← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 139/2019 du 17 octobre 2019 Numéros du rôle : 6879 et 6882 En
cause : les recours en annulation des articles 479, 480 et 482bis ou 483 du Code d'instruction criminelle,
introduits par A.M. et par L.M. La Cour constitu composée des présidents
F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman,(...)"
Extrait de l'arrêt n° 139/2019 du 17 octobre 2019 Numéros du rôle : 6879 et 6882 En cause : les recours en annulation des articles 479, 480 et 482bis ou 483 du Code d'instruction criminelle, introduits par A.M. et par L.M. La Cour constitu composée des présidents F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman,(...) | Uittreksel uit arrest nr. 139/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummers 6879 en 6882 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 479, 480 en 482bis of 483 van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door A.M. en door L.M. Het Grond samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P(...) |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Extrait de l'arrêt n° 139/2019 du 17 octobre 2019 | Uittreksel uit arrest nr. 139/2019 van 17 oktober 2019 |
Numéros du rôle : 6879 et 6882 | Rolnummers 6879 en 6882 |
En cause : les recours en annulation des articles 479, 480 et 482bis | In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 479, 480 en |
ou 483 du Code d'instruction criminelle, introduits par A.M. et par | 482bis of 483 van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door A.M. |
L.M. | en door L.M. |
La Cour constitutionnelle, | Het Grondwettelijk Hof, |
composée des présidents F. Daoût et A. Alen, et des juges L. Lavrysen, | samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. |
J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. | Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, |
Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman et M. Pâques, assistée du | P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan |
greffier F. Meersschaut, présidée par le président F. Daoût, | door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet des recours et procédure | I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging |
a. Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le | a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 maart |
2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 | |
22 mars 2018 et parvenue au greffe le 23 mars 2018, A.M., assisté et | maart 2018, heeft A.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. |
représenté par Me B. Mouffe, avocat au barreau de Bruxelles, a | Mouffe, advocaat bij de balie te Brussel, ingevolge het arrest van het |
introduit, à la suite de l'arrêt de la Cour n° 9/2018 du 1er février | Hof nr. 9/2018 van 1 februari 2018, beroep tot vernietiging ingesteld |
2018, un recours en annulation des articles 479, 480 et 482bis du Code | van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van |
d'instruction criminelle. | strafvordering. |
Par la même requête, la partie requérante demandait également la | Bij hetzelfde verzoekschrift vorderde de verzoekende partij eveneens |
suspension des mêmes normes. Par l'arrêt n° 82/2018 du 28 juin 2018, | de schorsing van dezelfde normen. Bij het arrest nr. 82/2018 van 28 |
publié au Moniteur belge du 17 septembre 2018, la Cour a rejeté la | juni 2018, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 september |
demande de suspension. | 2018, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen. |
b. Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le | b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 maart |
2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 | |
23 mars 2018 et parvenue au greffe le 26 mars 2018, L.M., assisté et | maart 2018, heeft L.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. |
représenté par Me M. Uyttendaele et Me M.-L. Levaux, avocats au | Uyttendaele en Mr. M.-L. Levaux, advocaten bij de balie te Brussel, |
barreau de Bruxelles, a, à la suite des arrêts de la Cour nos 9/2018 | ingevolge de arresten van het Hof nrs. 9/2018 van 1 februari 2018 en |
du 1er février 2018 et 35/2018 du 22 mars 2018, introduit un recours | 35/2018 van 22 maart 2018, beroep tot vernietiging ingesteld van de |
en annulation des articles 479, 480 et 483 du Code d'instruction | artikelen 479, 480 en 483 van het Wetboek van strafvordering. |
criminelle. Ces affaires, inscrites sous les numéros 6879 et 6882 du rôle de la | Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6879 en 6882 van de rol van |
Cour, ont été jointes. | het Hof, werden samengevoegd. |
(...) | (...) |
II. En droit | II. In rechte |
(...) | (...) |
Quant aux dispositions attaquées | Ten aanzien van de bestreden bepalingen |
B.1.1. Les parties requérantes demandent l'annulation des articles | B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de |
479, 480, 482bis et 483 du Code d'instruction criminelle. | artikelen 479, 480, 482bis en 483 van het Wetboek van strafvordering. |
Les recours en annulation, qui sont formés à la suite de l'arrêt n° | De beroepen tot vernietiging, die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het |
9/2018 du 1er février 2018 et de l'arrêt n° 35/2018 du 22 mars 2018, | arrest nr. 9/2018 van 1 februari 2018 en het arrest nr. 35/2018 van 22 |
sont introduits sur la base de l'article 4, alinéa 2, de la loi | maart 2018, worden ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van |
spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle. En vertu de | de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof. |
cette disposition, un nouveau délai de six mois est ouvert pour | Krachtens die bepaling staat voor onder meer iedere natuurlijke |
l'introduction par, entre autres, toute personne physique ou morale | persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang, een nieuwe |
justifiant d'un intérêt, d'un recours en annulation d'une loi, d'un | termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot |
décret ou d'une ordonnance lorsque la Cour, statuant sur une question | vernietiging tegen een wet, een decreet of een ordonnantie wanneer het |
préjudicielle, a déclaré que cette loi, ce décret ou cette ordonnance | Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, heeft verklaard dat |
viole, notamment, une des règles visées à l'article 1er. | die wet, dat decreet of die ordonnantie met name een van de in artikel |
1 bedoelde regels schendt. | |
B.1.2. Les articles 479, 480, 482bis et 483, attaqués, du Code | B.1.2. De bestreden artikelen 479, 480, 482bis en 483 van het Wetboek |
d'instruction criminelle, qui font partie du livre II, titre IV (« De | van strafvordering, die deel uitmaken van boek II, titel IV (« Enige |
quelques procédures particulières »), chapitre III (« Des crimes | rechtsplegingen van bijzondere aard »), hoofdstuk III (« Misdaden door |
commis par des juges, hors de leurs fonctions et dans l'exercice de | rechters gepleegd buiten hun ambt en in de uitoefening van hun ambt |
leurs fonctions »), de ce Code, disposent : | »), van dat Wetboek, bepalen : |
« Art. 479.Lorsqu'un juge de paix, un juge au tribunal de police, un |
« Art. 479.Wanneer een vrederechter, een rechter in de |
juge au tribunal de première instance, au tribunal du travail ou au | politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
tribunal de commerce, un conseiller à la cour d'appel ou à la cour du travail, un conseiller à la Cour de cassation, un magistrat du parquet près un tribunal ou une cour, un référendaire près la Cour de cassation, un membre de la Cour des comptes, un membre du Conseil d'Etat de l'auditorat ou du bureau de coordination près le Conseil d'Etat, un membre de la Cour constitutionnelle, un référendaire près cette Cour, les membres du Conseil du Contentieux des étrangers, un gouverneur de province est prévenu d'avoir commis, hors de ses fonctions, un délit emportant une peine correctionnelle, le procureur général près la cour d'appel le fait citer devant cette cour, qui | arbeidsrechtbank of in de rechtbank van koophandel, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van Cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, een referendaris bij het Hof van Cassatie, een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State van het auditoraat of van het coördinatiebureau bij de Raad van State, een lid van het Grondwettelijk Hof, een referendaris bij dat Hof, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder |
prononce sans qu'il puisse y avoir appel. | dat beroep kan worden ingesteld. |
Art. 480.S'il s'agit d'une infraction punissable d'une peine |
Art. 480.Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf |
criminelle, le procureur général près la cour d'appel et le premier | is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de |
président de cette cour désigneront, le premier, le magistrat qui | magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal |
exercera les fonctions d'officier de police judiciaire; le second, le | waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het |
magistrat qui exercera les fonctions de juge d'instruction ». | ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen ». |
« Art. 482bis.Les coauteurs et les complices de l'infraction pour |
« Art. 482bis.De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf |
laquelle un fonctionnaire de la qualité exprimée à l'article 479 est | waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 |
poursuivi, et les auteurs des infractions connexes sont poursuivis et | wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen |
jugés en même temps que le fonctionnaire. | met de ambtenaar vervolgd en berecht. |
L'alinéa 1er ne s'applique toutefois pas aux auteurs de crimes et de | Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van |
délits politiques et délits de presse qui sont connexes avec | misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die |
l'infraction pour laquelle le fonctionnaire est poursuivi ». | samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd ». |
« Art. 483.Lorsqu'un juge de paix, un juge au tribunal de police, un |
« Art. 483.Wanneer een vrederechter, een rechter in de |
juge au tribunal de première instance, au tribunal du travail ou au | politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
tribunal de l'entreprise, un conseiller à la cour d'appel ou à la cour | arbeidsrechtbank of in de ondernemingsrechtbank, een raadsheer in het |
du travail, un conseiller à la Cour de cassation, un magistrat du | hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van |
Cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, | |
parquet près un tribunal ou une cour, un référendaire près la Cour de | een referendaris bij het Hof van Cassatie, een lid van het Rekenhof, |
cassation, un membre de la Cour des comptes, un membre [du] Conseil | een lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het |
d'Etat, de l'auditorat ou du bureau [de] coordination près le Conseil | coördinatiebureau bij de Raad van State, een lid van het |
d'Etat, un membre de la Cour constitutionnelle, un référendaire près | Grondwettelijk Hof, een referendaris bij dat Hof, de leden van de Raad |
cette Cour, les membres du Conseil du Contentieux des étrangers, un | voor Vreemdelingenbetwistingen, een provinciegouverneur, ervan |
gouverneur de province est prévenu d'avoir commis, dans l'exercice de | beschuldigd wordt in zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een |
ses fonctions, un délit emportant une peine correctionnelle, ce délit | correctionele straf meebrengt, dan wordt dat misdrijf vervolgd en |
est poursuivi et jugé comme il est dit à l'article 479 ». | gevonnist zoals in artikel 479 is bepaald ». |
B.2.1. Par son arrêt n° 9/2018 du 1er février 2018, en réponse à | B.2.1. Bij zijn arrest nr. 9/2018 van 1 februari 2018, in antwoord op |
plusieurs questions préjudicielles posées par la chambre des mises en | verschillende prejudiciële vragen die door de kamer van |
accusation de la Cour d'appel de Liège dans le cadre de l'instruction | inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Luik waren gesteld |
à charge des parties requérantes, la Cour a dit pour droit que les | in het kader van het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende |
articles 479 et 480 du Code d'instruction criminelle violent les | partijen, heeft het Hof voor recht gezegd dat de artikelen 479 en 480 |
articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'ils ne prévoient pas | van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet schenden in zoverre zij niet voorzien in het optreden van een | |
l'intervention d'une juridiction d'instruction afin de contrôler, au | onderzoeksgerecht om, in de loop van het gerechtelijk onderzoek, |
cours de l'instruction, la régularité de la procédure et de statuer en | toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en als |
tant qu'instance de recours sur les décisions du magistrat désigné en tant que juge d'instruction. La Cour a fondé sa décision notamment sur les motifs suivants : « B.10.3. En ce qui concerne les magistrats de première instance, en confiant les fonctions de juge d'instruction à un magistrat désigné à cette fin par le premier président de la cour d'appel et en prévoyant que les magistrats concernés doivent être jugés par le plus haut juge du fond, le législateur a entendu leur offrir des garanties déterminées de nature à assurer une administration de la justice impartiale et sereine, conformément à l'objectif mentionné en B.4.1. B.10.4. Cependant, comme il est dit en B.4.2, le procureur général près la cour d'appel est seul compétent pour décider, au terme de l'instruction requise, si l'affaire doit ou non être renvoyée à la juridiction de jugement. Etant donné qu'au terme de l'instruction, il n'y a pas, pour les magistrats de première instance, d'intervention d'une juridiction d'instruction qui procède, dans le cadre d'une | beroepsinstantie uitspraak te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat. Het Hof heeft zijn beslissing met name op de volgende motieven gebaseerd : « B.10.3. Wat de magistraten van eerste aanleg betreft, heeft de wetgever, door het ambt van onderzoeksrechter toe te vertrouwen aan een magistraat die daartoe is aangewezen door de eerste voorzitter van het hof van beroep en door erin te voorzien dat de betrokken magistraten door de hoogste feitenrechter moeten worden berecht, hun welbepaalde waarborgen willen bieden die een onpartijdige en serene rechtsbedeling kunnen verzekeren, overeenkomstig het in B.4.1 vermelde doel. B.10.4. Zoals in B.4.2 wordt vermeld, is de procureur-generaal bij het hof van beroep evenwel als enige bevoegd om bij het afsluiten van het gevorderde gerechtelijk onderzoek te beslissen of de zaak al dan niet naar het vonnisgerecht moet worden verwezen. Aangezien er aldus bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, voor de magistraten van eerste aanleg, geen tussenkomst is van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een tegensprekelijke procedure overgaat tot de regeling |
procédure contradictoire, au règlement de la procédure et examine ce | van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en |
faisant si les charges sont suffisantes et si la procédure est | de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt, zoals dat het geval |
régulière, comme c'est le cas de la Cour de cassation pour les | is bij het Hof van Cassatie voor de magistraten van de hoven van |
magistrats des cours d'appel, les dispositions en cause portent une | beroep, doen de in het geding zijnde bepalingen op onevenredige wijze |
atteinte disproportionnée aux droits des magistrats concernés en ce | afbreuk aan de rechten van de betrokken magistraten in zoverre zij |
qu'elles ne prévoient pas l'intervention d'une juridiction | niet voorzien in de tussenkomst van een onderzoeksgerecht om, in de |
d'instruction afin de contrôler, au cours de l'instruction, la | loop van het gerechtelijk onderzoek, toezicht te houden op de |
régularité de la procédure et de statuer en tant qu'instance de | regelmatigheid van de rechtspleging en als beroepsinstantie uitspraak |
recours sur les décisions du magistrat désigné en tant que juge | te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen |
d'instruction ». | magistraat ». |
La Cour a jugé en B.11 de cet arrêt : | Het Hof heeft in B.11 van dat arrest geoordeeld : |
« Dans l'attente d'une intervention du législateur, dès lors que le | « In afwachting van een optreden van de wetgever staat het, aangezien |
constat de la lacune qui a été fait en B.10.4 est exprimé en des | de in B.10.4 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in |
termes suffisamment précis et complets qui permettent l'application | voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het |
des dispositions en cause dans le respect des normes de référence sur | geding zijnde bepalingen toe te passen met inachtneming van de |
la base desquelles la Cour exerce son contrôle, il appartient au juge | referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid |
uitoefent, aan de verwijzende rechter een einde te maken aan de | |
a quo de mettre fin à la violation de ces normes par l'application des | schending van die normen via de toepassing van de gemeenrechtelijke |
règles de droit commun de la procédure pénale ». | regels van de strafrechtspleging ». |
B.2.2. Par son arrêt n° 35/2018 du 22 mars 2018, la Cour a jugé, sur | B.2.2. Bij zijn arrest nr. 35/2018 van 22 maart 2018 heeft het Hof, op |
la base des mêmes motifs, que les articles 479, 483 et 503bis du même | grond van dezelfde motieven, geoordeeld dat de artikelen 479, 483 en |
Code violent les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'ils ne | 503bis van hetzelfde Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet |
prévoient pas, au terme de l'instruction, l'intervention d'une | schenden in zoverre zij, bij het afsluiten van het gerechtelijk |
juridiction d'instruction qui procède, dans le cadre d'une procédure | onderzoek, niet voorzien in het optreden van een onderzoeksgerecht dat |
contradictoire, au règlement de la procédure et examine ce faisant si | in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure overgaat tot de |
les charges sont suffisantes et si la procédure est régulière. | regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de |
Invitée à statuer sur une demande d'interprétation de l'arrêt n° | bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt. |
35/2018 précité, la Cour a répondu, par son arrêt n° 31/2019, du 28 | Verzocht zich uit te spreken over een vordering tot uitlegging van |
février 2019, que cet arrêt « doit être interprété en ce sens que, dans l'attente d'une intervention du législateur, la chambre des mises en accusation doit se déclarer compétente pour régler, au terme de l'instruction, la procédure à charge des magistrats visés par l'article 479 du Code d'instruction criminelle - autres que ceux visés à l'article 481 - et des auteurs d'une infraction connexe et examiner ce faisant si les charges sont suffisantes et si la procédure est régulière, conformément aux règles de droit commun de la procédure pénale ». Quant à la recevabilité des recours B.3. D'après le Conseil des ministres, les recours sont irrecevables à défaut d'intérêt des parties requérantes. En tant que parties à la procédure qui a donné lieu à l'arrêt n° 9/2018 précité, elles auraient obtenu satisfaction par cet arrêt, en ce que le juge a quo est tenu d'appliquer les règles du droit commun de la procédure pénale pour mettre fin à l'inconstitutionnalité constatée par la Cour. B.4.1. La Constitution et la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle imposent à toute personne physique ou morale qui introduit un recours en annulation de justifier d'un intérêt. Ne justifient de l'intérêt requis que les personnes dont la situation pourrait être affectée directement et défavorablement par la norme attaquée. Cet intérêt doit exister au moment de l'introduction de la requête et subsister jusqu'au prononcé de l'arrêt. B.4.2. L'intérêt requis par l'article 4, alinéa 2, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 ne diffère pas de celui qui est requis à l'article 2 de la même loi. B.5. A l'appui de leur intérêt, les parties requérantes font valoir qu'elles ont fait l'objet, en leur qualité respective de juge auprès du tribunal de première instance et de coauteur ou complice d'une infraction pour laquelle ce magistrat est poursuivi, d'une instruction menée par application de la procédure particulière, telle qu'elle est réglée dans le cadre du régime du « privilège de juridiction » par les dispositions attaquées. B.6.1. Il ressort des éléments du dossier que la chambre des mises en accusation de la Cour d'appel de Liège s'est déclarée compétente, par un arrêt du 31 mai 2018, compte tenu des arrêts nos 9/2018 et 35/2018 de la Cour, pour procéder, lors de la clôture de l'instruction à charge des parties requérantes, au règlement de la procédure et pour examiner ce faisant si les charges sont suffisantes et si la procédure est régulière. La chambre des mises en accusation a ainsi mis fin en l'espèce à la violation, constatée par la Cour, des articles 10 et 11 de la Constitution par l'application des règles de droit commun de la procédure pénale. B.6.2. Etant donné que l'instruction à charge des parties requérantes est par conséquent clôturée, avec l'intervention d'une juridiction d'instruction qui, dans le cadre d'une procédure contradictoire, a procédé au règlement de la procédure et a examiné ce faisant si les charges sont suffisantes et si la procédure est régulière et donc dans le respect des garanties procédurales requises, telles qu'elles découlent des arrêts précités nos 9/2018, 35/2018 et 31/2019, elles n'ont plus intérêt à l'annulation des dispositions attaquées. B.7. Les recours en annulation sont dès lors irrecevables à défaut d'intérêt. Par ces motifs, la Cour rejette les recours. Ainsi rendu en langue française, en langue néerlandaise et en langue allemande, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le 17 octobre 2019. Le greffier, F. Meersschaut Le président, | zijn voormelde arrest nr. 35/2018, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 31/2019 van 28 februari 2019 geantwoord dat dat arrest « aldus [dient] te worden uitgelegd dat, in afwachting van een optreden van de wetgever, de kamer van inbeschuldigingstelling zich bevoegd moet verklaren om, bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek lastens de in artikel 479 van het Wetboek van strafvordering vermelde magistraten - andere dan die bedoeld in artikel 481 - en de daders van een samenhangend misdrijf, de rechtspleging te regelen en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging te beoordelen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging ». Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.3. Volgens de Ministerraad zijn de beroepen niet ontvankelijk bij gebrek aan belang van de verzoekende partijen. Als partijen bij de procedure die aanleiding heeft gegeven tot het voormelde arrest nr. 9/2018, zouden zij genoegdoening hebben gekregen door dat arrest, in zoverre de verwijzende rechter ertoe is gehouden de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging toe te passen om een einde te maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid. B.4.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt. Dat belang dient te bestaan op het ogenblik van de indiening van het verzoekschrift en dient te blijven bestaan tot de uitspraak van het arrest. B.4.2. Het bij artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereiste belang verschilt niet van datgene dat wordt vereist in artikel 2 van dezelfde wet. B.5. Ter ondersteuning van hun belang voeren de verzoekende partijen aan dat zij, in de hoedanigheid van rechter bij de rechtbank van eerste aanleg respectievelijk als mededader van of medeplichtige aan een misdrijf waarvoor die magistraat wordt vervolgd, het voorwerp hebben uitgemaakt van een gerechtelijk onderzoek dat werd gevoerd met toepassing van de bijzondere rechtspleging, zoals die in het kader van het stelsel van het « voorrecht van rechtsmacht » is geregeld in de bestreden bepalingen. B.6.1. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Luik zich, rekening houdend met de arresten nrs. 9/2018 en 35/2018 van het Hof, bij een arrest van 31 mei 2018 bevoegd heeft verklaard om bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende partijen over te gaan tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging te beoordelen. Aldus heeft de kamer van inbeschuldigingstelling te dezen een einde gemaakt aan de door het Hof vastgestelde schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet via de toepassing van de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging. B.6.2. Vermits het gerechtelijk onderzoek lastens de verzoekende partijen bijgevolg is afgesloten, met het optreden van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure is overgegaan tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging heeft beoordeeld en aldus met inachtneming van de vereiste procedurele waarborgen zoals die voortvloeien uit de voormelde arresten nrs. 9/2018, 35/2018 en 31/2019, hebben zij geen belang meer bij de vernietiging van de bestreden bepalingen. B.7. De beroepen tot vernietiging zijn bijgevolg niet ontvankelijk bij gebrek aan belang. Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen. Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 17 oktober 2019. De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, |
F. Daoût | F. Daoût |