← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 91/2020 du 18 juin 2020 Numéro du rôle : 7221 En cause : la
question préjudicielle relative à l'article 2.7.3.2.5 du Code flamand de la Fiscalité, posée par le Tribunal
de première instance de Flandre orientale, division La Cour constitutionnelle, composée
des présidents A. Alen et F. Daoût, et des juges L. Lavrysen(...)"
Extrait de l'arrêt n° 91/2020 du 18 juin 2020 Numéro du rôle : 7221 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 2.7.3.2.5 du Code flamand de la Fiscalité, posée par le Tribunal de première instance de Flandre orientale, division La Cour constitutionnelle, composée des présidents A. Alen et F. Daoût, et des juges L. Lavrysen(...) | Uittreksel uit arrest nr. 91/2020 van 18 juni 2020 Rolnummer 7221 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.3.2.5 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. H samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, P. (...) |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Extrait de l'arrêt n° 91/2020 du 18 juin 2020 | Uittreksel uit arrest nr. 91/2020 van 18 juni 2020 |
Numéro du rôle : 7221 | Rolnummer 7221 |
En cause : la question préjudicielle relative à l'article 2.7.3.2.5 du | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.3.2.5 van de |
Code flamand de la Fiscalité, posée par le Tribunal de première | Vlaamse Codex Fiscaliteit, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg |
instance de Flandre orientale, division Gand. | Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. |
La Cour constitutionnelle, | Het Grondwettelijk Hof, |
composée des présidents A. Alen et F. Daoût, et des juges L. Lavrysen, | samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. |
J.-P. Moerman, P. Nihoul, J. Moerman et Y. Kherbache, assistée du | Lavrysen, J.-P. Moerman, P. Nihoul, J. Moerman en Y. Kherbache, |
greffier F. Meersschaut, présidée par le président A. Alen, | bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet de la question préjudicielle et procédure | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Par jugement du 20 juin 2019, dont l'expédition est parvenue au greffe | Bij vonnis van 20 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het |
de la Cour le 28 juin 2019, le Tribunal de première instance de | Hof is ingekomen op 28 juni 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg |
Flandre orientale, division Gand, a posé la question préjudicielle | Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld |
suivante : | : |
« L'article 2.7.3.2.5 du Code flamand de la fiscalité viole-t-il les | « Schendt artikel 2.7.3.2.5 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit de |
articles 10, 11 et 16 de la Constitution ainsi que l'article 1er du | artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet en artikel 1 van het eerste |
Premier Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de | aanvullend protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de |
l'homme, notamment en ce que : | mens, met name in zoverre : |
1. le renversement de la charge de la preuve, tel qu'il est prévu à | 1. de omkering van de bewijslast zoals voorzien in art. 2.7.3.2.5 VCF |
l'article 2.7.3.2.5 du Code flamand de la fiscalité, qui porte | die in de praktijk leidt tot een aantasting van het eigendomsrecht, |
atteinte, dans la pratique, au droit de propriété, tel qu'il est | |
garanti par l'article 1er du Premier Protocole additionnel à la | zoals gewaarborgd door artikel 1 van het eerste aanvullend protocol |
Convention européenne des droits de l'homme, de l'héritier qui est | EVRM, van de erfgenaam die op willekeurige wijze van zijn eigendom |
arbitrairement privé de sa propriété sans que cette privation soit | wordt beroofd zonder dat dit wordt verantwoord door een doel van |
justifiée par un objectif d'intérêt général ou à tout le moins sans | algemeen belang of minstens zonder dat er een billijk evenwicht wordt |
qu'un juste équilibre entre l'intérêt général et les droits du | gerespecteerd tussen het algemeen belang en de rechten van de |
redevable soit respecté ? | belastingplichtige ? |
2. cette disposition établit une discrimination entre, d'une part, les | 2. het een discriminatie teweegbrengt tussen enerzijds de erfgenamen |
héritiers qui sont confrontés à des légataires fictifs, conformément | die geconfronteerd worden met fictieve legatarissen conform de |
aux articles 2.7.1.0.5, § 1er, alinéa 2, et 2.7.1.0.6 du Code flamand | artikelen 2.7.1.0.5, § 1, tweede lid en 2.7.1.0.6 VCF en die ingevolge |
de la fiscalité, et qui, par suite de l'article 3.10.4.3.1, alinéa 3, | art. 3.10.4.3.1, 3de lid VCF niet (meer) gehouden zijn tot betaling |
du même Code, ne sont pas (plus) tenus au paiement de l'impôt de | van de erfbelasting op de fictieve legaten en anderzijds de erfgenamen |
succession sur les legs fictifs et, d'autre part, les héritiers qui, | |
par application de l'article 2.7.3.2.5 du même Code, sont taxés sur | die in toepassing van art. 2.7.3.2.5 VCF worden belast op tegoeden die |
des avoirs présumés dépendre de la succession et qui sont, quant à | worden vermoed tot de nalatenschap te behoren, en wel gehouden zijn |
eux, tenus au paiement de l'impôt de succession sur ces avoirs, alors | tot betaling van de erfbelasting op deze tegoeden terwijl de |
que les héritiers n'ont pas davantage d'emprise sur la manière dont le | |
défunt a fait usage de ces avoirs ou sur la personne à laquelle ces | erfgenamen evenmin enige controle hebben hoe de erflater deze tegoeden |
avoirs ont été dévolus, et alors qu'ils n'ont, a fortiori, aucune | heeft besteed of aan wie deze tegoeden zijn toegevallen, laat staan |
emprise sur le paiement de l'impôt de succession par les bénéficiaires | dat ze controle hebben op de betaling van de erfbelasting door de |
effectifs ? ». | effectieve verkrijgers ? ». |
(...) | (...) |
III. En droit | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1. La question préjudicielle porte sur l'article 2.7.3.2.5 du Code | B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 2.7.3.2.5 van |
flamand de la fiscalité, qui dispose : | de Vlaamse Codex Fiscaliteit, dat bepaalt : |
« Pour la perception de l'impôt [de] succession, ainsi que des | « Voor de heffing van de erfbelasting, alsook van de |
majorations d'impôt pour défaut de déclaration ou pour l'omission de | belastingverhoging wegens het gebrek aan aangifte of het verzuim |
déclaration de certains biens, l'existence d'un bien mobilier ou | bepaalde goederen aan te geven, is het bestaan van een roerend of |
immobilier, jusqu'à preuve du contraire, est suffisamment établie par | onroerend goed, tot bewijs van het tegendeel, voldoende vastgesteld |
les actes de propriété qui ont été passés en faveur du défunt ou à sa | bij de akten van eigendom die ten bate van de erflater of op zijn |
demande. | verzoek zijn verleden. |
Pour les biens meubles, mentionnés à l'article 2279 du Code civil, la | Voor de roerende goederen, vermeld in artikel 2279 van het Burgerlijk |
présomption légale dont question au premier alinéa n'existe qu'à la | Wetboek, bestaat het wettelijk vermoeden, vermeld in het eerste lid, |
condition que les actes n'existent pas depuis plus de trois ans avant | alleen op voorwaarde dat de akten niet sinds meer dan drie jaar vóór |
le décès. Si tel est bien le cas, l'existence de ces actes ne peut | het overlijden bestaan. Als dat wel het geval is, kan het bestaan van |
être invoquée par l'entité compétente de l'administration flamande que | die akten door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie |
comme un élément de présomption, tel que figurant à l'article | alleen ingeroepen worden als een element van vermoeden als vermeld in |
3.17.0.0.1 ». | artikel 3.17.0.0.1 ». |
B.2. Le juge a quo demande si cette disposition est compatible avec | B.2. De verwijzende rechter vraagt of die bepaling bestaanbaar is met |
les articles 10, 11 et 16 de la Constitution, lus en combinaison avec | de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met |
l'article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention | artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag |
européenne des droits de l'homme. La première branche de la question | voor de rechten van de mens. Het eerste onderdeel van de prejudiciële |
préjudicielle porte sur la compatibilité de la disposition en cause | vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van de in het geding |
avec le droit de propriété, tel qu'il est garanti par l'article 16 de | zijnde bepaling met het eigendomsrecht, zoals gewaarborgd door artikel |
la Constitution et par l'article 1er du Premier Protocole additionnel | 16 van de Grondwet en door artikel 1 van het Eerste Aanvullend |
à la Convention européenne des droits de l'homme. La seconde branche | Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het |
de cette question porte sur la compatibilité de la disposition en | tweede onderdeel van die vraag betreft de bestaanbaarheid van de in |
cause avec le principe d'égalité et de non-discrimination. | het geding zijnde bepaling met het beginsel van gelijkheid en |
niet-discriminatie. | |
B.3.1. La disposition en cause fait partie de la section 3 (« Base | B.3.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van afdeling 3 |
imposable ») du chapitre 7 (« Impôt [de] succession ») du titre 2 (« | (« Belastbare grondslag ») van hoofdstuk 7 (« Erfbelasting ») van |
Perception des impôts ») du Code flamand de la fiscalité et concerne | titel 2 (« Belastingheffing ») van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, en |
l'actif de la succession. | heeft betrekking op het actief van de nalatenschap. |
B.3.2. En vertu de l'article 2.7.3.2.1 du Code flamand de la | B.3.2. Volgens artikel 2.7.3.2.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit |
fiscalité, le droit de succession est établi sur la base de la valeur | wordt het successierecht vastgesteld op basis van de belastbare waarde |
imposable de tous les biens qui appartiennent au défunt, déduction | van alle goederen die toebehoren aan de erflater, na aftrek van de |
faite des dettes. En vertu de l'article 2.7.7.0.1 du même Code, le | schulden. Volgens artikel 2.7.7.0.1 van dezelfde Codex wordt het |
droit de succession est établi sur le vu de la déclaration de | successierecht gevestigd op zicht van de aangifte van de nalatenschap |
succession ou d'office, si la déclaration n'est pas introduite dans le | of ambtshalve als de aangifte niet is ingediend binnen de daarvoor |
délai prévu à cet effet ou en cas de déclaration inexacte ou | voorziene termijn of bij onjuistheid of onvolledigheid van de |
incomplète. | aangifte. |
B.3.3. Lorsque l'administration fiscale estime que la déclaration de succession est inexacte ou incomplète ou établit le droit de succession d'office, il appartient en principe à cette administration de démontrer quels biens appartiennent à la succession du défunt à la date de son décès. Dans ce cadre, la disposition en cause prévoit toutefois une présomption légale, impliquant que lorsque l'administration peut démontrer, sur la base d'actes de propriété qui ont été passés en faveur du défunt ou à sa demande, que les biens en question ont, par le passé, fait partie du patrimoine du défunt, ces biens sont présumés faire partie du patrimoine du défunt à la date de son décès. Les | B.3.3. Wanneer de fiscale administratie van oordeel is dat de aangifte van de nalatenschap onjuist of onvolledig is, dan wel ambtshalve het successierecht vestigt, staat het in beginsel aan die administratie om aan te tonen welke goederen op de datum van het overlijden van de erflater tot zijn nalatenschap behoren. In dat kader voorziet de in het geding zijnde bepaling evenwel in een wettelijk vermoeden, inhoudende dat wanneer de administratie door middel van akten van eigendom die ten bate van de erflater of op zijn verzoek zijn verleden, kan aantonen dat de desbetreffende goederen in het verleden deel hebben uitgemaakt van het vermogen van de erflater, die goederen worden vermoed deel uit te maken van het vermogen van de erflater op de datum van zijn overlijden. De erfgenamen hebben evenwel |
héritiers ont toutefois la possibilité de démontrer qu'à la date du | de mogelijkheid om aan te tonen dat de desbetreffende goederen op de |
décès du défunt, ces biens ne faisaient plus partie de son patrimoine. | datum van het overlijden van de erflater niet meer tot zijn vermogen |
En ce qui concerne les biens mobiliers mentionnés à l'article 2279 du | behoorden. Wat de in artikel 2279 van het Burgerlijk Wetboek vermelde |
Code civil, la présomption légale précitée s'applique uniquement à | roerende goederen betreft, geldt het voormelde wettelijk vermoeden |
condition que les actes de propriété n'existent pas depuis plus de | alleen op voorwaarde dat de akten van eigendom niet sinds meer dan |
trois ans avant le décès du défunt. | drie jaar vóór het overlijden van de erflater bestaan. |
B.4. La disposition en cause trouve son origine dans l'article 108 du | B.4. De in het geding zijnde bepaling gaat terug op artikel 108 van |
Code des droits de succession, qui trouve à son tour son origine dans | het Wetboek der successierechten, dat op zijn beurt teruggaat op |
l'article 18 de la loi du 17 décembre 1851. | artikel 18 van de wet van 17 december 1851. |
Les travaux préparatoires de cette dernière loi font apparaître que la | Uit de parlementaire voorbereiding van die laatste wet blijkt dat het |
présomption légale instaurée par l'article 18 précité était dictée par le constat que l'administration fiscale se trouve souvent dans l'impossibilité de prouver qu'un bien qui, en vertu d'un acte de propriété plus ou moins ancien, appartient au défunt, fait toujours partie de son patrimoine le jour de son décès. Le législateur a considéré à cet égard qu'étant donné l'existence d'actes attestant la propriété, la présomption légale établie est en principe conforme à la réalité et que, dans les rares cas où les faits ne sont pas conformes à la réalité, les contribuables produiront sans peine la preuve | bij het voormelde artikel 18 ingevoerde wettelijk vermoeden was ingegeven door de vaststelling dat de fiscale administratie zich vaak in de onmogelijkheid bevindt om te bewijzen dat een goed dat krachtens een min of meer oudere eigendomsakte toebehoort aan de erflater, nog steeds behoort tot diens vermogen op de dag van zijn overlijden. De wetgever ging daarbij ervan uit dat, gelet op het bestaan van akten waaruit de eigendom blijkt, het ingevoerde wettelijk vermoeden in beginsel overeenstemt met de werkelijkheid en dat, in de zeldzame gevallen waarin de feiten niet met de werkelijkheid overeenstemmen, de belastingplichtigen weinig moeite zouden ondervinden om het tegenbewijs te leveren (Parl. St., Kamer, 1848-1849, nr. 8, zitting |
contraire (Doc. parl., Chambre, 1848-1849, n° 8, séance du 7 novembre | van 7 november 1848, pp. 11-12). |
1848, pp. 11-12). Il convient de partir de l'hypothèse que, lorsqu'il a adopté la | Er dient ervan te worden uitgegaan dat de Vlaamse decreetgever bij het |
disposition en cause, le législateur décrétal flamand a poursuivi des | aannemen van de in het geding zijnde bepaling gelijksoortige |
objectifs analogues. | doelstellingen heeft nagestreefd. |
B.5.1. L'article 16 de la Constitution dispose : | B.5.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : |
« Nul ne peut être privé de sa propriété que pour cause d'utilité | « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, |
publique, dans les cas et de la manière établis par la loi, et | in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en |
moyennant une juste et préalable indemnité ». | voorafgaande schadeloosstelling ». |
L'article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention | Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag |
européenne des droits de l'homme dispose : « Toute personne physique ou morale a droit au respect de ses biens. Nul ne peut être privé de sa propriété que pour cause d'utilité publique et dans les conditions prévues par la loi et les principes généraux du droit international. Les dispositions précédentes ne portent pas atteinte au droit que possèdent les Etats de mettre en vigueur les lois qu'ils jugent nécessaires pour réglementer l'usage des biens conformément à l'intérêt général ou pour assurer le paiement des impôts ou d'autres contributions ou des amendes ». B.5.2. L'article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention | voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ». B.5.2. Aangezien artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het |
européenne des droits de l'homme ayant une portée analogue à celle de | Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte heeft die |
l'article 16 de la Constitution, les garanties qu'il contient forment | analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin |
un ensemble indissociable avec celles qui sont inscrites dans | vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met die welke zijn |
l'article 16 de la Constitution, de sorte que la Cour en tient compte | opgenomen in artikel 16 van de Grondwet, zodat het Hof, bij zijn |
lors de son contrôle de la disposition en cause. B.5.3. L'article 1er du Premier Protocole additionnel offre une protection non seulement contre une expropriation ou une privation de propriété (premier alinéa, deuxième phrase) mais également contre toute ingérence dans le droit au respect des biens (premier alinéa, première phrase). Un impôt ou une autre contribution constituent, en principe, une ingérence dans le droit au respect des biens. Cependant, aux termes de l'article 1er du Premier Protocole additionnel, la protection du droit de propriété « ne [porte] pas atteinte au droit que possèdent les Etats de mettre en vigueur les lois qu'ils jugent nécessaires pour réglementer l'usage des biens conformément à l'intérêt général ou pour assurer le paiement des impôts ou d'autres contributions ou des amendes ». L'ingérence dans le droit au respect des biens n'est compatible avec ce droit que si elle est raisonnablement proportionnée au but poursuivi, c'est-à-dire si elle ne rompt pas le juste équilibre entre les exigences de l'intérêt général et celles de la protection de ce droit. Même si le législateur fiscal dispose d'une large marge d'appréciation, un impôt viole dès lors ce droit s'il fait peser sur le contribuable une charge excessive ou porte fondamentalement | toetsing van de in het geding zijnde bepaling, rekening houdt met de eerstgenoemde. B.5.3. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van eigendom (eerste alinea, eerste zin). Een belasting of een andere heffing houdt in beginsel een inmenging in het recht op ongestoord genot van de eigendom in. Evenwel vermeldt artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol dat de bescherming van het eigendomsrecht « echter op geen enkele wijze het recht [aantast] dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ». De inmenging in het recht op het ongestoord genot van de eigendom is enkel verenigbaar met dat recht indien ze een redelijk verband van evenredigheid heeft tot het nagestreefde doel, dit wil zeggen indien ze het billijke evenwicht tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van dat recht niet verbreekt. Ofschoon de fiscale wetgever over een ruime beoordelingsmarge beschikt, schendt een belasting bijgevolg dat recht, indien ze op de belastingplichtige een overdreven last doet wegen of fundamenteel afbreuk doet aan zijn |
atteinte à sa situation financière (CEDH, 31 janvier 2006, Dukmedjian | financiële situatie (EHRM, 31 januari 2006, Dukmedjian t. Frankrijk, |
c. France, §§ 52-58; décision, 15 décembre 2009, Tardieu de Maleissye | §§ 52-58; beslissing, 15 december 2009, Tardieu de Maleissye e.a. t. |
e.a. c. France; 16 mars 2010, Di Belmonte c. Italie, §§ 38 à 40). | Frankrijk; 16 maart 2010, Di Belmonte t. Italië, §§ 38-40). |
B.6.1. Ainsi qu'il est dit en B.4, la présomption contenue dans la | B.6.1. Zoals is vermeld in B.4, is het in de in het geding zijnde |
disposition en cause a été établie sur la base du constat que | bepaling vervatte vermoeden in het leven geroepen vanuit de |
l'administration fiscale, lorsqu'aucune déclaration de succession n'a | vaststelling dat de fiscale administratie, wanneer geen aangifte van |
été introduite ou lorsque cette administration présume que la | |
déclaration est inexacte ou incomplète, se trouve souvent dans | de nalatenschap werd ingediend of wanneer die administratie vermoedt |
l'impossibilité de prouver qu'un bien qui, en vertu d'un acte de | dat de aangifte onjuist of onvolledig is, zich vaak in de |
propriété, appartenait au défunt, fait toujours partie de son | onmogelijkheid bevindt te bewijzen dat een goed dat krachtens een |
patrimoine le jour de son décès, ce qui complique une perception | eigendomsakte toebehoorde aan de erflater, nog steeds behoort tot |
correcte du droit de succession. La disposition en cause est, plus | diens vermogen op de dag van zijn overlijden, wat een correcte heffing |
généralement, dictée par l'objectif consistant à prévenir la fraude | van het successierecht bemoeilijkt. De in het geding zijnde bepaling |
fiscale dans le cadre du droit de succession qui doit en principe être | is meer in het algemeen ingegeven door de doelstelling fiscale fraude |
perçu sur la base de la déclaration de succession, de même que par | te voorkomen bij het in beginsel op basis van de aangifte van de |
l'objectif sous-jacent consistant à respecter, en vue de la perception | nalatenschap te heffen successierecht, evenals door de daaraan |
de cet impôt, le principe d'égalité et de non-discrimination pour tous | onderliggende doelstelling om bij het heffen van die belasting het |
les contribuables. Cette disposition poursuit donc un but légitime | beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te eerbiedigen ten |
aanzien van alle belastingplichtigen. Die bepaling streeft aldus een | |
d'intérêt général. | wettig doel van algemeen belang na. |
B.6.2. La présomption légale établie au profit de l'administration | B.6.2. Het ten voordele van de fiscale administratie in het leven |
fiscale ne s'applique, aux termes de la disposition en cause, que | geroepen wettelijk vermoeden geldt volgens de in het geding zijnde |
lorsque cette administration peut prouver que les biens en question | bepaling slechts wanneer die administratie kan bewijzen dat de |
ont, par le passé, fait partie du patrimoine du défunt. Pour les biens | desbetreffende goederen in het verleden deel hebben uitgemaakt van het |
mobiliers mentionnés à l'article 2279 du Code civil, il faut en outre que l'acte attestant que le bien a fait partie du patrimoine du défunt soit récent. En effet, pour ces actes, selon l'alinéa 2 de la disposition en cause, la présomption légale ne s'applique qu'à la condition que « les actes n'existent pas depuis plus de trois ans avant le décès ». B.6.3. La présomption légale contenue dans la disposition en cause est une présomption que les contribuables peuvent renverser en prouvant que, le jour du décès, les biens en question ne faisaient plus partie du patrimoine du défunt. La présomption légale peut être réfutée par toutes voies de droit, les présomptions sérieuses et concordantes et témoignages compris, à l'exclusion toutefois du serment. B.7. Vu que l'administration fiscale ne peut invoquer la présomption légale que lorsqu'elle est en mesure de prouver que les biens en question ont, par le passé, fait partie du patrimoine du défunt, et | vermogen van de erflater. Voor de in artikel 2279 van het Burgerlijk Wetboek vermelde roerende goederen is bovendien vereist dat de akte die bewijst dat het goed deel heeft uitgemaakt van het vermogen van de erflater een recent karakter heeft. Voor die akten wordt het wettelijk vermoeden volgens het tweede lid van de in het geding zijnde bepaling immers slechts in werking gesteld « op voorwaarde dat de akten niet sinds meer dan drie jaar vóór het overlijden bestaan ». B.6.3. Het in de in het geding zijnde bepaling vervatte wettelijk vermoeden is een vermoeden dat de belastingplichtigen kunnen weerleggen door aan te tonen dat de desbetreffende goederen op de dag van het overlijden niet langer behoorden tot het vermogen van de erflater. Het wettelijk vermoeden kan worden weerlegd met alle middelen van recht, met inbegrip van ernstige en overeenstemmende vermoedens en van getuigenverklaringen, zij het met uitsluiting van de eed. B.7. Gelet op het feit dat de fiscale administratie zich slechts op het wettelijk vermoeden kan beroepen wanneer zij kan bewijzen dat de desbetreffende goederen in het verleden deel hebben uitgemaakt van het |
que cette preuve, en ce qu'il s'agit de biens mobiliers mentionnés à | vermogen van de erflater, evenals op het feit dat dit bewijs, in |
l'article 2279 du Code civil, ne peut pas être apportée sur la base | zoverre het gaat om roerende goederen vermeld in artikel 2279 van het |
d'actes qui existent depuis plus de trois ans avant l'ouverture de la | Burgerlijk Wetboek, niet kan worden geleverd aan de hand van akten die |
succession et compte tenu de ce que les contribuables peuvent | dateren van meer dan drie jaar vóór het openvallen van de |
renverser la présomption légale par toutes voies de droit, la | nalatenschap, en rekening houdend met feit dat de belastingplichtigen |
disposition en cause repose sur un juste équilibre entre les exigences de l'intérêt général et celles de la protection du droit de propriété et cette disposition n'est pas disproportionnée aux buts poursuivis par le législateur décrétal. Au cas où l'administration fiscale n'accepterait pas la preuve contraire apportée, les contribuables disposent en outre de la possibilité de faire usage de voies de recours contre les décisions prises à leur égard, auquel cas il appartient au juge compétent de statuer sur la légitimité de la preuve contraire. | het wettelijk vermoeden kunnen weerleggen met alle middelen van recht, steunt de in het geding zijnde bepaling op een billijk evenwicht tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van het eigendomsrecht, en is die bepaling niet onevenredig ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen. In zoverre de fiscale administratie het geleverde tegenbewijs niet zou aanvaarden, beschikken de belastingplichtigen bovendien over de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de ten aanzien van hen genomen beslissingen, in welk geval het toekomt aan de ter zake bevoegde rechter de deugdelijkheid van het tegenbewijs te beoordelen. |
B.8.1. La disposition en cause est compatible avec l'article 16 de la | B.8.1. De in het geding zijnde bepaling is bestaanbaar met artikel 16 |
Constitution, lu en combinaison avec l'article 1er du Premier | van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste |
Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de | Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de |
l'homme. | mens. |
B.8.2. La première branche de la question préjudicielle appelle une | B.8.2. Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend |
réponse négative. | te worden beantwoord. |
B.9. La seconde branche de la question préjudicielle porte sur la | B.9. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag betreft de |
compatibilité de la disposition en cause avec le principe d'égalité et | bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met het beginsel |
de non-discrimination, en ce que cette disposition établirait une | van gelijkheid en niet-discriminatie, doordat die bepaling een |
différence de traitement entre les héritiers, selon qu'ils sont | verschil in behandeling in het leven zou roepen onder erfgenamen, |
imposés, par application de cette disposition, sur les biens qui sont | naargelang zij met toepassing van die bepaling worden belast op de |
présumés appartenir à la succession ou qu'ils sont, par application de | goederen die worden vermoed tot de nalatenschap te behoren, dan wel |
l'article 3.10.4.3.1, alinéa 3, du Code flamand de la fiscalité, | met toepassing van artikel 3.10.4.3.1, derde lid, van de Vlaamse Codex |
exemptés de l'obligation de s'acquitter du droit de succession sur les | Fiscaliteit vrijgesteld zijn van de plicht tot betaling van het |
« legs fictifs », visés dans les articles 2.7.1.0.5, § 1er, alinéa 2, | successierecht op de « fictieve legaten » bedoeld in de artikelen |
et 2.7.1.0.6 de ce Code. | 2.7.1.0.5, § 1, tweede lid, en 2.7.1.0.6 van die Codex. |
B.10.1. Le Gouvernement flamand fait valoir que les catégories de | B.10.1. De Vlaamse Regering voert aan dat de in het tweede onderdeel |
personnes mentionnées dans la seconde branche de la question | van de prejudiciële vraag vermelde categorieën van personen niet |
préjudicielle ne sont pas comparables. | vergelijkbaar zijn. |
B.10.2. Il ne faut pas confondre différence et comparabilité. Le | B.10.2. Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet worden verward. |
constat que, selon le Gouvernement flamand, une disposition prévoit | De vaststelling dat volgens de Vlaamse Regering de ene bepaling in een |
une preuve et l'autre une obligation de paiement peut certes | bewijsmiddel voorziet en de andere bepaling in een betalingsplicht kan |
constituer un élément dans l'appréciation d'une différence de | weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in |
traitement, mais ne saurait suffire pour conclure à la | behandeling, maar zij kan niet volstaan om tot de |
non-comparabilité, sous peine de priver de sa substance le contrôle | niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het |
exercé au regard du principe d'égalité et de non-discrimination. | beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden |
B.11.1. L'article 3.10.4.3.1 du Code flamand de la Fiscalité fait | ontdaan. B.11.1. Artikel 3.10.4.3.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit maakt deel |
partie de la section 4 (« Cas particuliers ») du chapitre 10 (« | uit van afdeling 4 (« Bijzondere gevallen ») van hoofdstuk 10 (« |
Recouvrement ») du titre 3 (« Perception et recouvrement ») de ce Code | Invordering ») van titel 3 (« Inning en invordering ») van die Codex, |
et dispose : | en bepaalt : |
« Les héritiers, légataires universels et donataires dans la | « De erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de |
nalatenschap van een rijksinwoner zijn, ieder in verhouding tot zijn | |
succession d'un habitant du Royaume sont, chacun en proportion de leur | erfdeel, samen gehouden tot de betaling van het gezamenlijke |
part, tenus solidairement au paiement de l'ensemble des droits de | successierecht, de nalatigheidsinteresten en de kosten van vervolging |
succession, des intérêts de retard et des frais de poursuite et | en tenuitvoerlegging, verschuldigd door de legatarissen en begiftigden |
d'exécution, dus par les légataires et donataires à titre universel ou | onder algemene titel of onder bijzondere titel, behoudens hun verhaal |
à titre particulier, hormis leur recours sur ces légataires et | op die legatarissen en begiftigden onder algemene titel of bijzondere titel. |
donataires à titre universel ou particulier. | Het eerste lid is niet van toepassing op het successierecht, de |
Le premier alinéa n'est pas d'application aux droits de succession, | nalatigheidsinteresten en de kosten van vervolging en |
aux intérêts de retard et aux frais de poursuite ou d'exécution dus | tenuitvoerlegging, verschuldigd op de nieuwe aangiften, vermeld in |
sur les nouvelles déclarations visées à l'article 3.3.1.0.6, alinéa | artikel 3.3.1.0.6, eerste lid, als ze niet verplicht zijn die |
premier, s'ils ne sont pas tenus de déposer ces déclarations. | aangiften in te dienen. |
Le premier alinéa n'est pas d'application non plus aux droits de | Het eerste lid is evenmin van toepassing op het successierecht, de |
succession, aux intérêts de retard et aux frais de poursuite et | nalatigheidsinteresten en de kosten van vervolging en |
d'exécution dus sur une acquisition qui est assimilée à un legs | tenuitvoerlegging, verschuldigd op een verkrijging die overeenkomstig |
conformément aux articles 2.7.1.0.5, § 1er, alinéa deux, et 2.7.1.0.6 | de artikelen 2.7.1.0.5, § 1, tweede lid, en 2.7.1.0.6 met een legaat |
». | wordt gelijkgesteld ». |
B.11.2. L'alinéa 3 de cette disposition, auquel il est fait référence | B.11.2. Het derde lid van die bepaling, waarnaar wordt verwezen in de |
dans la question préjudicielle, a été adopté par le législateur | prejudiciële vraag, werd door de Vlaamse decreetgever aangenomen om |
décrétal flamand afin de se conformer aux arrêts nos 162/2011 et | tegemoet te komen aan de arresten nrs. 162/2011 en 20/2018, waarbij |
20/2018, par lesquels la Cour s'est prononcée sur la | het Hof zich heeft uitgesproken over de grondwettigheid van, onder |
constitutionnalité, notamment, de l'article 70, alinéa 2, du Code des | meer, artikel 70, tweede lid, van het Wetboek der successierechten, |
droits de succession, qui prévoyait des règles dont le contenu | dat voorzag in regels die inhoudelijk overstemmen met de in artikel |
correspond aux règles prévues par l'article 3.10.4.3.1, alinéas 1er et | 3.10.4.3.1, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit |
2, du Code flamand de la fiscalité. | vervatte regels. |
B.11.3. Comme la Cour l'a jugé par ses arrêts nos 162/2011 et 20/2018 | B.11.3. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij de voormelde arresten nrs. |
précités, l'article 70, alinéa 2, du Code des droits de succession | 162/2011 en 20/2018, vormde artikel 70, tweede lid, van het Wetboek |
constituait une garantie pour le recouvrement des droits de | der successierechten een waarborg voor de invordering van de |
succession. Si la dette de droits de succession est conçue comme une dette individuelle de chaque héritier, légataire ou donataire, en fonction de la part que chacun recueille dans la succession, cette garantie porte, compte tenu de ce que les héritiers et légataires universels ont vocation à recueillir toute la succession, sur les biens successoraux dans leur globalité, sans distinguer dans le patrimoine de quel successeur ces biens sont transférés ou appelés à l'être. Il en va de même de la règle contenue à l'article 3.10.4.3.1, | successierechten. Hoewel de schuld van de successierechten is opgevat als een individuele schuld van elke erfgenaam, legataris of begiftigde volgens het aandeel dat elkeen in de nalatenschap verkrijgt, heeft die waarborg, rekening houdend met het feit dat de erfgenamen en algemene legatarissen gerechtigd zijn om de gehele nalatenschap te verkrijgen, betrekking op de erfgoederen in het algemeen, zonder een onderscheid te maken naar gelang van de erfopvolger in wiens patrimonium die goederen worden of moeten worden overgedragen. Hetzelfde geldt voor de in artikel 3.10.4.3.1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit vervatte regel. B.11.4. Bij zijn arresten nrs. 162/2011 en 20/2018 heeft het Hof |
alinéa 1er, du Code flamand de la fiscalité. | geoordeeld dat de voormelde waarborg voor de invordering van de |
B.11.4. Par ses arrêts nos 162/2011 et 20/2018, la Cour a jugé que la | successierechten op zich geen afbreuk doet aan het beginsel van |
garantie précitée en vue du recouvrement des droits de succession ne | gelijkheid en niet-discriminatie, en evenmin aan het eigendomsrecht, |
porte pas en soi atteinte au principe d'égalité et de | behoudens in zoverre die waarborg ook toepassing kan vinden wanneer de |
non-discrimination, ni au droit de propriété, sauf en ce que cette | erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap |
garantie peut également s'appliquer lorsque les héritiers, légataires | niet de mogelijkheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de |
et donataires universels dans la succession n'ont pas eu la | legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere |
possibilité de s'assurer que les légataires et donataires à titre | titel de rechten en interesten zullen betalen die zij verschuldigd |
universel ou à titre particulier acquitteront les droits et intérêts | zijn. De vaststelling van ongrondwettigheid had in beide arresten |
dont ils sont redevables. Le constat d'inconstitutionnalité portait | betrekking op de situatie waarin de erfgenamen en de algemene |
dans les deux arrêts sur la situation où les héritiers et légataires | legatarissen konden worden aangesproken tot betaling van de |
universels pouvaient être appelés à acquitter les droits de succession | successierechten verschuldigd door personen die een bevoordeling |
dus par des personnes qui avaient reçu une libéralité, qui est | hebben verkregen die op basis van de wet wordt gelijkgesteld met een |
assimilée, sur la base de la loi, à un legs (les « legs fictifs »). | legaat (de zogenaamde « fictieve legaten »). |
B.11.5. En prévoyant, à l'alinéa 3 de l'article 3.10.4.3.1 du Code | B.11.5. Door in het derde lid van artikel 3.10.4.3.1 van de Vlaamse |
flamand de la fiscalité, une exception à la garantie, contenue dans | Codex Fiscaliteit te voorzien in een uitzondering op de in het eerste |
l'alinéa 1er de cette disposition, en vue du recouvrement des droits | lid van die bepaling vervatte waarborg voor de invordering van de |
de succession, exception qui implique que les héritiers, légataires et | successierechten, uitzondering die inhoudt dat de erfgenamen, algemene |
donataires universels dans la succession ne sont pas solidairement | legatarissen en begiftigden in de nalatenschap niet hoofdelijk zijn |
tenus au paiement des droits de succession, des intérêts de retard et | gehouden tot betaling van de successierechten, de |
des frais de poursuite et d'exécution dus sur une acquisition qui, | nalatigheidsinteresten en de kosten van vervolging en |
tenuitvoerlegging die verschuldigd zijn op een verkrijging die | |
conformément aux articles 2.7.1.0.5, § 1er, alinéa 2, et 2.7.1.0.6 du | overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.5, § 1, tweede lid, en 2.7.1.0.6 |
même Code, est assimilée à un legs (les « legs fictifs »), le | van dezelfde Codex met een legaat wordt gelijkgesteld (de zogenaamde « |
législateur décrétal s'est conformé à la jurisprudence précitée de la | fictieve legaten »), is de decreetgever tegemoetgekomen aan de |
Cour. | voormelde rechtspraak van het Hof. |
B.12.1. Il ressort de ce qui précède que l'article 3.10.4.3.1 du Code | B.12.1. Uit wat voorafgaat blijkt dat artikel 3.10.4.3.1 van de |
flamand de la fiscalité porte sur l'obligation en vigueur pour les | Vlaamse Codex Fiscaliteit betrekking heeft op de voor de erfgenamen, |
héritiers, légataires et donataires universels dans la succession de | de algemene legatarissen en de begiftigden in de nalatenschap geldende |
s'acquitter des droits de succession, des intérêts de retard et des | plicht tot betaling van de successierechten, de nalatigheidsinteresten |
frais de poursuite et d'exécution. Cette disposition concerne donc la | en de kosten van vervolging en tenuitvoerlegging. Die bepaling betreft |
perception et le recouvrement des droits, intérêts et frais en | aldus de inning en de invordering van de bedoelde rechten, interesten |
question. L'alinéa 3 de l'article 3.10.4.3.1 du Code flamand de la | en kosten. Het derde lid van artikel 3.10.4.3.1 van de Vlaamse Codex |
fiscalité prévoit une exception à cette obligation de paiement définie | Fiscaliteit voorziet in een uitzondering op de in het eerste lid |
à l'alinéa 1er. | omschreven betalingsplicht. |
B.12.2. La disposition en cause ne porte en revanche pas sur | B.12.2. De in het geding zijnde bepaling heeft daarentegen geen |
l'obligation de paiement précitée. Cette disposition entend procurer à | betrekking op de voormelde betalingsplicht. Die bepaling beoogt de |
l'administration fiscale un moyen de preuve, plus précisément une | fiscale administratie een bewijsmiddel te verschaffen, meer bepaald |
présomption légale, qui peut être mis en oeuvre pour déterminer la | een wettelijk vermoeden, dat kan worden aangewend bij het bepalen van |
valeur imposable des biens appartenant au défunt et elle porte donc | de belastbare waarde van de goederen die toebehoren aan de erflater, |
sur la base imposable des droits de succession. Ainsi qu'il a déjà été | en heeft aldus betrekking op de belastbare grondslag van de |
dit en B.6.2 et B.6.3, l'administration ne peut invoquer la présomption précitée que s'il est satisfait à certaines conditions et la présomption peut être renversée par les contribuables. B.13.1. Il résulte de ce qui précède que, compte tenu de la liberté d'appréciation étendue dont dispose le législateur en matière fiscale, la différence de traitement est objectivement et raisonnablement justifiée. B.13.2. La seconde branche de la question préjudicielle appelle une réponse négative. Par ces motifs, la Cour | successierechten. Zoals reeds is vermeld in B.6.2 en B.6.3, kan de administratie zich slechts op het voormelde vermoeden beroepen wanneer is voldaan aan bepaalde voorwaarden en kan het vermoeden door de belastingplichtigen worden weerlegd. B.13.1. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het verschil in behandeling, rekening houdend met de ruime beoordelingsvrijheid waarover de wetgever in fiscale zaken beschikt, op een objectieve en redelijke wijze is verantwoord. B.13.2. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Om die redenen, het Hof |
dit pour droit : | zegt voor recht : |
L'article 2.7.3.2.5 du Code flamand de la Fiscalité ne viole pas les | Artikel 2.7.3.2.5 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit schendt niet de |
articles 10, 11 et 16 de la Constitution, lus en combinaison avec | artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met |
l'article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention | artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag |
européenne des droits de l'homme. | voor de rechten van de mens. |
Ainsi rendu en langue néerlandaise et en langue française, | Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel |
conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
la Cour constitutionnelle, le 18 juin 2020. | op 18 juni 2020. |
Le greffier, | De griffier, |
F. Meersschaut | F. Meersschaut |
Le président, | De voorzitter, |
A. Alen | A. Alen |