← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 33/2017 du 9 mars 2017 Numéro du rôle : 6534 En cause : la question
préjudicielle relative à l'article 162bis, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle, posée par la Cour
de cassation. La Cour constitutionnelle, après en avoir délibéré, rend
l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédu(...)"
Extrait de l'arrêt n° 33/2017 du 9 mars 2017 Numéro du rôle : 6534 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 162bis, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle, posée par la Cour de cassation. La Cour constitutionnelle, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédu(...) | Uittreksel uit arrest nr. 33/2017 van 9 maart 2017 Rolnummer : 6534 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, s wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Extrait de l'arrêt n° 33/2017 du 9 mars 2017 | Uittreksel uit arrest nr. 33/2017 van 9 maart 2017 |
Numéro du rôle : 6534 | Rolnummer : 6534 |
En cause : la question préjudicielle relative à l'article 162bis, | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 162bis, tweede |
alinéa 2, du Code d'instruction criminelle, posée par la Cour de | lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van |
cassation. | Cassatie. |
La Cour constitutionnelle, | Het Grondwettelijk Hof, |
composée des présidents J. Spreutels et E. De Groot, et des juges L. | samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de |
Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke et R. Leysen, | rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. |
assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président J. | Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
Spreutels, | voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet de la question préjudicielle et procédure | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Par arrêt du 26 octobre 2016 en cause de I. P.P. contre la SA « | Bij arrest van 26 oktober 2016 in zake I. P.P. tegen de nv « |
Krefiservicing » et le « Koninklijke Lierse Sportkring », II. D.L., | Krefiservicing » en de Koninklijke Lierse Sportkring, II. D.L., III. |
III. L.D. et Y. V.D.S. contre la SA « Krefiservicing » et l'Union | L.D. en Y. V.D.S. tegen de nv « Krefiservicing » en de Koninklijke |
Royale Belge des Sociétés de Football-Association, IV. F.G., V. D.M. | Belgische Voetbalbond, IV. F.G., V. D.M. tegen de nv « Krefiservicing |
contre la SA « Krefiservicing », l'Union Royale Belge des Sociétés de | », de Koninklijke Belgische Voetbalbond en de Royal Sporting Club |
Football-Association et le Royal Sporting Club Anderlecht, VI. l'ASBL | Anderlecht, VI. de vzw « Pro League » tegen G.B., F.A. en J.-P. L.P., |
« Pro League » contre G.B., F.A. et J.-P. L.P., VII. P.A. et VIII. | VII. P.A. en VIII. M.E., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof |
M.E., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 9 | is ingekomen op 9 november 2016, heeft het Hof van Cassatie de |
novembre 2016, la Cour de cassation a posé la question préjudicielle suivante : | volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« L'article 162bis, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle | « Schendt artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek van |
viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution dans la mesure où | strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de |
la partie civile, qui n'a pas pris l'initiative de la poursuite et qui | burgerlijke partij, die niet het initiatief tot vervolging heeft |
interjette appel d'un jugement déclarant sa demande irrecevable après | genomen en die hoger beroep instelt tegen een vonnis waarbij haar |
avoir condamné le prévenu sur l'action publique, ne peut être | vordering onontvankelijk wordt verklaard nadat de beklaagde op de |
condamnée à l'indemnité de procédure si elle succombe en degré | strafvordering werd veroordeeld, niet tot de rechtsplegingsvergoeding |
d'appel, dès lors que par arrêt n° 113/2016 du 22 septembre 2016, la | kan worden veroordeeld indien zij in hoger beroep in het ongelijk |
Cour constitutionnelle a dit pour droit que l'article 162bis, alinéa | wordt gesteld, aangezien het Grondwettelijk Hof bij het arrest nr. |
113/2016 van 22 september 2016 voor recht heeft gezegd dat artikel | |
2, viole les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu'il ne | 162bis, tweede lid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in |
permet pas au juge répressif d'accorder au prévenu acquitté et au | zoverre het de strafrechter niet toestaat aan de vrijgesproken |
civilement responsable une indemnité de procédure d'appel à charge de | beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke een |
rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep toe te kennen ten laste van | |
la partie civile succombante qui, en l'absence de tout recours du | de in het ongelijk gestelde burgerlijke partij die, bij ontstentenis |
van enig beroep van het openbaar ministerie, hoger beroep heeft | |
ministère public, a interjeté appel d'un jugement d'acquittement | ingesteld tegen een vrijsprekend vonnis dat is gewezen op een door het |
statuant sur une action intentée par le ministère public ? ». | openbaar ministerie ingestelde vordering ? ». |
Le 30 novembre 2016, en application de l'article 72, alinéa 1er, de la | Op 30 november 2016 hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Snappe en |
L. Lavrysen, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de | |
loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, les | bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, het Hof |
juges-rapporteurs J.-P. Snappe et L. Lavrysen ont informé la Cour | ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht |
qu'ils pourraient être amenés à proposer de mettre fin à l'examen de | voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest |
l'affaire par un arrêt rendu sur procédure préliminaire. | gewezen op voorafgaande rechtspleging. |
(...) | (...) |
III. En droit | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1. L'article 162bis du Code d'instruction criminelle, inséré par | B.1. Artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij |
l'article 9 de la loi du 21 avril 2007 « relative à la répétibilité | artikel 9 van de wet van 21 april 2007 « betreffende de |
verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand | |
des honoraires et des frais d'avocat », et modifié par l'article 3 de | van een advocaat », en gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 21 |
la loi du 21 février 2010 « modifiant les articles 1022 du Code | februari 2010 « tot wijziging van de artikelen 1022 van het |
judiciaire et 162bis du Code d'instruction criminelle », dispose : | Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering », |
« Tout jugement de condamnation rendu contre le prévenu et les | bepaalt : « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen |
personnes civilement responsables de l'infraction les condamnera | de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, |
envers la partie civile à l'indemnité de procédure visée à l'article | veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de |
1022 du Code judiciaire. | rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. |
La partie civile qui aura lancé une citation directe et qui succombera | De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het |
sera condamnée envers le prévenu ainsi qu'envers le civilement | ongelijk wordt gesteld, zal veroordeeld worden tot het aan de |
beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon betalen | |
responsable à l'indemnité visée à l'article 1022 du Code judiciaire. | van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk |
L'indemnité sera liquidée par le jugement ». | Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis ». |
B.2. La question préjudicielle interroge la Cour sur la compatibilité, | B.2. In de prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of artikel |
162bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar is | |
avec les articles 10 et 11 de la Constitution, de l'article 162bis, | met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de burgerlijke |
alinéa 2, du Code d'instruction criminelle dans la mesure où la partie | partij, die niet het initiatief tot vervolging heeft genomen en die |
civile, qui n'a pas pris l'initiative de la poursuite et qui | hoger beroep instelt tegen een vonnis waarbij haar vordering |
interjette appel d'un jugement déclarant sa demande irrecevable après | onontvankelijk wordt verklaard nadat de beklaagde op de strafvordering |
avoir condamné le prévenu sur l'action publique, ne peut pas être | werd veroordeeld, niet tot de rechtsplegingsvergoeding kan worden |
condamnée à l'indemnité de procédure si elle succombe en degré d'appel. | veroordeeld indien zij in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld. |
B.3.1. L'indemnité de procédure est « une intervention forfaitaire | B.3.1. De rechtsplegingsvergoeding is « een forfaitaire tegemoetkoming |
dans les frais et honoraires d'avocat de la partie ayant obtenu gain | in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde |
de cause » (article 1022, alinéa 1er, du Code judiciaire, inséré par | partij » (artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, |
l'article 7 de la loi du 21 avril 2007). | ingevoegd bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007). |
B.3.2. L'indemnité de procédure dont il est question dans la | B.3.2. De rechtsplegingsvergoeding waarvan sprake is in de in het |
disposition en cause ne concerne que l'action civile, soit l'action | geding zijnde bepaling, heeft alleen betrekking op de burgerlijke |
pour la réparation du dommage causé par une infraction. | vordering, namelijk de vordering voor het herstel van de schade |
veroorzaakt door een misdrijf. | |
La disposition en cause vise donc à mettre à charge de la partie | De in het geding zijnde bepaling strekt dus ertoe ten laste van de |
civile qui a introduit une telle action par une citation directe | burgerlijke partij die een dergelijke vordering door een rechtstreekse |
devant la juridiction de jugement tout ou partie des frais et | dagvaarding voor het vonnisgerecht heeft ingesteld, alle of een deel |
honoraires d'avocat exposés par une personne qui a été, en définitive, | van de kosten en erelonen van de advocaat te leggen die een persoon |
acquittée ou par le civilement responsable, dans le cadre de l'action | die uiteindelijk is vrijgesproken dan wel de burgerrechtelijk |
publique mise en mouvement par cette constitution de partie civile. En revanche, la partie civile qui n'a pas lancé de citation directe mais a greffé son action sur l'action publique introduite par le ministère public ne peut être condamnée à payer l'indemnité de procédure au prévenu acquitté et au civilement responsable. La situation du prévenu acquitté et du civilement responsable varie donc, en matière de répétibilité, selon que les poursuites sont exercées à l'initiative de la partie civile ou du ministère public : dans le premier cas, ils peuvent bénéficier de la répétibilité, dans le second cas, non. B.4. La disposition en cause fait partie d'un ensemble de mesures qui | aansprakelijke moet betalen in het kader van de strafvordering die door die burgerlijkepartijstelling op gang is gebracht. De burgerlijke partij die niet rechtstreeks heeft gedagvaard maar die haar vordering heeft doen aansluiten bij de door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering, kan daarentegen niet worden veroordeeld tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke. De situatie van de vrijgesproken beklaagde en van de burgerrechtelijk aansprakelijke varieert dus op het vlak van de verhaalbaarheid naargelang zij worden vervolgd op initiatief van de burgerlijke partij dan wel van het openbaar ministerie : in het eerste geval kunnen zij de verhaalbaarheid genieten en in het tweede geval niet. B.4. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van een geheel |
répondent au souci « de traiter de manière identique les justiciables | van maatregelen die beantwoorden aan de zorg « dat men de |
qui sollicitent la réparation d'un dommage devant une juridiction | rechtsonderhorigen die het herstel vragen van een schade voor een |
civile ou une juridiction répressive » (Doc. parl., Sénat, 2006-2007, | burgerlijke of een strafrechtelijke jurisdictie op gelijke voet zou |
n° 3-1686/4, pp. 6 et 8; ibid., n° 3-1686/5, p. 32; Doc. parl., | behandelen » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, pp. 6 en 8; |
Chambre, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 5). La condamnation prescrite | ibid., nr. 3-1686/5, p. 32; Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC |
51-2891/002, p. 5). De bij de in het geding zijnde bepaling | |
par la disposition en cause est justifiée par la circonstance que | voorgeschreven veroordeling is verantwoord door het gegeven dat het de |
c'est la partie civile, et non le ministère public, qui a « mis | burgerlijke partij, en niet het openbaar ministerie, is die « de |
l'action publique en mouvement », si bien qu'elle doit être considérée | strafvordering [...] op gang heeft gebracht », zodat zij voor die |
comme « responsable » de cette action « à l'égard du prévenu » (Doc. | vordering « aansprakelijk » moet worden geacht « ten aanzien van de |
parl., Sénat, 2006-2007, n° 3-1686/4, p. 8; Doc. parl., Chambre, | beklaagde » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, p. 8; Parl. |
2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 6). En ce qui concerne la situation du prévenu acquitté ou de l'inculpé bénéficiant d'un non-lieu, il est encore précisé dans les travaux préparatoires de la disposition en cause : « La répétibilité ne jouera par ailleurs pas dans les relations entre le prévenu et l'Etat, représenté par le ministère public, et ce toujours conformément à l'avis des ordres d'avocats et du Conseil supérieur de la Justice. Il faut ici relever que le ministère public, en exerçant les poursuites, représente l'intérêt général et ne peut dès lors être mis sur le même pied qu'une partie civile qui mettrait | St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 6). Ten aanzien van de situatie van de vrijgesproken beklaagde of van de inverdenkinggestelde die een buitenvervolgingstelling geniet, wordt in de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling voorts gepreciseerd : « Overeenstemmend met het advies van de ordes van advocaten en van de Hoge Raad voor de Justitie, zal de verhaalbaarheid trouwens ook niet aan bod komen in de betrekkingen tussen de beklaagde en de Staat, die wordt vertegenwoordigd door het openbaar ministerie. Er moet op gewezen worden dat het openbaar ministerie, door vervolging in te stellen, het algemeen belang vertegenwoordigt en derhalve niet op één lijn kan worden gesteld met een burgerlijke partij die de |
seule en mouvement l'action publique pour la défense d'un intérêt | strafvordering alleen in gang zou zetten om een privébelang te |
particulier » (Doc. parl., Chambre, 2006-2007, DOC 51-2891/002, pp. 6-7). B.5.1. Le législateur a pu raisonnablement considérer qu'il ne convenait pas, en raison de la mission qui lui est dévolue, d'étendre au ministère public un système selon lequel une indemnité de procédure serait automatiquement due chaque fois que son action reste sans effet. B.5.2. Eu égard à ce qui précède, il est également justifié que la partie civile succombante ne soit pas condamnée à payer une indemnité de procédure au prévenu acquitté et au civilement responsable quand elle s'est limitée à greffer son action sur une action publique intentée par le ministère public. En effet, le législateur a pu raisonnablement estimer que, dans ces hypothèses, même si la partie civile succombait dans ses prétentions, elle ne devait pas être considérée comme responsable des poursuites à l'encontre du prévenu (Doc. parl., Sénat, 2006-2007, n° 3-1686/5, p. 33). Ces cas de figure sont différents de celui d'une procédure intentée devant le juge civil, laquelle, quelle que soit la manière dont elle est introduite, n'est jamais une action greffée sur une action publique qui a été mise en mouvement par le ministère public. Il est donc justifié que la partie civile ne soit condamnée à payer l'indemnité de procédure au prévenu acquitté et au civilement responsable que quand c'est elle qui a mis l'action publique en mouvement. B.6. La partie civile qui, seule, interjette appel d'un jugement déclarant sa demande irrecevable après avoir condamné le prévenu sur l'action publique prend l'initiative d'une nouvelle instance, même si elle n'est pas à l'origine de l'action introduite en première instance et qu'elle a greffé son action initiale sur l'action publique. Elle exerce ainsi un droit qui lui est propre, le droit de faire réexaminer sa cause par une juridiction supérieure. Dès lors que le ministère public n'a pas interjeté appel, l'action de la partie civile en degré d'appel ne se greffe plus sur une action mue par l'intérêt général mais tend exclusivement à la défense d'un intérêt privé. Elle est donc à l'origine des frais et honoraires d'avocat exposés pour la procédure d'appel. La disposition en cause qui met à charge de la partie civile qui introduit une action par citation directe une indemnité de procédure au bénéfice du prévenu, sans la mettre à charge de la partie civile qui, sans être précédée ou suivie à cet égard ni par le ministère public ni par le prévenu, interjette appel d'un jugement déclarant sa demande irrecevable après avoir condamné le prévenu sur l'action publique, n'est pas raisonnablement justifiée. C'est au juge saisi du litige qu'il appartient de vérifier si la partie civile a été ou non la seule à interjeter appel. B.7. Dès lors que le constat de la lacune qui a été fait en B.6 est | verdedigen » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, pp. 6-7). B.5.1. Wegens de opdracht die aan het openbaar ministerie is toegewezen, vermocht de wetgever redelijkerwijs ervan uit te gaan dat een regeling volgens welke een rechtsplegingsvergoeding automatisch verschuldigd zou zijn telkens als zijn vordering zonder gevolg blijft, niet tot het openbaar ministerie diende te worden uitgebreid. B.5.2. Gelet op hetgeen voorafgaat, is het eveneens verantwoord dat de in het ongelijk gestelde burgerlijke partij niet wordt veroordeeld tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke wanneer zij zich ertoe heeft beperkt haar vordering te doen aansluiten bij een door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering. Immers, de wetgever vermocht redelijkerwijs ervan uit te gaan dat, in die hypothesen, zelfs wanneer de burgerlijke partij in haar aanspraken in het ongelijk wordt gesteld, zij niet verantwoordelijk moest worden geacht voor de vervolgingen tegen de beklaagde (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/5, p. 33). Die gevallen verschillen van die van een voor de burgerlijke rechter ingestelde procedure, die, ongeacht de wijze waarop zij is ingesteld, nooit een vordering is die aansluit bij een strafvordering die door het openbaar ministerie op gang is gebracht. Het is dus verantwoord dat de burgerlijke partij slechts tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke wordt veroordeeld wanneer zij zelf de strafvordering op gang heeft gebracht. B.6. De burgerlijke partij die als enige hoger beroep instelt tegen een vonnis waarbij haar vordering onontvankelijk wordt verklaard nadat de beklaagde op de strafvordering werd veroordeeld, neemt het initiatief tot een nieuwe aanleg, ook al heeft zij niet het initiatief genomen tot de in eerste aanleg ingestelde vordering en heeft zij haar initiële vordering bij de strafvordering doen aansluiten. Zij oefent op die manier een recht uit dat haar eigen is, namelijk het recht om haar zaak opnieuw te laten beoordelen door een hoger rechtscollege. Aangezien het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld, sluit de vordering van de burgerlijke partij in hoger beroep niet meer aan bij een vordering die op gang is gebracht wegens het algemeen belang, maar strekt zij uitsluitend tot de verdediging van een privébelang. Zij ligt dus aan de oorsprong van de kosten en erelonen van een advocaat die zijn gemaakt voor de procedure in hoger beroep. De in het geding zijnde bepaling, die ten gunste van de beklaagde een rechtsplegingsvergoeding ten laste legt van de burgerlijke partij die een vordering instelt door middel van een rechtstreekse dagvaarding, zonder ze ten laste te leggen van de burgerlijke partij die, zonder daarin te worden voorafgegaan of gevolgd door het openbaar ministerie noch door de beklaagde, hoger beroep instelt tegen een vonnis waarbij haar vordering onontvankelijk wordt verklaard nadat de beklaagde op de strafvordering werd veroordeeld, is niet redelijk verantwoord. Aan de rechter bij wie het geschil aanhangig is gemaakt, komt het toe na te gaan of de burgerlijke partij al dan niet als enige hoger beroep heeft ingesteld. B.7. Aangezien de in B.6 gedane vaststelling van de lacune is |
exprimé en des termes suffisamment précis et complets qui permettent | uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die |
l'application de la disposition en cause dans le respect des normes de | toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met |
référence sur la base desquelles la Cour exerce son contrôle, il | inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn |
appartient au juge a quo de mettre fin à la violation de ces normes. | toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de verwijzende rechter |
een einde te maken aan de schending van die normen. | |
B.8. La question préjudicielle appelle une réponse affirmative. | B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord. |
Par ces motifs, | Om die redenen, |
la Cour | het Hof |
dit pour droit : | zegt voor recht : |
In zoverre het de strafrechter niet toestaat aan de beklaagde een | |
En ce qu'il ne permet pas au juge répressif d'accorder au prévenu une | rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep toe te kennen ten laste van |
indemnité de procédure d'appel à charge de la partie civile | de in het ongelijk gestelde burgerlijke partij die, bij ontstentenis |
succombante qui, en l'absence de tout recours du ministère public ou | van enig beroep van het openbaar ministerie of van de beklaagde, hoger |
du prévenu, a interjeté appel d'un jugement déclarant sa demande | beroep heeft ingesteld tegen een vonnis waarbij haar vordering |
irrecevable après avoir condamné le prévenu sur l'action publique, | onontvankelijk wordt verklaard nadat de beklaagde op de strafvordering |
l'article 162bis, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle viole les | werd veroordeeld, schendt artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek |
articles 10 et 11 de la Constitution. | van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
Ainsi rendu en langue française et en langue néerlandaise, | Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel |
conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
la Cour constitutionnelle, le 9 mars 2017. | op 9 maart 2017. |
Le greffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux | P.-Y. Dutilleux |
Le président, | De voorzitter, |
J. Spreutels | J. Spreutels |