Arrêté ministériel relatif au rapportage des données nécessaires pour le calcul de l'allocation gratuite de quotas d'émission pour la période d'échange 2013-2020 | Ministerieel besluit houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020 |
---|---|
AUTORITE FLAMANDE | VLAAMSE OVERHEID |
Environnement, Nature et Energie | Leefmilieu, Natuur en Energie |
27 JUIN 2011. - Arrêté ministériel relatif au rapportage des données | 27 JUNI 2011. - Ministerieel besluit houdende de rapportering van |
nécessaires pour le calcul de l'allocation gratuite de quotas | gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing |
d'émission pour la période d'échange 2013-2020 | van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020 |
La Ministre flamande de l'Environnement, de la Nature et de la | De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, |
Culture, Vu le décret du 8 mai 2009 contenant des dispositions générales | Gelet op het decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen |
concernant la politique de l'énergie, notamment l'article 9.1.1 § 4; | betreffende het energiebeleid, artikel 9.1.1., § 4; |
Vu l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007 relatif à | Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 |
l'échange de quotas de gaz à effet de serre, modifié par l'arrêté du | inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen, gewijzigd bij |
Gouvernement flamand du 4 septembre 2009, article 7/2; | het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009, artikel 7/2; |
Vu l'article 84, § 1er, deuxième alinéa, des lois sur le Conseil | Gelet op artikel 84, § 1, tweede lid, van de wetten op de Raad van |
d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, la demande de traitement | State, gecoördineerd op 12 januari 1973 is de vraag om |
urgent par le Conseil d'Etat est motivée par le fait, que la décision | spoedbehandeling door de raad van State gemotiveerd door het feit dat |
de la Commission du 27 avril 2011 définissant des règles transitoires | het besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van |
pour l'ensemble de l'Union concernant l'allocation harmonisée de | een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de |
quotas d'émission à titre gratuit conformément à l'article 10bis de la | geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig |
Directive 2003/87/CE du Parlement européen et du Conseil n'a été | artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en |
publiée dans le Journal officiel que le 17 mai 2011. Le présent projet | de Raad pas op 17 mei 2011 gepubliceerd werd in het Publicatieblad. |
d'arrêté ministériel est basé sur la décision précitée de la | Voorliggend ontwerp van ministerieel besluit is gebaseerd op vermeld |
Commission. Le modèle repris dans l'Annexe VI au projet d'arrêté | besluit van de Commissie. Het in Bijlage VI bij het ontwerp van |
ministériel n'a été fixé définitivement par la Commission que le 24 | ministerieel besluit toegevoegd sjabloon is pas op 24 mei 2011 |
definitief vastgesteld door de Commissie. Bovendien dienen de | |
mai 2011. De plus, les exploitants des installations entrant en ligne | exploitanten van de installaties die in aanmerking komen voor een |
de compte pour une allocation gratuite de quotas d'émission doivent | kosteloze toewijzing van emissierechten de gegevens te rapporteren |
déclarer les données pour le 15 juin 2011. Cela est nécessaire puisque | tegen 15 juni 2011. Dit is noodzakelijk, aangezien elke lidstaat tegen |
chaque Etat membre doit remettre la liste des installations situées | |
sur son territoire, ainsi que toutes les allocations gratuites à ces | |
installations, à la Commission, le 30 septembre 2011 au plus tard; | uiterlijk 30 september 2011 de lijst met installaties op zijn |
grondgebied en alle kosteloze toewijzingen aan deze installatie aan de | |
Commissie dient te verstrekken; | |
Vu l'avis 49.772/3 du Conseil d'Etat, donné le 7 juin 2011, en | Gelet op advies 49.772/3 van de Raad van State, gegeven op 7 juni |
application de l'article 84, § 1er, alinéa premier, 2°, des lois sur | 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de |
le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, | wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, |
Arrête : | Besluit : |
Article 1er.Le présent arrêté prévoit l'exécution de l'article 7/2 de |
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de uitvoering van artikel 7/2 van |
l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007 relatif à | het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 inzake |
l'échange de quotas de gaz à effet de serre, modifié par l'arrêté du | verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen, gewijzigd bij het |
Gouvernement flamand du 4 septembre 2009, en vue de l'obligation de | besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009, met het oog op |
rapportage, pour les installations menant une activité telle que | de rapporteringplicht voor installaties die een activiteit als vermeld |
mentionnée à l'annexe II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 | in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december |
décembre 2007, des données nécessaires pour le calcul de l'allocation | 2007 verrichten, van gegevens nodig voor de berekening van de |
gratuite de quotas d'émission pour la période d'échange 2013-2020. | kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. |
Art. 2.Dans le présent arrêté, on entend par : |
Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : |
1°arrêté du Gouvernement flamand du 6 février 1991 : l'arrêté du | 1°besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 : het besluit |
Gouvernement flamand du 6 février 1991 fixant le Règlement flamand en | van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van |
matière de l'autorisation écologique, modifié en dernier lieu par | het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, laatst gewijzigd |
l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 février 2011; | bij besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2011; |
2° arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007 : l'arrêté du | 2° besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 : het besluit |
Gouvernement flamand du 7 décembre 2007 relatif à l'échange de quotas | van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 inzake verhandelbare |
de gaz à effet de serre, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand | emissierechten voor broeikasgassen, gewijzigd bij het besluit van de |
du 4 septembre 2009; | Vlaamse Regering van 4 september 2009; |
3° exploitant d'une installation : le titulaire d'une autorisation | 3° exploitant van een installatie : de houder van een milieuvergunning |
écologique pour une installation où est menée une activité telle que | van een installatie waar een activiteit wordt verricht als vermeld in |
mentionnée à l'annexe II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 | bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december |
décembre 2007; 4° sous-installation avec référentiel de produit : les intrants, les extrants et les émissions correspondantes liés à la fabrication d'un produit pour lequel un référentiel a été défini à l'annexe II; 5° sous-installation avec référentiel de chaleur : les intrants, les extrants et les émissions correspondantes qui ne sont pas couverts par une sous-installation avec référentiel de produit et qui sont liés à la production de chaleur mesurable ou à l'importation de chaleur mesurable en provenance d'une installation ou d'une autre entité où est menée une activité telle que mentionnée à l'annexe II de l'arrêté | 2007; 4° productbenchmark-subinstallatie : de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging van een product waarvoor in bijlage II bij dit besluit een benchmark wordt vastgesteld; 5° warmtebenchmark-subinstallatie : de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie of de invoer uit een installatie of andere entiteit waar een activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 van meetbare warmte die : a) binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of b) wordt uitgevoerd naar een installatie of andere entiteit waar geen activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit |
du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007, cette chaleur étant : a) consommée dans les limites de l'installation pour la fabrication de produits, pour la production d'énergie mécanique autre que celle utilisée aux fins de la production d'électricité, pour le chauffage ou le refroidissement, à l'exclusion de la consommation aux fins de la production d'électricité, ou b) exportée vers une installation ou une autre entité où aucune d'activité telle que mentionnée à l'annexe II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007 n'est menée, à l'exclusion de l'exportation aux fins de la production d'électricité; 6° sous-installation avec référentiel de combustibles : les intrants, les extrants et les émissions correspondantes qui ne relèvent pas d'une sous-installation avec référentiel de produit et qui sont liés à la production, par la combustion de combustibles, de chaleur non mesurable consommée pour la fabrication de produits, pour la production d'énergie mécanique autre que celle utilisée aux fins de la production d'électricité, ou pour le chauffage ou le refroidissement, à l'exclusion de la consommation aux fins de la production d'électricité, y compris la mise en torchère pour des raisons de sécurité; 7° chaleur mesurable : un flux thermique net transporté dans des canalisations ou des conduits identifiables au moyen d'un milieu caloporteur tel que, notamment, la vapeur, l'air chaud, l'eau, l'huile, les métaux et les sels liquides, pour lequel un compteur d'énergie thermique est installé ou pourrait l'être; 8° compteur d'énergie thermique : un compteur d'énergie thermique au sens de l'article 19 de l'arrêté royal du 13 juin 2006 relatif aux instruments de mesure ou tout autre dispositif conçu pour mesurer et enregistrer la quantité d'énergie thermique produite sur la base des volumes des flux et des températures; 9° chaleur non mesurable : toute chaleur autre que la chaleur mesurable; 10° sous-installation avec émissions de procédé : les émissions des gaz à effet de serre énumérés à l'annexe Ire de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2007, autres que le dioxyde de carbone, qui sont produites hors des limites du système d'un référentiel de produit figurant à l'annexe II du présent arrêté, ainsi que les émissions de dioxyde de carbone qui sont produites hors des limites du système d'un référentiel de produit figurant à l'annexe II du présent arrêté, du fait de l'une quelconque des activités suivantes, et les émissions liées à la combustion de carbone incomplètement oxydé résultant des activités suivantes aux fins de la production de chaleur mesurable, de chaleur non mesurable ou d'électricité, pour autant que soient déduites les émissions qu'aurait dégagées la combustion d'une quantité de gaz naturel équivalente au contenu énergétique techniquement utilisable du carbone incomplètement oxydé qui fait l'objet d'une combustion : a) la réduction chimique ou électrolytique des composés métalliques présents dans les minerais, les concentrés et les matières premières secondaires; b) l'élimination des impuretés présentes dans les métaux et les composés métalliques; c) la décomposition des carbonates, à l'exclusion de ceux utilisés pour l'épuration des fumées; d) les synthèses chimiques dans lesquelles la matière carbonée participe à la réaction, lorsque l'objectif principal est autre que la production de chaleur; e) l'utilisation d'additifs ou de matières premières contenant du carbone, lorsque l'objectif principal est autre que la production de chaleur; f) la réduction chimique ou électrolytique d'oxydes métalloïdes ou d'oxydes non métalliques, tels que les oxydes de silicium et les phosphates. Art. 3.Chaque exploitant d'une installation est tenu de rapporter toutes les données pertinentes nécessaires pour le calcul de l'allocation gratuite de quotas d'émission pour la période d'échange 2013-2020. Art. 4.§ 1er. Les limites de l'installation coïncident avec les limites d'une autorisation écologique. Si l'exploitant d'une installation dispose de plusieurs autorisations écologiques sur un seul site, celui-ci peut réunir le rapportage pour l'ensemble des activités sur le site en un seul rapportage. Le cas échéant, les limites d'une installation coïncident avec les limites des autorisations écologiques réunies. § 2. Si l'exploitant d'une installation dispose d'une autorisation écologique couvrant plusieurs installations pouvant être considérées chacune comme unité technique fixe au sens de l'article 1er, 38°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 février 1991, l'exploitant peut scinder le rapportage concernant ces installations en un rapportage par installation. Le cas échéant, les limites de chaque installation coïncident avec les limites de l'unité technique fixe et le calcul de l'allocation de quotas d'émission se fait séparément par installation. La Division peut vérifier si les conditions de la définition d'unité technique fixe sont remplies. § 3. Le rapportage visé aux §§ 1er et 2 fixe les limites de l'installation pour ce qui est du monitoring et du rapportage d'émissions, ainsi que pour la restitution de quotas pour la période d'échange 2013-2020. Art. 5.§ 1er. Le rapportage visé à l'article 3 doit être en conformité avec les dispositions reprises à l'annexe Ire au présent arrêté. § 2. Le rapportage contient au moins les éléments suivants : 1° la/les référence(s) de l'/des autorisation(s) écologique(s) de l'installation faisant l'objet d'un rapport; 2° l'identification de l'installation faisant l'objet d'un rapport, les limites de l'installation faisant l'objet d'un rapport, et si d'application, les installations techniquement liées à l'installation faisant l'objet d'un rapport; 3° l'identification de chaque sous-installation de l'installation faisant l'objet d'un rapport; 4° les informations et données pertinentes pour chaque paramètre cité à l'annexe IV du présent arrêté; 5° un rapport de méthodologie comprenant une description de l'installation, la méthodologie de compilation appliquée, les différentes sources de données, les phases de calcul et, si d'application, les suppositions faites et la méthodologie appliquée pour l'allocation de quotas d'émission aux sous-installations concernées; § 3. Si l'exploitant d'une installation n'a pas droit à l'allocation de quotas d'émission à titre gratuit, les données reprises au § 2, 3° à 5° inclus ne doivent pas faire l'objet d'un rapport. § 4. Le rapportage doit s'effectuer en utilisant les modèles visés aux annexes VI et VII. Art. 6.L'exploitant d'une installation transmet le rapport pour le 15 juin 2011 à la Division, au moyen d'une notification et d'un exemplaire par voie digitale sur support électronique. La version sur papier contient une lettre signée par l'exploitant, dans laquelle il déclare que les données fournies par voie digitale correspondent entièrement à la version écrite. Art. 7.Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge. |
van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking; 6° brandstofbenchmark-subinstallatie : de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie door brandstofverbranding van niet-meetbare warmte die wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, met inbegrip van veiligheidsaffakkeling; 7° meetbare warmte : een netto-warmtestroom door identificeerbare pijpleidingen of leidingen met gebruik van een medium voor warmteoverdracht, zoals stoom, hete lucht, water, olie, vloeibaar metaal en zouten, waarvoor een warmtemeter geïnstalleerd is of kan worden; 8° warmtemeter : een warmtemeter in de zin van artikel 19 van het koninklijk besluit van 13 juni 2006 betreffende meetinstrumenten of enig ander apparaat voor het meten en registreren van de hoeveelheid geproduceerde warmte-energie op basis van debieten en temperaturen; 9° niet-meetbare warmte : alle andere warmte dan meetbare warmte; 10° procesemissies-subinstallatie : in bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 opgenomen broeikasgasemissies, kooldioxide uitgezonderd, die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage II bij dit besluit opgenomen productbenchmark, alsook kooldioxide-emissies die voorkomen buiten de systeemgrenzen van een in bijlage II bij dit besluit opgenomen productbenchmark als gevolg van enige hierna genoemde activiteit en emissies die het gevolg zijn van de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de hierna genoemde activiteiten ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de verbrande onvolledig geoxideerde koolstof : a) de chemische of elektrolytische reductie van metaalverbindingen in ertsen, concentraten en secundaire materialen; b) de verwijdering van onzuiverheden uit metaal en metaalverbindingen; c) de decompositie van carbonaten, met uitzondering van die voor de reiniging van rookgassen; d) niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gerichte chemische synthesen waarbij het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt; e) niet in eerste instantie op de opwekking van warmtegericht gebruik van koolstofhoudende additieven of grondstoffen; f) de chemische of elektrolytische reductie van halfmetaaloxiden of niet-metaaloxiden zoals siliciumoxiden en fosfaten. Art. 3.Elke exploitant van een installatie dient alle relevante gegevens te rapporteren die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Art. 4.§ 1. De grenzen van de installatie vallen samen met de grenzen van een milieuvergunning. Indien een exploitant van een installatie op één site over meerdere milieuvergunningen beschikt, kan de exploitant van de installatie de rapportering voor het geheel van de activiteiten op de site samenvoegen tot één rapportering. In voorkomend geval vallen de grenzen van een installatie samen met de grenzen van de samengevoegde milieuvergunningen. § 2. Indien een exploitant van een installatie over een milieuvergunning beschikt die meerdere installaties vergunt die elk als vaste technische eenheid in de zin van artikel 1, 38° van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 kunnen worden aangemerkt, kan de exploitant voor deze installaties de rapportering opsplitsen in een rapportering per installatie. In voorkomend geval vallen de grenzen van elke installatie samen met de grenzen van de vaste technische eenheid en gebeurt per installatie een afzonderlijke berekening van toewijzing van emissierechten. De afdeling kan nagaan of voldaan is aan de voorwaarden van de definitie van vaste technische eenheid. § 3. De in § 1 of § 2 vermelde rapportering bepaalt de grenzen van de installatie voor de monitoring en rapportering van emissies en voor het inleveren van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Art. 5.§ 1. De rapportering, vermeld in artikel 3, moet in overeenstemming zijn met de bepalingen in bijlage I bij dit besluit. § 2. De rapportering bevat ten minste de volgende elementen : 1° de referentie(s) van de milieuvergunning(en) van de installatie waarover gerapporteerd wordt; 2° de identificatie van de installatie waarover gerapporteerd wordt, de grenzen van de installatie waarover gerapporteerd wordt, en indien van toepassing, de installaties die technisch verbonden zijn met de installatie waarover gerapporteerd wordt; 3° de identificatie van elke subinstallatie van de installatie waarover gerapporteerd wordt; 4° de relevante informatie en gegevens voor elke in bijlage IV bij dit besluit genoemde parameter; 5° een methodologieverslag met een beschrijving van de installatie, de toegepaste compilatiemethodologie, de verschillende gegevensbronnen, de berekeningsstappen en, indien van toepassing, de gemaakte veronderstellingen en de toegepaste methodologie om emissies toe te wijzen aan de betrokken subinstallaties; § 3. Indien de exploitant van een installatie geen recht heeft op de kosteloze toewijzing van emissierechten, moet wat opgenomen is onder § 2, 3° tot en met 5° niet gerapporteerd worden. § 4. De rapportering dient te gebeuren door gebruik te maken van de sjablonen vermeld in bijlage VI en bijlage VII. Art. 6.De exploitant van een installatie, bezorgt de rapportering tegen uiterlijk 15 juni 2011 aan de afdeling door middel van een betekening en een exemplaar in digitale vorm op een elektronische drager. De papieren versie bevat een door de exploitant ondertekende brief waarin hij verklaart dat de digitaal verstrekte gegevens volledig overeen stemmen met de schriftelijke versie. Art. 7.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage I Bepalingen voor het rapporteren van alle relevante gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020 Dit document bevat de bepalingen voor de rapportering van alle relevante gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020, vermeld in artikel 7/2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007. HOOFDSTUK I. - Definities Voor de toepassing van dit document gelden de definities van het decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 200 7. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing : 1° aanzienlijke capaciteitsuitbreiding : een beduidende verhoging van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie die aan alle volgende omschrijvingen voldoet : a) er vinden een of meer identificeerbare fysische veranderingen plaats met betrekking tot de technische configuratie en werking die verder reiken dan de loutere vervanging van een bestaande productielijn, en b) de subinstallatie verkrijgt een capaciteit die ten minste 10 % hoger ligt in vergelijking met de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie voor de verandering plaatshad, of c) de subinstallatie waarop de fysische veranderingen van toepassing zijn, heeft een significant hoger activiteitsniveau, dat resulteert in een extra toewijzing van emissierechten ter waarde van meer dan 50.000 emissierechten per jaar, wat overeenstemt met minstens 5 % van het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten dat kosteloos aan deze subinstallatie was toegewezen voor de verandering; 2° aanzienlijke capaciteitsvermindering : een of meer identificeerbare fysieke veranderingen die leiden tot een beduidende vermindering van de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit en het activiteitsniveau van een subinstallatie van dezelfde grootteorde als een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding; 3° aanzienlijke capaciteitswijziging : een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding of een aanzienlijke capaciteitsvermindering; 4° toegevoegde capaciteit : het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke uitbreiding, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumes in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking; 5° ingeboete capaciteit : het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie en de geïnstalleerde capaciteit van dezelfde subinstallatie na een aanzienlijke capaciteitsvermindering, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandelijkse productievolumes in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking; 6° aanvang van de normale werking : de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstakspecifieke productiecycli tijdens welke de installatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de subinstallatiespecifieke bedrijfsomstandigheden; 7° aanvang van de veranderde werking : de geverifieerde en goedgekeurde eerste dag van een ononderbroken periode van 90 dagen of wanneer de normale productiecyclus in de betrokken bedrijfstak niet in continue productie voorziet, de eerste dag van een periode van 90 dagen opgesplitst in bedrijfstak specifieke productiecycli tijdens welke de veranderde subinstallatie in werking is op ten minste 40 % van de capaciteit waarvoor de uitrusting is ontworpen, waar passend rekening houdend met de subinstallatiespecifieke bedrijfsomstandigheden; 8° veiligheidsaffakkeling : de verbranding van proefbrandstoffen en sterk wisselende hoeveelheden proces- of restgas in een aan atmosferische storingen onderhevige eenheid die om veiligheidsredenen uitdrukkelijk vereist is door de betrokken installatievergunningen; 9° privé-huishouden : een wooneenheid waarin de personen individueel of in een groep regelingen treffen om zich van meetbare warmte te voorzien; 10° redelijke mate van zekerheid : een hoge maar niet absolute mate van zekerheid ten aanzien van de vraag of de te verifiëren gegevens vrij zijn van beduidende onjuiste opgaven; HOOFDSTUK II. - Bepalingen rond de rapportering door de exploitant van een installatie 2.1. Opsplitsing in subinstallaties Elke voor een kosteloze toewijzing in aanmerking komende installatie wordt opgesplitst in een of meer van de volgende subinstallaties : 1° een productbenchmark-subinstallatie; 2° een warmtebenchmark-subinstallatie; 3° een brandstofbenchmark-subinstallatie; 4° een procesemissiebenchmark-subinstallatie. Voor warmtebenchmark-, brandstofbenchmark- en procesemissies-subinstallaties dient op basis van de NACE- en Prodcom-codes een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen processen die wel en processen die niet in dienst staan van een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU van 24 december 2009 van de Commissie. Wanneer een installatie waar een activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 meetbare warmte heeft geproduceerd en geëxporteerd naar installatie of andere entiteit waar geen activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, gaat de exploitant van de installatie ervan uit dat het betrokken proces van de warmtebenchmark-subinstallatie voor deze warmte niet in dienst staat van een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU van 24 december 2009 van de Commissie, tenzij voldoende is aangetoond dat de verbruiker van de meetbare warmte behoort tot een bedrijfstak of deeltak die geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zoals bepaald bij Besluit 2010/2/EU van 24 december 2009 van de Commissie. De som van de inputs, outputs en emissies van elke subinstallatie mag de inputs, outputs en totale emissies van de installatie niet overschrijden. 2.2. Verzamelen van de referentiegegevens Voor elke voor een kosteloze toewijzing in aanmerking komende installatie, met inbegrip van de installaties die slechts nu en dan in werking zijn, met name installaties die op reserve of stand-by staan en installaties met een seizoenregeling, geeft de exploitant van de installatie alle relevante informatie en gegevens voor elke in bijlage IV genoemde parameter voor alle jaren van de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008 of, waar toepasselijk, van 1 januari 2009 tot 31 december 2010 dat de installatie in werking was. De gegevens worden afzonderlijk per subinstallatie verzameld. Wanneer 95 % van de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als bepaald bij Besluit 2010/2/EU van 24 december 2009, of wanneer 95 % van de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies van de warmtebenchmark-subinstallatie, van de brandstofbenchmark-subinstallatie of van de procesemissies-subinstallatie in dienst staat van bedrijfstakken of deeltakken die niet geacht worden te zijn blootgesteld aan significant CO2-weglekrisico, is de exploitant van de installatie vrijgesteld van het verstrekken van gegevens die nodig zijn om een onderscheid te maken op grond van het CO2-weglekrisico. De exploitant van de installatie deelt de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke productbenchmark-subinstallatie mee, die als volgt wordt bepaald : 1° in principe is de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit gelijk aan het gemiddelde van de twee grootste maandproductievolumes tijdens de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008, waarbij wordt verondersteld dat de subinstallatie 720 uur per maand en twaalf maanden per jaar bij die belasting heeft gewerkt; 2° als het niet mogelijk is om de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit te bepalen in overeenstemming met punt 1°, wordt een experimentele verificatie van de capaciteit van de installatie uitgevoerd onder toezicht van een verificateur om te verzekeren dat de gebruikte parameters typisch zijn voor de betrokken bedrijfstak en dat de resultaten van de experimentele verificatie representatief zijn. Wanneer een subinstallatie tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2011 een aanzienlijke capaciteitswijziging heeft ondergaan, dient de exploitant van de installatie naast de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van die subinstallatie die gold tot de aanvang van de veranderde werking ook mededeling te doen van de toegevoegde of, in voorkomend geval, ingeboete capaciteit, alsmede van de geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitswijziging, bepaald op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maandproductievolumes in de eerste zes maanden na de aanvang van de veranderde werking. Deze geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie na de aanzienlijke capaciteitswijziging wordt als de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie aangemerkt bij de beoordeling van eventuele verdere aanzienlijke capaciteitswijzigingen. Inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies waarvoor enkel de gegevens van de gehele installatie beschikbaar zijn, worden evenredig omgeslagen over de relevante subinstallaties, als volgt : 1° als verschillende producten na elkaar in dezelfde productielijn worden vervaardigd, worden de inputs, outputs en de daarmee samenhangende emissies sequentieel toegekend op basis van de jaarlijkse gebruikstijd van elke subinstallatie; 2° als het niet mogelijk is de inputs, outputs en de daar samenhangende emissies toe te kennen zoals bepaald onder punt 1°, worden zij toegekend op basis van de massa of het volume van de afzonderlijke vervaardigde producten, van ramingen gebaseerd op de verhouding van de vrije reactie-enthalpie van de betrokken chemische reacties of van een andere geschikte, op een solide wetenschappelijke methodiek berustende verdeelsleutel. 2.3. Vormvereisten voor de rapportering De rapportering moet volledig en consistent zijn. De exploitant van de installatie moet ervoor zorgen dat er geen overlappingen zijn tussen de verschillende subinstallaties en dat er geen dubbeltellingen zijn. De rapportering moet gebeuren met de nodige zorgvuldigheid, en de gegevens moeten zo nauwkeuring mogelijk verstrekt worden om een redelijke mate van zekerheid ten aanzien van de integriteit van de gegevens mogelijk te maken. 2.4. Ontbrekende gegevens Indien bepaalde gegevens ontbreken, moet de exploitant van de installatie het ontbreken van deze gegevens verantwoorden. Ontbrekende gegevens moeten door de exploitant uiterlijk tijdens het verificatieproces aangevuld worden op grond van voorzichtige schattingen, met name op basis van de beste industriële praktijken en recente wetenschappelijke en technische kennis. Een voorzichtige schatting betekent dat de geëxtrapoleerde waarde niet meer bedraagt dan 90 % van de op de basis van de beschikbare gegevens verkregen waarde. 2.5. Gebrek aan gegevens over meetbare warmtestromen voor de warmtebenchmark-subinstallaties Indien geen gegevens over meetbare warmtestromen voor de warmtebenchmark-subinstallaties beschikbaar zijn, kan een proxy-waarde worden berekend uit de overeenkomstige energie-input, vermenigvuldigd met het gemeten rendement van de warmteproductie zoals geverifieerd door een verificateur. Als deze rendementsgegevens niet beschikbaar zijn, wordt een standaardrendement van 70 % toegepast op de overeenkomstige energie-input voor de productie van meetbare warmte. HOOFDSTUK III. - Historische activiteitsniveaus De exploitant bepaalt het historisch activiteitsniveau voor elke installatie voor de referentieperiode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008, of, indien deze, hoger zijn, voor de referentieperiode van 1 januari 2009 tot 31 december 2010, op basis van de verzamelde gegevens. Onder productgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt, voor elke product waarvoor een in bijlage II opgenomen productbenchmark werd vastgesteld, verstaan de mediane historische jaarproductie van dit product in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode. Onder warmtegerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan de tijdens de referentieperiode plaatsgevonden mediane historische jaarproductie en/of jaarinvoer uit een installatie waar een activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 van meetbare warmte die binnen de grenzen van de installatie verbruikt werd voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die wordt uitgevoerd naar een installatie of andere entiteit waar geen activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking, uitgedrukt in terajoule per jaar. Onder brandstofgerelateerd historisch activiteitsniveau wordt verstaan het mediane jaarlijkse historische brandstofverbruik voor de productie van niet-meetbare warmte die werd verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die wordt uitgevoerd naar een installatie of andere entiteit waar geen activiteit wordt verricht als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking, uitgedrukt in terajoule per jaar. Voor de procesemissies die gepaard gaan met de vervaardiging van producten in de betrokken installatie tijdens de referentieperiode van 1 januari 2005 tot 31 december 2008, of, indien deze, hoger zijn, voor de referentieperiode van 1 januari 2009 tot 31 december 2010, wordt onder procesgerelateerd historisch activiteitsniveau verstaan de mediane historische jaaremissie, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent. Voor de bepaling van de mediane waarden bedoeld in de leden 1 tot en met 5 worden enkel kalenderjaren tijdens welke de installatie ten minste één dag in werking was, in aanmerking genomen. Indien de installatie tijdens de betrokken referentieperiode gedurende minder dan twee kalenderjaren in bedrijf was, worden de historische activiteitsniveau berekend op basis van de methode van aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke subinstallatie, vermenigvuldigd met de relevante, bepaalde capaciteitsbenuttingsfactor. De capaciteitsbenuttingsfactor is gebaseerd op naar informatie over de beoogde normale werking, het onderhoud, de courante productiecyclus, energiezuinige technieken en karakteristieke capaciteitsbenuttingsgraad in de betrokken bedrijfstak, getoetst aan bedrijfstakspecifieke informatie. De exploitanten bepalen het productgerelateerde historische activiteitsniveau voor producten waarop de in bijlage V opgenomen productbenchmarks van toepassing zijn, op basis van de mediane jaarproductie in overeenstemming met die in bijlage weergegeven formules. Installaties die enkel nu en dan worden gebruikt, met inbegrip van met name installaties die in reserve of stand-by worden gehouden en installaties die werken met een seizoenregeling en die gedurende de referentieperiode in een gegeven kalenderjaar niet ten minste één dag in werking zijn geweest, worden bij de vaststelling van de mediane waarden in aanmerking genomen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan : 1° het is duidelijk aangetoond dat de installatie nu en dan wordt gebruikt, meer bepaald regelmatig in bedrijf is als stand-by of reservecapaciteit of in verband met een seizoenregeling; 2° de installatie beschikt over een broeikasgasvergunning en alle andere voor exploitatie van de installatie relevante vereiste vergunningen; 3° het is technisch mogelijk om de activiteiten op korte termijn op te starten en onderhoud wordt regelmatig uitgevoerd. Wanneer een installatie een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding of aanzienlijke capaciteitsvermindering onderging tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2011, zijn de historische activiteitsniveaus van de betrokken installatie gelijk aan de som van de mediane waarden zonder de aanzienlijke capaciteitswijziging en de historische activiteitsniveaus van de toegevoegde of ingeboete capaciteit. De historische activiteitsniveaus van de toegevoegde of ingeboete capaciteit zijn gelijk aan het verschil tussen de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van elke subinstallatie die een aanzienlijke capaciteitswijziging onderging, welke capaciteit gold tot de aanvang van de veranderde werking, en de geïnstalleerde capaciteit na de aanzienlijke capaciteitswijziging, vermenigvuldigd met de gemiddelde historische capaciteitsbenutting van de betrokken installatie gedurende de aan de aanvang van de veranderde werking voorafgaande jaren. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-202 0. Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage II Productbenchmarks Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Brussel, 27 juni 2011 De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage III Specifieke productbenchmarks Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage IV Parameters voor de verzameling van referentiegegevens Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. |
Bruxelles, le 27 juin 2011. La Ministre flamande de l'Environnement, de la Nature et de la Culture, J. SCHAUVLIEGE | Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage V Historisch activiteitsniveau voor specifiek productbenchmarks Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage VI Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juni 2011 houdende de rapportering van gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Brussel, 27 juni 2011. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE Bijlage VII Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld |
Consultation p. 55800 à 55840 | Raadpleging van bl. 55800 tot 55840 |
Image de la publication partie 1 | Beeld van de publicatie deel 1 |
Consultation p. 55841 à 55870 | Raadpleging van bl. 55841 tot 55870 |
Image de la publication partie 2 | Beeld van de publicatie deel 2 |
Consultation p. 55871 à 55900 | Raadpleging van bl. 55871 tot 55900 |
Image de la publication partie 3 | Beeld van de publicatie deel 3 |
Consultation p. 55901 à 56000 | Raadpleging van bl. 55901 tot 56000 |
Image de la publication partie 4 | Beeld van de publicatie deel 4 |
Consultation p. 56001 à 56014 | Raadpleging van bl. 56001 tot 56014 |
Image de la publication partie 5 | Beeld van de publicatie deel 5 |