← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par
jugement du 20 octobre 2003 en cause du ministère public contre A. Vanacker et G. de Cauwer, dont l'expédition
est parvenue au greffe de la Cour d'a « 1. L'article 146, alinéa 3, du décret
du 18 mai 1999 portant organisation de l'aménagement du ter(...)"
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par jugement du 20 octobre 2003 en cause du ministère public contre A. Vanacker et G. de Cauwer, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'a « 1. L'article 146, alinéa 3, du décret du 18 mai 1999 portant organisation de l'aménagement du ter(...) | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 oktober 2003 in zake het openbaar ministerie tegen A. Vanacker en G. de Cauwer, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitr « 1. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de(...) |
---|---|
COUR D'ARBITRAGE | ARBITRAGEHOF |
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 |
sur la Cour d'arbitrage | januari 1989 op het Arbitragehof |
Par jugement du 20 octobre 2003 en cause du ministère public contre A. | Bij vonnis van 20 oktober 2003 in zake het openbaar ministerie tegen |
Vanacker et G. de Cauwer, dont l'expédition est parvenue au greffe de | A. Vanacker en G. de Cauwer, waarvan de expeditie ter griffie van het |
la Cour d'arbitrage le 21 novembre 2003, le Tribunal de première | Arbitragehof is ingekomen op 21 november 2003, heeft de Rechtbank van |
instance de Termonde a posé les questions préjudicielles suivantes : | eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vragen gesteld : |
« 1. L'article 146, alinéa 3, du décret du 18 mai 1999 portant | « 1. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 |
organisation de l'aménagement du territoire, complété par l'article 4 | houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd |
[lire : 7] du décret du 4 juin 2003, viole-t-il le principe de | door artikel 4 [lees : 7] van het decreet van 4 juni 2003, het door de |
légalité en matière pénale garanti par les articles 12 et 14 de la | artikelen 12 en 14 van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel in |
Constitution ? | strafzaken ? |
2. L'article 146, alinéa 3, du décret du 18 mai 1999 portant | 2. Schendt artikel 146, derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 |
organisation de l'aménagement du territoire, complété par l'article 4 | houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd |
[lire : 7] du décret du 4 juin 2003, viole-t-il le principe d'égalité | door artikel 4 [lees : 7] van het decreet van 4 juni 2003, het door de |
garanti par les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que le sanctionnement de la perpétuation d'une infraction en matière d'urbanisme est subordonné à la présence de voisins et à la provocation de nuisances urbanistiques inadmissibles pour ces voisins, en sorte qu'il existe un traitement inégal entre les personnes ayant commis une infraction en matière d'urbanisme qui ne provoque pas de nuisances urbanistiques inadmissibles pour les voisins (et qui ne peuvent donc être sanctionnées pour la perpétuation de la situation illégale) et les personnes ayant commis une infraction en matière d'urbanisme qui provoque, elle, des nuisances urbanistiques inadmissibles pour les voisins (et qui peuvent donc être sanctionnées pour la perpétuation de la situation illégale), sans que cette différence de traitement se fonde sur un critère objectif et soit raisonnablement justifiée ? » Cette affaire, inscrite sous le numéro 2839 du rôle de la Cour, a été jointe à l'affaire portant le numéro 2796 du rôle. Le greffier, | artikelen 10 en 11 van de Grondwet gewaarborgde gelijkheidsbeginsel doordat de strafbaarheid van de instandhouding van een stedenbouwmisdrijf afhankelijk wordt gemaakt van het aanwezig zijn van omwonenden en het veroorzaken van onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor die omwonenden zodat er een ongelijke behandeling bestaat tussen personen die een stedenbouwmisdrijf hebben gepleegd dat geen onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor omwonenden veroorzaakt (en die dus niet voor de instandhouding van de onwettige toestand kunnen worden gestraft) en personen die een stedenbouwmisdrijf hebben gepleegd dat echter wel onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder voor omwonenden veroorzaakt (en die dus wel voor de instandhouding van de onwettige toestand kunnen worden gestraft), zonder dat dit verschil in behandeling berust op een objectief criterium en het redelijk verantwoord is ? » Die zaak, ingeschreven onder nummer 2839 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 2796. De griffier, |
L. Potoms. | L. Potoms. |