Etaamb.openjustice.be
Vue multilingue de Avis du --
← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par jugement du 26 février 2013 en cause de Anne-Sylvie Maroy contre l'Union nationale des mutualités libérales, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 5 mars 20 « Les articles 39, § 1 er , de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de trav(...)"
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par jugement du 26 février 2013 en cause de Anne-Sylvie Maroy contre l'Union nationale des mutualités libérales, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 5 mars 20 « Les articles 39, § 1 er , de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de trav(...) Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 26 februari 2013 in zake Anne-Sylvie Maroy tegen de Landsbond van Liberale Mutualiteiten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op « Schenden artikel 39, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en(...)
COUR CONSTITUTIONNELLE GRONDWETTELIJK HOF
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6
Par jugement du 26 février 2013 en cause de Anne-Sylvie Maroy contre januari 1989 Bij vonnis van 26 februari 2013 in zake Anne-Sylvie Maroy tegen de
l'Union nationale des mutualités libérales, dont l'expédition est Landsbond van Liberale Mutualiteiten, waarvan de expeditie ter griffie
parvenue au greffe de la Cour le 5 mars 2013, le Tribunal du travail van het Hof is ingekomen op 5 maart 2013, heeft de Arbeidsrechtbank te
de Bruxelles a posé la question préjudicielle suivante : Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Les articles 39, § 1er, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux « Schenden artikel 39, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de
contrats de travail et 101bis, 102bis, 103 et 105, § 3, de la loi du arbeidsovereenkomsten en de artikelen 101bis, 102bis, 103 en 105, § 3,
22 janvier 1985 de redressement contenant des dispositions sociales, interprétés en ce sens que le travailleur ayant réduit ses prestations de travail en cas de soins palliatifs et qui est licencié sans préavis mais moyennant le paiement d'une indemnité pendant cette période de réduction des prestations ne peut prétendre qu'à une indemnité calculée sur la base de sa rémunération réduite et non de la rémunération afférente à une occupation à temps plein, violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution : - premièrement en ce qu'ils traitent de la même manière, au plan de la base de calcul de l'indemnité de rupture en cas de licenciement pendant la période de réduction des prestations de travail, deux catégories de personnes se trouvant dans des situations notoirement différentes, à savoir, d'une part, le travailleur qui bénéfice d'une interruption de carrière pour des motifs qui lui sont propres, dont il apprécie la convenance personnelle et à un moment qu'il choisit et, d'autre part, le travailleur qui réduit ses prestations en cas de soins palliatifs, c'est-à-dire pour des motifs qui lui sont extérieurs, qui s'imposent à lui pour des raisons d'humanité et de dignité humaine et qui ne permettent pas un report du congé dans le temps; - deuxièmement en ce qu'ils traitent de manière différente, au plan de la base de calcul de l'indemnité de rupture en cas de licenciement pendant la période de réduction des prestations de travail, deux catégories de personnes se trouvant dans des situations globalement similaires de réduction des prestations de travail pour des raisons et à un moment qui leur sont imposés plutôt que de procéder de leurs choix et convenance personnels, à savoir, d'une part, le travailleur en incapacité de travail et qui a repris partiellement ses prestations avec l'accord du médecin conseil de son organisme assureur et, d'autre part, le travailleur qui a réduit ses prestations en cas de soins palliatifs ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 5605 du rôle de la Cour. Le greffier, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, in die zin geïnterpreteerd dat de werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd in geval van palliatieve verzorging en die zonder opzegging is ontslagen maar met betaling van een vergoeding gedurende die periode van verminderde prestaties slechts aanspraak kan maken op een vergoeding berekend op grond van zijn verminderde bezoldiging en niet van de bezoldiging verbonden aan een voltijdse tewerkstelling, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : - ten eerste, in zoverre zij op het vlak van de berekeningsbasis van de verbrekingsvergoeding in geval van ontslag gedurende de periode van verminderde arbeidsprestaties twee categorieën van personen die zich in merkelijk verschillende situaties bevinden op dezelfde wijze behandelen, namelijk, enerzijds, de werknemer die een loopbaanonderbreking geniet om individuele redenen, waarvan hij de persoonlijke gepastheid beoordeelt en op een door hem gekozen ogenblik, en, anderzijds, de werknemer die zijn prestaties vermindert in geval van palliatieve verzorging, dit wil zeggen om redenen die losstaan van zijn persoon, en die hem worden opgelegd om redenen van menselijkheid en menselijke waardigheid en waarvoor het verlof niet in de tijd kan worden uitgesteld; - ten tweede, in zoverre zij, op het vlak van de berekeningsbasis van de verbrekingsvergoeding in geval van ontslag gedurende de periode van verminderde arbeidsprestaties twee categorieën ven personen die zich in algemeen genomen soortgelijke situaties bevinden van verminderde arbeidsprestaties om redenen en op een ogenblik die hun worden opgelegd veeleer dan uit te gaan van hun persoonlijke keuze en gepastheid, op dezelfde wijze behandelen, namelijk, enerzijds, de werknemer met arbeidsongeschiktheid die zijn prestaties gedeeltelijk heeft hervat met de toestemming van de adviserende geneesheer van zijn verzekeringsinstelling en, anderzijds, de werknemer die zijn prestaties heeft verminderd in geval van palliatieve verzorging ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 5605 van de rol van het Hof. De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
^