← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 96/2019 du 6 juin 2019 Numéro du rôle : 7036 En cause : la question
préjudicielle relative à l'article 203, § § 1 er et 2, lu en combinaison
avec l'article 204, du Code d'instruction criminelle, posé La Cour
constitutionnelle, composée des présidents F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen(...)"
Extrait de l'arrêt n° 96/2019 du 6 juin 2019 Numéro du rôle : 7036 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 203, § § 1 er et 2, lu en combinaison avec l'article 204, du Code d'instruction criminelle, posé La Cour constitutionnelle, composée des présidents F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen(...) | Uittreksel uit arrest nr. 96/2019 van 6 juni 2019 Rolnummer 7036 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203, § § 1 en 2, in samenhang gelezen met artikel 204, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof va Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...) |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Extrait de l'arrêt n° 96/2019 du 6 juin 2019 | Uittreksel uit arrest nr. 96/2019 van 6 juni 2019 |
Numéro du rôle : 7036 | Rolnummer 7036 |
En cause : la question préjudicielle relative à l'article 203, § § 1er | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203, § § 1 en 2, |
et 2, lu en combinaison avec l'article 204, du Code d'instruction | in samenhang gelezen met artikel 204, van het Wetboek van |
criminelle, posée par la Cour de cassation. | strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie. |
La Cour constitutionnelle, | Het Grondwettelijk Hof, |
composée des présidents F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen, | samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. |
J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. | Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, |
Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman et M. Pâques, assistée du | P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan |
greffier F. Meersschaut, présidée par le président F. Daoût, | door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet de la question préjudicielle et procédure | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Par arrêt du 24 octobre 2018 en cause de F.M., dont l'expédition est | Bij arrest van 24 oktober 2018 in zake F.M., waarvan de expeditie ter |
parvenue au greffe de la Cour le 31 octobre 2018, la Cour de cassation | griffie van het Hof is ingekomen op 31 oktober 2018, heeft het Hof van |
a posé la question préjudicielle suivante : | Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« L'article 203, § § 1er et 2, du Code d'instruction criminelle, | « Schendt artikel 203, § § 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering, |
combiné avec l'article 204 du même code, viole-t-il les articles 10 et | in samenhang gelezen met artikel 204 van hetzelfde Wetboek, de |
11 de la Constitution, éventuellement combinés avec l'article 6.1 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, dans la mesure où, en cas d'appel formé par le ministère public ou la partie civile, le prévenu ne dispose pas d'un délai supplémentaire d'appel, alors qu'un tel délai de dix jours est ouvert au ministère public et, le cas échéant, à la partie civile dans l'hypothèse où le prévenu interjette appel, et alors que chacune de ces parties peut limiter la saisine des juges d'appel ? ». | artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre, in geval van hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie of de burgerlijke partij, de beklaagde niet over een bijkomende termijn om hoger beroep in te stellen beschikt, terwijl een dergelijke termijn van tien dagen openstaat voor het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, voor de burgerlijke partij in het geval dat de beklaagde hoger beroep instelt, en terwijl elk van die partijen de omvang van de aanhangigmaking bij de rechters in hoger beroep kan beperken ? ». (...) |
III. En droit | III. In rechte |
(...) | (...) |
Quant aux dispositions en cause | Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen |
B.1.1. L'article 203 du Code d'instruction criminelle, tel qu'il a été | B.1.1. Artikel 203 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen |
remplacé par l'article 2 de la loi du 31 mai 1955 « modifiant certains | bij artikel 2 van de wet van 31 mei 1955 « tot wijziging van sommige |
délais d'appel et instituant l'appel incident en matière répressive | termijnen van beroep en tot instelling van het incidenteel beroep in |
pour la défense des intérêts civils » puis modifié par l'article 88 de | strafzaken ter verdediging van burgerlijke belangen » en vervolgens |
la loi du 5 février 2016 « modifiant le droit pénal et la procédure | gewijzigd bij artikel 88 van de wet van 5 februari 2016 « tot |
pénale et portant des dispositions diverses en matière de justice » | wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse |
(ci-après : la loi du 5 février 2016), dispose : | bepalingen inzake justitie » (hierna : de wet van 5 februari 2016), |
« § 1er. Il y aura, sauf l'exception portée en l'article 205 ci-après, | bepaalt : « § 1. Behoudens de uitzondering van artikel 205 hierna, vervalt het |
déchéance de l'appel, si la déclaration d'appeler n'a pas été faite au | recht van hoger beroep, indien de verklaring van hoger beroep niet |
greffe du tribunal qui a rendu le jugement, trente jours au plus tard | gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, |
après celui où il a été prononcé, et, si le jugement est rendu par défaut, trente jours au plus tard après celui de la signification qui en aura été faite à la partie condamnée ou à son domicile. Le ministère public dispose d'un délai supplémentaire de dix jours pour interjeter appel, après que le prévenu ou la partie civilement responsable a interjeté appel. § 2. Lorsque l'appel sera dirigé contre la partie civile, celle-ci aura un délai supplémentaire de dix jours pour interjeter appel contre les prévenus et les personnes civilement responsables qu'elle entend maintenir à la cause, sans préjudice de son droit de faire appel | uiterlijk dertig dagen na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk dertig dagen na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats. Het openbaar ministerie beschikt over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld. § 2. Is het hoger beroep tegen de burgerlijk partij gericht, dan beschikt deze over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen |
incident conformément au § 4. | overeenkomstig § 4. |
[...] | [...] |
§ 4. Dans tous les cas où l'action civile sera portée devant la | § 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht |
juridiction d'appel, l'intimé pourra, jusqu'à la clôture des débats | wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de |
sur l'appel, faire appel incident par conclusions prises à l'audience ». | terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang |
de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn ». | |
B.1.2. L'article 204 du Code d'instruction criminelle, tel qu'il a été | B.1.2. Artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen |
remplacé par l'article 89 de la loi du 5 février 2016, dispose : « A peine de déchéance de l'appel, la requête indique précisément les griefs élevés, y compris les griefs procéduraux, contre le jugement et est remise, dans le même délai et au même greffe que la déclaration visée à l'article 203. Elle est signée par l'appelant, son avocat ou tout autre fondé de pouvoir spécial. Dans ce dernier cas, le pouvoir est annexé à la requête. Cette requête peut aussi être remise directement au greffe du tribunal ou de la cour où l'appel est porté. Un formulaire dont le modèle est déterminé par le Roi peut être utilisé à cette fin. La présente disposition s'applique également au ministère public ». Quant à la différence de traitement entre le prévenu et le procureur du Roi (première partie de la question préjudicielle) | bij artikel 89 van de wet van 5 februari 2016, bepaalt : « Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt het verzoekschrift nauwkeurig de grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven, en wordt het verzoekschrift binnen dezelfde termijn en op dezelfde griffie ingediend als de in artikel 203 bedoelde verklaring. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser in beroep of zijn advocaat, of door een ander bijzonder gevolmachtigde. In dit laatste geval wordt de volmacht bij het verzoekschrift gevoegd. Dit verzoekschrift kan ook rechtstreeks worden ingediend op de griffie van de rechtbank of van het hof waarvoor het hoger beroep wordt gebracht. Daartoe kan een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, worden gebruikt. Deze bepaling geldt ook voor het openbaar ministerie ». Ten aanzien van het verschil in behandeling tussen de beklaagde en de procureur des Konings (eerste deel van de prejudiciële vraag) |
B.3. Il ressort des motifs de la décision de renvoi que la Cour est, | B.3. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof |
en premier lieu, invitée à statuer sur la compatibilité de l'article | in de eerste plaats wordt verzocht uitspraak te doen over de |
203, § 1er, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle avec les | |
articles 10 et 11 de la Constitution, lus en combinaison avec | bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in |
samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor | |
l'article 6, paragraphe 1, de la Convention européenne des droits de | de rechten van de mens, van artikel 203, § 1, tweede lid, van het |
Wetboek van strafvordering in zoverre de beklaagde, in geval van een | |
l'homme, en ce que, en cas d'appel formé par le procureur du Roi | op de dertigste dag van de termijn door de procureur des Konings |
ingesteld hoger beroep tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, niet | |
contre un jugement contradictoire le trentième jour du délai, le | over een bijkomende termijn beschikt om hoger beroep in te stellen, |
prévenu ne dispose pas d'un délai d'appel supplémentaire, alors que le | terwijl de procureur des Konings, in het tegenovergestelde geval, over |
procureur du Roi dispose, dans l'hypothèse inverse, d'un délai | een bijkomende termijn beschikt en terwijl de procureur des Konings, |
supplémentaire, et alors que, en application de l'article 204 du même | met toepassing van artikel 204 van hetzelfde Wetboek, de |
aanhangigmaking bij de appelrechter kan beperken. Uit de combinatie | |
Code, le procureur du Roi peut limiter la saisine du juge d'appel. Il | van de twee in het geding zijnde bepalingen zou een niet-verantwoord |
résulterait de la combinaison des deux dispositions en cause une | verschil in behandeling volgen tussen de beklaagde en het openbaar |
différence de traitement injustifiée entre le prévenu et le ministère | ministerie in zoverre de appelrechter gebonden is door de |
public, dans la mesure où le juge d'appel est tenu par l'énonciation | uiteenzetting van de door de appellant opgeworpen grieven zonder dat |
des griefs soulevés par l'appelant sans pouvoir étendre la portée de | hij de draagwijdte van het hoger beroep kan uitbreiden. |
l'appel. B.4.1. Contre un jugement contradictoire du tribunal correctionnel, le | B.4.1. Tegen een op tegenspraak gewezen vonnis van de correctionele |
procureur du Roi dispose en principe, comme le prévenu, d'un délai de | rechtbank beschikt de procureur des Konings, net zoals de beklaagde, |
trente jours, à compter du lendemain du prononcé du jugement, pour | in beginsel over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag |
faire au greffe de ce tribunal une déclaration d'appel et pour | na de uitspraak van het vonnis, om op de griffie van die rechtbank een |
remettre à ce greffe ou à celui de la juridiction devant laquelle | verklaring van hoger beroep te doen en om bij die griffie of bij die |
l'appel est formé une requête indiquant les griefs formulés contre le | van het rechtscollege waarvoor het hoger beroep wordt gebracht, een |
verzoekschrift in te dienen dat de tegen het betwiste vonnis | |
jugement contesté (articles 203, § 1er, et 204 du Code d'instruction | geformuleerde grieven bepaalt (artikelen 203, § 1, en 204 van het |
criminelle). | Wetboek van strafvordering). |
Lorsque le prévenu fait appel contre les dispositions du jugement | Wanneer de beklaagde tussen de twintigste en de dertigste dag van de |
beroepstermijn hoger beroep instelt tegen de beschikkingen van het | |
entre le vingtième et le trentième jour du délai d'appel, le procureur | vonnis, beschikt de procureur des Konings nog steeds over een |
du Roi dispose toujours d'un délai supplémentaire de dix jours, à | bijkomende termijn van tien dagen, te rekenen vanaf de dag na het |
compter du lendemain de l'appel du prévenu, pour faire appel de ce | hoger beroep van de beklaagde, om tegen dat vonnis hoger beroep in te |
jugement (Cass., 29 novembre 2017, P.17.0761.F). | stellen (Cass., 29 november 2017, P.17.0761.F). |
Ni l'article 203, § 1er, alinéa 2, ni aucune autre disposition ne | Noch artikel 203, § 1, tweede lid, noch enige andere bepaling geeft de |
donnent un délai supplémentaire au prévenu lorsque le procureur du Roi | beklaagde een bijkomende termijn wanneer de procureur des Konings in |
interjette appel dans les mêmes circonstances. | dezelfde omstandigheden hoger beroep instelt. |
B.4.2. L'article 204 fait obligation à l'appelant, à peine de | B.4.2. Artikel 204 legt de appellant, op straffe van verval van het |
déchéance de l'appel, de déposer une requête indiquant précisément les | hoger beroep, de verplichting op een verzoekschrift in te dienen dat |
griefs élevés, y compris les griefs procéduraux, contre le jugement. | nauwkeurig de grieven bepaalt die tegen het vonnis worden ingebracht, |
met inbegrip van de procedurele grieven. | |
B.5. L'article 203, § 1er, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle | B.5. Artikel 203, § 1, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering |
et l'article 204 du même Code font tous les deux partie d'un ensemble | en artikel 204 van hetzelfde Wetboek maken allebei deel uit van een |
de mesures destinées à « traiter plus efficacement les affaires | geheel van maatregelen bedoeld om « de strafzaken in hoger beroep |
pénales en degré d'appel » (Doc. parl., Chambre, 2015-2016, DOC | doeltreffender te behandelen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC |
54-1418/005, pp. 15 et 115). | 54-1418/005, pp. 15 en 115). |
Elles sont justifiées comme suit : | Zij zijn als volgt verantwoord : |
« Vu l'instauration de l'obligation de définir les griefs (cf. infra), | « Gelet op de invoering van de verplichting om de grieven te bepalen |
le délai pour interjeter appel est porté de quinze à vingt jours. | (cf. infra) wordt de termijn om hoger beroep in te stellen verlengd |
van vijftien tot twintig dagen. Deze wetswijziging maakt het voorwerp | |
Cette modification législative fait l'objet de l'article 203 du Code | uit van artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering. Overeenkomstig |
d'instruction criminelle. De manière analogue, le délai pour | wordt ook de termijn om hoger beroep aan te tekenen voor de |
interjeter appel pour les parties civiles (article 203, § 2, du même | burgerlijke partij (artikel 203, § 2 Sv.) en het openbaar ministerie |
Code) et le ministère public devant la juridiction en degré d'appel (article 205 du même Code) est lui aussi prolongé. [La] défense dispose actuellement, dans certains cas, d'un délai d'appel plus important que le ministère public car pour elle le délai d'appel court à partir de la signification tandis que pour le ministère public, il court à partir de la décision même. Cela signifie que pour autant que dans ces cas le ministère public souhaite interjeter appel, cet appel devra se faire par l'intermédiaire du parquet près la cour ou le tribunal qui doit connaître de l'appel. Cela implique toutefois que l'appel doit être signifié dans les vingt-cinq jours à compter du prononcé du jugement. Une distinction doit être établie dans la mesure où l'appel est formé par le ministère public. Si c'est le magistrat de parquet près la juridiction qui a statué qui interjette appel, cet appel doit se faire par une déclaration au greffe, comme c'est le cas pour les autres parties. Si toutefois l'appel est formé par le magistrat de parquet près la juridiction d'appel, cet appel doit nécessairement se faire par exploit d'huissier contenant l'assignation à comparaître devant la juridiction appelée à statuer sur l'appel. La modification de loi proposée évite de devoir suivre cette procédure plus complexe dans | bij het gerecht in hoger beroep (artikel 205 Sv.) verlengd. [...] In bepaalde gevallen beschikt de verdediging thans [...] over een ruimere beroepstermijn dan het openbaar ministerie, omdat voor hen de termijn van hoger beroep loopt vanaf de betekening, terwijl dit voor het openbaar ministerie is vanaf de beslissing zelf. Dit betekent dat voor zover het openbaar ministerie in die gevallen hoger beroep wenst in te stellen, dit zal dienen te gebeuren via het parket bij het hof of de rechtbank die van het hoger beroep kennis moet nemen. Zulks impliceert evenwel dat het hoger beroep moet worden betekend, binnen de vijfentwintig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis. Voor zover het hoger beroep wordt ingesteld door het openbaar ministerie moet een onderscheid worden gemaakt. Indien het hoger beroep wordt ingesteld door de parketmagistraat bij het gerecht dat uitspraak deed, dient dit te gebeuren door een verklaring ter griffie, zoals voor de andere partijen. Als het hoger beroep evenwel wordt ingesteld door de parketmagistraat bij het appelgerecht, dan dient dit noodzakelijkerwijze te gebeuren via een gerechtsdeurwaardersexploot houdende dagvaarding om te verschijnen voor het gerecht dat uitspraak moet doen over het hoger beroep. De ontworpen wetswijziging vermijdt dat deze meer omslachtige procedure moet worden gevolgd ingeval het |
l'hypothèse où le ministère public souhaite interjeter appel » (Doc. | openbaar ministerie hoger beroep wenst in te stellen » (Parl. St., |
parl., Chambre, 2015-2016, DOC 54-1418/001, pp. 83-84). | Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, pp. 83-84). |
B.6.1. L'article 6, paragraphe 1, de la Convention européenne des | B.6.1. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van |
droits de l'homme dispose : | de mens bepaalt : |
« Toute personne a droit à ce que sa cause soit entendue équitablement | « Bij [...] het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem |
ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke [...] | |
[...] par un tribunal [...] qui décidera [...] du bien-fondé de toute | behandeling van zijn zaak [...] door een [...] rechterlijke instantie |
accusation en matière pénale dirigée contre elle [...] ». | [...] ». |
B.6.2. Le principe de l'égalité des armes est un élément fondamental | B.6.2. Het beginsel van de wapengelijkheid is een fundamenteel element |
du droit au « procès équitable » que garantit cette disposition | van het recht op een « eerlijk proces », dat die verdragsbepaling |
conventionnelle. Il exige un juste équilibre entre les parties qui, | waarborgt. Het vereist een billijk evenwicht tussen de partijen, die |
chacune, doivent recevoir une possibilité raisonnable de présenter | elk een redelijke mogelijkheid moeten krijgen om hun zaak voor te |
leur cause dans des conditions qui ne les placent pas dans une | leggen onder voorwaarden die hen niet in een duidelijk nadelige |
situation de net désavantage par rapport à leurs adversaires (CEDH, | positie ten opzichte van de tegenpartij brengen (EHRM, grote kamer, |
grande chambre, 19 septembre 2017, Regner c. République tchèque, § | Regner t. Tsjechische Republiek, 19 september 2017, § 146), onder |
146), entre autres dans le cadre de l'exercice de voies de recours | |
(CEDH, 5 novembre 2002, Wynen et Centre hospitalier interrégional | andere in het kader van de uitoefening van rechtsmiddelen (EHRM, 5 |
november 2002, Wynen en Centre hospitalier interrégional Edith-Cavell | |
Edith-Cavell c. Belgique, § 32; 3 octobre 2006, Ben Naceur c. France, | t. België, § 32; 3 oktober 2006, Ben Naceur t. Frankrijk, § § 31-32; |
§ § 31-32; 22 mai 2008, Gacon c. France, § § 31-32; 26 juin 2012, | 22 mei 2008, Gacon t. Frankrijk, §§ 31-32; 26 juni 2012, Ghirea t. |
Ghirea c. Moldova, § 31; 18 octobre 2018, Thiam c. France, § 55). | Moldavië, § 31; 18 oktober 2018, Thiam t. Frankrijk, § 55). |
B.7. Il existe, entre le ministère public et les autres parties à un | B.7. Tussen het openbaar ministerie en de andere partijen in een |
procès pénal, une différence fondamentale : le premier accomplit, dans | strafproces bestaat een fundamenteel verschil : het openbaar |
ministerie vervult, in het algemeen belang, de opdrachten van openbare | |
l'intérêt général, les missions de service public relatives à la | dienst met betrekking tot de opsporing en de vervolging van de |
recherche et à la poursuite des infractions (articles 22 à 47 du Code | misdrijven (artikelen 22 tot 47 van het Wetboek van strafvordering) en |
d'instruction criminelle) et il exerce l'action publique (article 138 | vordert de toepassing van de strafwet (artikel 138 van het |
du Code judiciaire); les autres parties défendent leur intérêt | Gerechtelijk Wetboek); de andere partijen verdedigen hun persoonlijk |
personnel. | belang. |
Cette différence objective entre la situation du ministère public et | Dat objectief verschil tussen de situatie van het openbaar ministerie |
celle des autres parties à un procès pénal existe durant toute | en die van de andere partijen in het strafproces is aanwezig gedurende |
l'action publique. | de gehele strafvordering. |
B.8.1. Le délai d'appel supplémentaire de dix jours prévu par | B.8.1. De in artikel 203, § 1, tweede lid, van het Wetboek van |
l'article 203, § 1er, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle a | strafvordering bepaalde bijkomende termijn van tien dagen om hoger |
pour but d'éviter qu'un appel du prévenu qui, en application du nouvel | beroep in te stellen, heeft tot doel te vermijden dat een hoger beroep |
article 204 du même Code, ne porterait que sur certaines parties du | van de beklaagde dat, met toepassing van het nieuwe artikel 204 van |
hetzelfde Wetboek, enkel betrekking zou hebben op bepaalde gedeelten | |
jugement de première instance nuise aux intérêts défendus par le | van het in eerste aanleg gewezen vonnis, de door het openbaar |
ministère public. Ce délai supplémentaire permet au ministère public | ministerie behartigde belangen schaadt. Die bijkomende termijn biedt |
de réfléchir à l'opportunité d'interjeter appel contre des parties du | het openbaar ministerie de mogelijkheid na te denken over de |
opportuniteit om hoger beroep in te stellen tegen gedeelten van het | |
jugement non contestées par le prévenu lors de l'appel. | vonnis die in het hoger beroep van de beklaagde niet worden betwist. |
Par son arrêt n° 2/2018 du 18 janvier 2018, la Cour a jugé que | Bij zijn arrest nr. 2/2018 van 18 januari 2018 heeft het Hof |
l'octroi au ministère public du délai d'appel supplémentaire après la | geoordeeld dat de toekenning aan het openbaar ministerie van de |
formation du premier appel, ainsi qu'il ressort des articles 203, § 1er, | bijkomende beroepstermijn om een volgberoep in te stellen, zoals |
alinéa 2, et 204 du Code d'instruction criminelle, n'est pas sans justification raisonnable, eu égard notamment au droit à un procès équitable. Elle ne s'est pas encore prononcée sur la situation spécifique du prévenu qui n'a pas interjeté appel et qui ne dispose pas d'un délai raisonnable pour le faire après que le ministère public a formé son appel spécialement quand il le limite à certains griefs. Quant à l'absence d'un délai supplémentaire au bénéfice du prévenu dans les mêmes circonstances, c'est-à-dire dans l'hypothèse d'un appel formé par le procureur du Roi contre un jugement contradictoire, dans le dernier tiers du délai d'appel, elle n'a fait l'objet d'aucune justification, les travaux parlementaires cités plus haut envisageant seulement l'hypothèse d'un jugement rendu par défaut. B.8.2. Dans le cas d'un appel limité interjeté par le ministère public le dernier jour du délai de trente jours, le prévenu ne pourra pas, ou ne pourra que très difficilement, introduire un recours contre les parties du jugement attaqué non visées par l'appel du ministère public, alors que le ministère public a, quant à lui, toujours le temps de réagir à un appel, total ou partiel, interjeté in extremis par le prévenu. Cette limitation est encore aggravée par le fait qu'aucune disposition législative n'exige que le prévenu soit informé de la déclaration d'appel du ministère public autrement que par la citation à comparaître devant la juridiction d'appel, qui peut n'être signifiée au prévenu que bien plus tard. A l'inverse, le ministère public est informé par le greffe le jour du dépôt par le prévenu de la requête d'appel. En ne prévoyant aucun délai d'appel supplémentaire, notamment lorsque le ministère public limite son appel à certaines préventions ou à la détermination de la peine à infliger, les dispositions en cause limitent les droits de la défense du prévenu de manière disproportionnée. B.9. En ce qu'il ne prévoit pas, lorsque le procureur du Roi fait appel d'un jugement contradictoire entre le vingtième et le trentième jour du délai d'appel, un délai analogue pour le prévenu, l'article | blijkt uit de artikelen 203, § 1, tweede lid, en 204 van het Wetboek van strafvordering, niet zonder redelijke verantwoording is, met name gelet op het recht op een eerlijk proces. Het Hof heeft zich nog niet uitgesproken over de specifieke situatie van de beklaagde die geen hoger beroep heeft ingesteld en die niet over een redelijke termijn beschikt om dat te doen nadat het openbaar ministerie zijn hoger beroep heeft ingesteld in het bijzonder wanneer het openbaar ministerie het hoger beroep tot bepaalde grieven beperkt. De ontstentenis van een bijkomende termijn ten voordele van de beklaagde in dezelfde omstandigheden, dat wil zeggen in de hypothese van een door de procureur des Konings in het laatste derde van de beroepstermijn ingesteld hoger beroep tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, heeft niet het voorwerp uitgemaakt van enige verantwoording, aangezien in de hierboven aangehaalde parlementaire voorbereiding enkel de hypothese van een bij verstek gewezen vonnis onder ogen wordt genomen. B.8.2. In het geval van een beperkt hoger beroep van het openbaar ministerie dat is ingesteld op de laatste dag van de termijn van dertig dagen, kan de beklaagde niet of slechts zeer moeilijk een beroep instellen tegen de gedeelten van het bestreden vonnis die niet worden beoogd in het hoger beroep van het openbaar ministerie, terwijl het openbaar ministerie van zijn kant steeds tijd heeft om te reageren op een volledig of gedeeltelijk hoger beroep van de beklaagde dat in extremis is ingesteld. Die beperking wordt nog verergerd door het feit dat geen enkele wetsbepaling vereist dat de beklaagde anderszins van de verklaring van hoger beroep van het openbaar ministerie op de hoogte wordt gebracht dan via de dagvaarding om voor het gerecht in hoger beroep te verschijnen, die mogelijk pas heel wat later aan de beklaagde wordt betekend. Omgekeerd wordt het openbaar ministerie op de dag van de neerlegging, door de beklaagde, van het verzoekschrift tot hoger beroep door de griffie op de hoogte gebracht. Door voor de beklaagde niet te voorzien in enige bijkomende termijn voor hoger beroep, met name wanneer het openbaar ministerie zijn hoger beroep beperkt tot sommige tenlasteleggingen of tot de bepaling van de op te leggen straf, beperken de in het geding zijnde bepalingen op onevenredige wijze de rechten van de verdediging van de beklaagde. B.9. In zoverre het, wanneer de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, niet voorziet in een |
203, § 1er, du Code d'instruction criminelle, lu en combinaison avec | analoge termijn voor de beklaagde, schendt artikel 203, § 1, van het |
Wetboek van strafvordering, in samenhang gelezen met artikel 204 van | |
l'article 204 du même Code viole les articles 10 et 11 de la | hetzelfde Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang |
Constitution, lus en combinaison avec l'article 6, paragraphe 1, de la | gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten |
Convention européenne des droits de l'homme. | van de mens. |
B.10. La première partie de la question préjudicielle appelle une | B.10. Het eerste deel van de prejudiciële vraag dient bevestigend te |
réponse affirmative. B.11.1. Il résulte de ce constat d'inconstitutionnalité et de la motivation qui le sous-tend que l'appel formé par un prévenu contre un jugement contradictoire contre lequel le procureur du Roi a fait appel entre le vingtième et le trentième jour du délai, peut être déclaré recevable quand il est formé dans les dix jours qui suivent cet appel. B.11.2. Dès lors que le constat de cette lacune est exprimé en des termes suffisamment précis et complets qui permettent l'application des dispositions en cause dans le respect du principe d'égalité et de non-discrimination, il appartient au juge a quo, dans l'attente d'une | worden beantwoord. B.11.1. Uit die vaststelling van ongrondwettigheid en uit de daaraan ten grondslag liggende motivering volgt dat het hoger beroep dat door een beklaagde is ingesteld tegen een op tegenspraak gewezen vonnis waartegen de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep heeft ingesteld, ontvankelijk kan worden verklaard wanneer het is ingesteld in de tien dagen die volgen op dat hoger beroep. B.11.2. Aangezien de vaststelling van die lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepalingen toe te passen met inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, staat het aan de verwijzende rechter, in afwachting van een optreden van de wetgever, |
intervention du législateur, de mettre fin à la violation de ce | een einde te maken aan de schending van dat beginsel. |
principe. B.11.3. Afin d'éviter la remise en cause de décisions judiciaires | B.11.3. Teneinde te vermijden dat definitieve rechterlijke |
définitives, il y a lieu, en vertu de l'article 28, alinéa 2, de la | beslissingen in het geding worden gebracht, dienen, met toepassing van |
loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, de | artikel 28, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op |
maintenir les effets de l'article 203, § 1er, alinéa 2, du Code | het Grondwettelijk Hof, de gevolgen van artikel 203, § 1, tweede lid, |
d'instruction criminelle, comme indiqué dans le dispositif. | van het Wetboek van strafvordering te worden gehandhaafd, zoals |
aangegeven in het dictum. | |
Quant à la différence de traitement entre le prévenu et la partie | Ten aanzien van het verschil in behandeling tussen de beklaagde en de |
civile (seconde partie de la question préjudicielle) | burgerlijke partij (tweede deel van de prejudiciële vraag) |
B.12. Il ressort des motifs de la décision de renvoi que la Cour est | B.12. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het |
Hof vervolgens wordt verzocht uitspraak te doen over de | |
ensuite invitée à statuer sur la compatibilité de l'article 203, § 2, | bestaanbaarheid van artikel 203, § 2, van het Wetboek van |
du Code d'instruction criminelle avec les articles 10 et 11 de la | strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang |
Constitution, lus en combinaison avec l'article 6, paragraphe 1, de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que, en accordant à la partie civile un délai supplémentaire pour interjeter appel contre un jugement contradictoire du tribunal correctionnel, en cas d'appel préalable d'un prévenu contre ce jugement, la disposition législative en cause fait naître une différence de traitement entre, d'une part, cette partie civile et, d'autre part, le prévenu condamné par un jugement contradictoire du tribunal correctionnel, puisqu'en cas d'appel du procureur du Roi contre ce jugement, ce prévenu ne bénéficie pas d'un délai supplémentaire pour interjeter appel contre les dispositions de ce jugement qui concernent l'action publique. B.13. Il résulte des éléments de la cause soumise à la juridiction de renvoi et de la motivation de l'arrêt de renvoi que, dans la mesure où la question préjudicielle invite la Cour à comparer la situation du prévenu à celle de la partie civile, une réponse à cette question n'est pas utile à la solution du litige pendant devant la juridiction a quo. B.14. La seconde partie de la question préjudicielle n'appelle pas de réponse. Par ces motifs, la Cour | gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de in het geding zijnde wetsbepaling, door aan de burgerlijke partij een bijkomende termijn toe te kennen om hoger beroep in te stellen tegen een op tegenspraak gewezen vonnis van de correctionele rechtbank, in geval van een vooraf door een beklaagde tegen dat vonnis ingesteld hoger beroep, een verschil in behandeling doet ontstaan tussen, enerzijds, die burgerlijke partij en, anderzijds, de bij een op tegenspraak gewezen vonnis van de correctionele rechtbank veroordeelde beklaagde, aangezien in geval van een door de procureur des Konings tegen dat vonnis ingesteld hoger beroep, die beklaagde het voordeel van een bijkomende termijn om hoger beroep in te stellen tegen de beschikkingen van dat vonnis die de strafvordering betreffen, niet geniet. B.13. Uit de elementen van de aan het verwijzende rechtscollege voorgelegde zaak en uit de motivering van het verwijzingsarrest volgt dat, in zoverre het Hof in de prejudiciële vraag wordt verzocht de situatie van de beklaagde te vergelijken met die van de burgerlijke partij, een antwoord op die vraag niet dienstig is voor de oplossing van het geschil dat voor het verwijzende rechtscollege hangende is. B.14. Het tweede deel van de prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. Om die redenen, het Hof |
dit pour droit : | zegt voor recht : |
1. - En ce qu'il ne prévoit pas, lorsque le procureur du Roi fait | 1. - In zoverre het, wanneer de procureur des Konings tussen de |
appel d'un jugement contradictoire entre le vingtième et le trentième | twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep |
jour du délai d'appel, un même délai supplémentaire pour le prévenu, | instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, voor de beklaagde |
l'article 203, § 1er, du Code d'instruction criminelle, lu en | niet voorziet in eenzelfde bijkomende termijn, schendt artikel 203, § |
combinaison avec l'article 204 du même Code, viole les articles 10 et | 1, van het Wetboek van strafvordering, in samenhang gelezen met |
11 de la Constitution, lus en combinaison avec l'article 6, paragraphe | artikel 204 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees | |
1, de la Convention européenne des droits de l'homme. | Verdrag voor de rechten van de mens. |
- Les effets de cette disposition sont maintenus pour les décisions | - De gevolgen van die bepaling worden gehandhaafd voor de definitieve |
judiciaires contradictoires définitives rendues avant la publication | rechterlijke beslissingen op tegenspraak die gewezen zijn vóór de |
du présent arrêt au Moniteur belge. | bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad. |
2. La seconde partie de la question préjudicielle n'appelle pas de | 2. Het tweede deel van de prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. |
réponse. Ainsi rendu en langue française et en langue néerlandaise, | Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel |
conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
la Cour constitutionnelle, le 6 juin 2019. | op 6 juni 2019. |
Le greffier, | De griffier, |
F. Meersschaut | F. Meersschaut |
Le président, | De voorzitter, |
F. Daoût | F. Daoût |