kg voor elk van die gassen; d) voor de houders voorzien van een warmte-isolatie : - de vermelding "geïsoleerd" (of "vacuüm-geïsoleerd") in een officiële taal van het land van inschrijving en bovendien, indien dit geen Engels, Frans of Duits is, in het Engels, in het Frans of in het Duits, tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen. Bij te voegen : 9.2.2 Elektrische uitrusting 9.2.2.1 Algemene bepalingen De elektrische installatie in haar geheel moet, overeenkomstig de tabel van 9.2.1, voldoen aan de bepalingen van 9.2.2.2 tot en met 9.2.2.6. 9.2.2.2 Leidingen 9.2.2.2.1 De elektrische leidingen moeten overgedimensioneerd zijn, teneinde verhitting te voorkomen. Ze moeten behoorlijk geïsoleerd zijn. Alle stroomkringen, met uitzondering van de hierna genoemde, moeten door middel van zekeringen of automatische schakelaars beschermd worden : - van de batterij naar het systeem voor het koud starten en stoppen van de motor; - van de batterij naar de alternator; - van de alternator naar de doos met zekeringen of schakelaars; - van de batterij naar de startmotor; - van de batterij naar de behuizing voor de aandrijfregeling van het remvertragingssysteem (zie 9.2.3.1.2), indien dit laatste elektrisch of elektromagnetisch functioneert; - van de batterij naar het elektrisch hefmechanisme van de bogieas. Bovenstaande niet-beschermde stroomkringen moeten zo kort mogelijk zijn. 9.2.2.2.2 De elektrische leidingen moeten stevig bevestigd zijn en zodanig aangebracht worden dat de bedrading degelijk beschermd is tegen mechanische en thermische invloeden. 9.2.2.3 Batterijschakelaar 9.2.2.3.1 Een schakelaar die dient om de stroomkringen te onderbreken moet zo dicht als in de praktijk mogelijk is, bij de batterij geplaatst worden. 9.2.2.3.2 Een bedieningsinrichting voor het openen en het sluiten van de schakelaar moet in de stuurcabine geplaatst worden. Deze moet gemakkelijk bereikbaar zijn voor de bestuurder en duidelijk aangegeven worden. Ze moet voorzien zijn van een beschermingsdeksel, van een commandosysteem via een complexe beweging of van een andere inrichting die het ongewild in werking treden verhindert. Er mogen bijkomende bedieningsinrichtingenen geplaatst worden op voorwaarde dat ze duidelijk geidentificeerd worden door middel van een merkteken en beschermd zijn tegen ongewilde handelingen. 9.2.2.3.3 De schakelaar moet geplaatst worden in een behuizing die een beschermingsgraad IP65 bezit, overeenkomstig de IEC-norm 529. 9.2.2.3.4 De elektrische verbindingen van de batterijschakelaar moeten een beschermingsgraad IP54 bezitten. Deze eis vervalt echter indien de verbindingen zich in een behuizing bevinden. Dit mag de batterijkoffer zijn, en het volstaat dan om deze verbindingen tegen kortsluitingen te beschermen, bijvoorbeeld met behulp van een kap uit rubber. 9.2.2.4 Batterijen De polen van de batterijen moeten elektrisch geïsoleerd zijn of door het isolerend deksel van de batterijkoffer afgedekt worden. Indien de batterijen zich niet onder de motorkap bevinden, moeten ze in een geventileerde batterijkoffer vastgezet zijn. 9.2.2.5 Permanent onder spanning staande stroomkringen 9.2.2.5.1 a) De delen van de elektrische installatie - met inbegrip van de bedrading - die na het openen van de batterijschakelaar onder spanning moeten blijven, moeten geschikt zijn voor gebruik in een gevaarlijke zone. Deze uitrusting moet voldoen aan de algemene bepalingen van delen 0 en 14 (1) van de IEC-norm 60079, en aan de van toepassing zijnde aanvullende bepalingen van delen 1, 2, 5, 6, 7, 11, 15 of 18 (2) van de IEC-norm 60079. b) Voor de toepassing van deel 14 1/ van de IEC-norm 60079 dient de volgende classificatie toegepast te worden : de elektrische uitrusting - met inbegrip van de bedrading - die permanent onder spanning staat en die niet onderworpen is aan de voorschriften van 9.2.2.3 en 9.2.2.4, moet voldoen aan de voorschriften die van toepassing zijn op zone 1 voor de elektrische uitrusting in het algemeen of aan de voorschriften die van toepassing zijn op zone 2 voor de elektrische uitrusting die zich in de bestuurderscabine bevindt; zij moet voldoen aan de voorschriften die van toepassing zijn op ontploffingsgroep IIC, temperatuurklasse T6. Indien de elektrische uitrusting die permanent onder spanning staat zich echter in een omgeving bevindt waar het niet-elektrisch materieel uit dezelfde omgeving de temperatuur tot boven de limieten van temperatuurklasse T6 doet oplopen, moet de temperatuurklasse van de elektrische uitrusting die permanent onder spanning staat ten minste deze van klasse T4 zijn. 9.2.2.5.2 De verbindingen die de batterijschakelaar overbruggen voor de elektrische uitrusting die onder spanning moet blijven wanneer de batterijschakelaar geopend is, moeten met behulp van een geschikt middel zoals een zekering, een stroomonderbreker of een veiligheidsinrichting (stroombeperker) tegen oververhitting beschermd zijn. 9.2.2.6 Bepalingen die van toepassing zijn op het gedeelte van de elektrische installatie dat zich achter de stuurcabine bevindt Het geheel van deze installatie moet zodanig ontworpen, uitgevoerd en beschermd worden, dat onder de normale gebruiksomstandigheden van de voertuigen geen brand of kortsluiting kan optreden en dat het gevaar hiervoor bij schokken of vervormingen tot een minimum wordt herleid. Hierbij dient in het bijzonder op het volgende te worden gelet : 9.2.2.6.1 Leidingen De leidingen die zich achter de stuurcabine bevinden moeten beschermd zijn tegen de schokken, afschuring en wrijving tijdens het normaal gebruik van het voertuig. Voorbeelden van een geschikte bescherming worden gegeven in de afbeeldingen 1, 2, 3 en 4 hieronder. De sensorleidingen van antiblokkeer-remsystemen moeten evenwel niet supplementair beschermd worden. 9.2.2.6.2 Verlichting Het gebruik van lampen met schroeffitting is niet toegestaan. 9.2.2.6.3 Elektrische connectoren De elektrische connectoren tussen motorvoertuigen en aanhangwagens moeten beantwoorden aan beschermingsgraad IP54 volgens de IEC-norm 529 en zodanig ontworpen zijn dat een ongewilde verbreking verhinderd wordt. Voorbeelden van geschikte connectoren worden in de normen ISO 12098 :1994 en ISO 7638 :1985 gegeven. (1) De bepalingen van deel 14 van de IEC-norm 60079 hebben geen voorrang op de bepalingen van onderhavig deel. (2) Wanneer dit niet het geval is, mogen de algemene bepalingen van de EN-norm 50014 en de aanvullende bepalingen van de EN-normen 50015, 50016, 50017, 50018, 50019, 50020, 50021 of 50028 toegepast worden. Beeldscan invoegen 9.2.3 Reminrichting 9.2.3.1 Algemene bepalingen De motorvoertuigen en de aanhangwagens die bestemd zijn om deel uit te maken van een transporteenheid met gevaarlijke goederen moeten ook voldoen aan alle technische voorschriften terzake van ECE-Reglement nr. 13 (3) of van Richtlijn 71/320/EEG (4) zoals gewijzigd, overeenkomstig de toepassingsdata die erin vermeld zijn. De EX/III-, FL-, OX- en AT-voertuigen moeten voldoen aan de bepalingen van bijlage 5 van het ECE-Reglement nr. 13 (5). 9.2.3.2 Noodremmen van de aanhangwagens 9.2.3.2.1 Een aanhangwagen moet uitgerust zijn met een doeltreffende inrichting die afremt of afstopt wanneer de koppeling breekt. 9.2.3.2.2 Een aanhangwagen moet uitgerust zijn met een doeltreffend remsysteem dat op alle wielen inwerkt, bediend wordt door de bedieningsinrichting van de dienstrem van het trekkend voertuig en de aanhangwagen automatisch afremt indien de koppeling breekt. OPMERKING : Het gebruik van aanhangwagens die enkel maar uitgerust zijn met een oplooprem is beperkt tot ladingen met een netto massa ontplofbare stof van ten hoogste 50 kg. 9.2.3.3 Remvertrager 9.2.3.3.1 Onder "remvertragers" verstaat men de inrichtingen die ertoe dienen om de snelheid tijdens een lange afdaling te stabiliseren zonder dat de dienstrem, de noodrem of de parkeerrem gebruikt worden. 9.2.3.3.2 De motorvoertuigen die een maximale massa bezitten van meer dan 16 ton of die een aanhangwagen mogen trekken met een maximale massa van meer dan 10 ton, moeten uitgerust zijn met een remvertrager die voldoet aan de volgende voorschriften : a) de remvertrager kan uit één enkele inrichting bestaan of uit een combinatie van meerdere inrichtingen. Iedere inrichting mag zijn eigen bediening hebben; b) de drie bedieningssystemen van de remvertrager, die in paragraaf 2.14 van ECE-Reglement nr. 13 (3) voorzien zijn, zijn toegelaten, maar indien het antiblokkeersysteem uitvalt moeten de geïntegreerde of gecombineerde remvertragers automatisch uitgeschakeld worden; c) de werking van de remvertrager moet door het antiblokkeer-remsysteem zo gecontroleerd worden dat de as of de assen die door de remvertrager geremd worden niet door de remvertrager kunnen geblokkeerd worden bij snelheden boven 15 km/w. Deze bepaling is echter niet van toepassing op het gedeelte van het remsysteem dat gevormd wordt door de natuurlijke afremming van de motor; d) de werking van de remvertrager moet in stappen regelbaar zijn, met inbegrip van een stand met een gereduceerde werking, die aangepast is aan het onbeladen rijden. Wanneer de remvertrager van een motorvoertuig bestaat uit zijn motor, wordt aangenomen dat de regelbaarheid in stappen door de verschillende transmissieverhoudingen verzekerd wordt; e) de doeltreffendheid van de remvertrager moet voldoen aan de voorschriften van Bijlage 5 (test van type II A) bij ECE-Reglement nr. 13 (5); dit voor een beladen voertuig dat de massa in beladen toestand van het motorvoertuig omvat, plus de maximaal toegelaten getrokken massa, zonder echter 44 ton in totaal te overschrijden; f) indien het motorvoertuig niet voldoet aan de voorschriften inzake de doeltreffendheid van de remvertrager van e) hierboven, moet het ten minste voldoen aan de voorschriften van Bijlage 5 bij ECE-Reglement nr. 13 (5), en mag het enkel maar gekoppeld worden aan een aanhangwagen die uitgerust is met een remvertrager. Een dergelijk motorvoertuig moet uitgerust zijn met een bedieningsinrichting voor de remvertrager op de aanhangwagen. (3) Reglement nr. 13 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen van categorie M, N en O voor wat het remsysteem betreft). (4) Richtlijn 71/320/EEG (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L202 van 6.9.1971). (5) Reglement nr. 13 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen van categorie M, N en O voor wat het remsysteem betreft) of overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 71/320/EEG (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L202 van 6.9.1971), zoals gewijzigd. 9.2.3.3.3 Indien een aanhangwagen uitgerust is met een remvertrager, moet deze voldoen aan de voorschriften van Bijlage 5 bij ECE-Reglement nr 13 (5), en aan de bepalingen van 9.2.3.3.2. a) tot d) hierboven. 9.2.3.4 Noodremmen van de aanhangwagens 9.2.3.4.1 Een aanhangwagen moet uitgerust zijn met een doeltreffende inrichting die afremt of afstopt wanneer de koppeling breekt. 9.2.3.4.2 Een aanhangwagen moet uitgerust zijn met een doeltreffend remsysteem dat op alle wielen inwerkt, bediend wordt door de bedieningsinrichting van de dienstrem van het trekkend voertuig en de aanhangwagen automatisch afremt indien de koppeling breekt. OPMERKING : Het gebruik van aanhangwagens die enkel maar uitgerust zijn met een oplooprem is beperkt tot ladingen met een netto massa ontplofbare stof van ten hoogste 50 kg. 9.2.4 Voorkoming van brandrisico's 9.2.4.1 Algemene bepalingen De hierna volgende technische bepalingen zijn overeenkomstig de tabel van 9.2.1 van toepassing. 9.2.4.2 Cabine 9.2.4.2.1 Voor de constructie van de cabine mogen enkel moeilijk brandbare materialen gebruikt worden. Er wordt aangenomen dat aan deze bepaling wordt voldaan wanneer, overeenkomstig de in de ISO-norm 3795 : 1989 gedefinieerde procedure, de verbrandingssnelheid van stalen van de volgende onderdelen van de cabine niet hoger is dan 100 mm/min. : kussens en rugleuningen van zetels, veiligheidsgordels, dakbekledingen, openschuivende daken, armsteunen, bekledingspanelen van de deuren en van de voorkant, achterkant en zijkanten, schotten, hoofdsteunen, vloerkleden, zonnekleppen, gordijnen, zonneschermen, omhulsels van reservewielen, kappen van motorcompartimenten, bedovertrekken en alle andere materialen die in de cabine gebruikt worden, met inbegrip van opvulmaterialen en elementen die zich bij een ongeval ontvouwen teneinde energie te absorberen bij contact met de inzittende. 9.2.4.2.2 Tenzij de cabine uit moeilijk brandbare materialen is vervaardigd moet zich achter de cabine een schild uit metaal of uit een ander geschikt materiaal bevinden dat even breed moet zijn als de tank. Alle vensters aan de achterzijde van de cabine of van het schild moeten hermetisch gesloten zijn; ze moeten uit vuurbestendig veiligheidsglas bestaan en in vuurvaste ramen zitten. Tussen de tank en de cabine of het schild moet een vrije ruimte van ten minste 15 cm gelaten worden. (5) Reglement nr. 13 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen van categorie M, N en O voor wat het remsysteem betreft) of overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 71/320/EEG (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L202 van 6.9.1971), zoals gewijzigd. 9.2.4.3 Brandstofreservoirs De reservoirs met brandstof, bestemd voor de voeding van de motor van het voertuig, moeten beantwoorden aan de volgende voorschriften : a) bij een lek moet de brandstof op de grond vloeien, zonder in contact te komen met de lading of met de warme gedeelten van het voertuig; b) de reservoirs die benzine bevatten, dienen voorzien te zijn van een doelmatige inrichting tegen vlaminslag die past op de vulopening, of van een inrichting die de vulopening hermetisch gesloten kan houden. 9.2.4.4 Motor De motoren die de voertuigen aandrijven moeten zodanig uitgerust en geplaatst zijn dat elk gevaar voor de lading ten gevolge van verhitting of ontbranding vermeden wordt. Bij de voertuigen EX/II en EX/III moet de motor een motor met compressieontsteking zijn. 9.2.4.5 Uitlaatinrichting De uitlaatinrichting en de uitlaatleidingen moeten zodanig gericht of beschermd zijn dat alle gevaar voor de lading ingevolge verhitting of ontbranding vermeden wordt. De gedeelten van de uitlaat die direct onder het brandstofreservoir (diesel) gelegen zijn, moeten zich op ten minste 100 mm afstand bevinden of door een hitteschild beschermd zijn. 9.2.4.6 Remvertrager van het voertuig De voertuigen die uitgerust zijn met een remvertrager die een hoge temperatuur kan bereiken en die zich achter de achterwand van de bestuurderscabine bevindt, moeten tussen deze inrichting en de tank of de lading voorzien zijn van een deugdelijk bevestigde warmteïsolatie, die zodanig geplaatst is dat elke opwarming, zelfs plaatselijk, van de tankwand of van de lading wordt vermeden. Bovendien moet deze isolatieïnrichting het apparaat beschermen tegen lekkage of uitstroming van het vervoerd product, zelfs in geval van een ongeval. Een bescherming die bijvoorbeeld een dubbelwandige kop omvat, wordt als voldoende beschouwd.
9.2.4.7 Verbrandingsverwarmers
^