← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par
jugement du 21 janvier 2003 en cause de N. Sizaire contre l'Etat belge, dont l'expédition est parvenue
au greffe de la Cour d'arbitrage le 27 janvier « 1. Existe-t-il une violation du principe d'égalité
inscrit dans les articles 10 et 11 de la Const(...)"
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par jugement du 21 janvier 2003 en cause de N. Sizaire contre l'Etat belge, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 27 janvier « 1. Existe-t-il une violation du principe d'égalité inscrit dans les articles 10 et 11 de la Const(...) | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 januari 2003 in zake N. Sizaire tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op « 1. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet i(...) |
---|---|
COUR D'ARBITRAGE | ARBITRAGEHOF |
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 |
sur la Cour d'arbitrage | januari 1989 op het Arbitragehof |
Par jugement du 21 janvier 2003 en cause de N. Sizaire contre l'Etat | Bij vonnis van 21 januari 2003 in zake N. Sizaire tegen de Belgische |
belge, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage | Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is |
le 27 janvier 2003, le Tribunal de première instance d'Arlon a posé | ingekomen op 27 januari 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te |
les questions préjudicielles suivantes : | Aarlen de volgende prejudiciële vragen gesteld : |
« 1. Existe-t-il une violation du principe d'égalité inscrit dans les | « 1. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de |
articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, en application de | artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, met toepassing van |
l'article 104, alinéa 1er, 1°, du Code des impôts sur les revenus | artikel 104, eerste lid, 1o, van het Wetboek van de |
1992, les sommes versées ou les frais exposés par un contribuable en | inkomstenbelastingen 1992, de door een belastingplichtige gestorte |
exécution d'une obligation alimentaire (ci-après le débirentier) ne | sommen of gemaakte kosten ter uitvoering van een |
sont déductibles de l'ensemble de ses revenus nets qu'entre autres | onderhoudsverplichting (hierna de onderhoudsplichtige) enkel |
aftrekbaar zijn van zijn totale netto-inkomen op voorwaarde onder meer | |
conditions que le créancier de l'obligation alimentaire (le | dat de gerechtigde van de onderhoudsverplichting (de |
crédirentier) ne fasse pas partie de son ménage ? Que le seul fait que | onderhoudsgerechtigde) niet deel uitmaakt van zijn gezin ? Vormt het |
le crédirentier fasse partie du ménage du débirentier constitue-t-il | enkele feit dat de onderhoudsgerechtigde deel uitmaakt van het gezin |
une différence de situation objective suffisante pour justifier un | van de onderhoudsplichtige een objectief verschillende situatie die |
traitement fiscal différent dans le chef du débirentier, c'est-à-dire | voldoende is om ten aanzien van de onderhoudsplichtige een fiscale |
le refus de la déduction des frais exposés en exécution de son | behandeling te verantwoorden - dit wil zeggen de weigering tot aftrek |
obligation alimentaire, de celui auquel est soumis le débirentier qui | van de ter uitvoering van zijn onderhoudsverplichtingen gemaakte |
expose également les mêmes frais en vertu de la même obligation | kosten - die verschilt van diegene waaraan de onderhoudsplichtige is |
onderworpen die eveneens dezelfde kosten maakt krachtens dezelfde | |
onderhoudsverplichting ten aanzien van een onderhoudsgerechtigde die | |
alimentaire vis-à-vis d'un crédirentier qui ne fait pas partie de son | niet deel uitmaakt van zijn gezin en die, in dat geval, de kosten kan |
ménage et qui peut, dans ce cas, les déduire ? | aftrekken ? |
2. Existe-t-il une violation du principe d'égalité inscrit dans les | 2. Is er schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen |
articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que, en application des | 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, met toepassing van de artikelen |
articles 136, 141, 142 et 143 du Code des impôts sur les revenus 1992 | 136, 141, 142 en 143 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 |
en vigueur pour les exercices d'imposition 1997 et 1998, toutes les sommes (sous réserve de l'article 143, 5°, du Code des impôts sur les revenus 1992) versées par une contribuable en exécution d'une obligation alimentaire (ci-après le débirentier) constituent des ressources du créancier de cette obligation (ci-après le débirentier) au sens de l'article 136 du Code des impôts sur les revenus 1992, uniquement quand il ne fait pas partie du ménage du débirentier. Que le seul fait que le crédirentier ne fasse pas partie du ménage du débirentier constitue-t-il une différence de situation objective suffisante pour justifier un traitement fiscal différent dans le chef du crédirentier, c'est-à-dire la prise en compte dans son chef comme ressources au sens de l'article 136 du Code des impôts sur les revenus 1992, de toutes les sommes versées en exécution d'une obligation alimentaire, de celui auquel est soumis le crédirentier lorsqu'il perçoit des sommes du débirentier alors qu'il fait partie de son ménage ? » Cette affaire est inscrite sous le numéro 2616 du rôle de la Cour. Le greffier, | zoals van kracht voor de aanslagjaren 1997 en 1998, alle sommen (onder voorbehoud van artikel 143, 5o, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) die gestort zijn door een belastingplichtige ter uitvoering van een onderhoudsverplichting (hierna de onderhoudsplichtige) bestaansmiddelen vormen van de gerechtigde van die verplichting (hierna de onderhoudsgerechtigde) in de zin van artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, uitsluitend wanneer hij geen deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige ? Vormt het enkele feit dat de onderhoudsgerechtigde geen deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige een objectief verschillende situatie die voldoende is om ten aanzien van de onderhoudsgerechtigde een fiscale behandeling te verantwoorden - dit wil zeggen dat ten aanzien van hem alle ter uitvoering van een onderhoudsverplichting gestorte sommen in aanmerking worden genomen als bestaansmiddelen in de zin van artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 -, die verschilt van diegene waaraan de onderhoudsgerechtigde is onderworpen wanneer hij van de onderhoudsplichtige sommen ontvangt terwijl hij deel uitmaakt van zijn gezin ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2616 van de rol van het Hof. De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |