← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 119/2013 du 7 août 2013 Numéro du rôle : 5501 En cause : la
question préjudicielle relative à l'article 1907bis du Code civil, posée par la Cour d'appel de Bruxelles. La
Cour constitutionnelle, composée des préside après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question
préjudicielle et procéd(...)"
Extrait de l'arrêt n° 119/2013 du 7 août 2013 Numéro du rôle : 5501 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 1907bis du Code civil, posée par la Cour d'appel de Bruxelles. La Cour constitutionnelle, composée des préside après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procéd(...) | Uittreksel uit arrest nr. 119/2013 van 7 augustus 2013 Rolnummer : 5501 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. Het Grondwettelijk Hof, samenges wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Extrait de l'arrêt n° 119/2013 du 7 août 2013 | Uittreksel uit arrest nr. 119/2013 van 7 augustus 2013 |
Numéro du rôle : 5501 | Rolnummer : 5501 |
En cause : la question préjudicielle relative à l'article 1907bis du | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1907bis van het |
Code civil, posée par la Cour d'appel de Bruxelles. | Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. |
La Cour constitutionnelle, | Het Grondwettelijk Hof, |
composée des présidents J. Spreutels et M. Bossuyt, des juges E. De | samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de |
Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, | rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. |
T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul et F. Daoût, et, conformément à | Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, en, |
l'article 60bis de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour | overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 |
constitutionnelle, du président émérite R. Henneuse, assistée du | op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan |
greffier F. Meersschaut, présidée par le président émérite R. | door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus |
Henneuse, | voorzitter R. Henneuse, |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet de la question préjudicielle et procédure | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Par arrêt du 27 septembre 2012 en cause de la SA « Fortis Banque » | Bij arrest van 27 september 2012 in zake de nv « Fortis Bank » (thans |
(actuellement la SA « BNP Paribas Fortis ») contre la SPRL « Medicoeur | de nv « BNP Paribas Fortis ») tegen de bvba « Medicoeur Albeau », |
Albeau », dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 12 | waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 |
octobre 2012, la Cour d'appel de Bruxelles a posé la question | oktober 2012, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende |
préjudicielle suivante : | prejudiciële vraag gesteld : |
« L'article 1907bis du Code civil interprété en ce sens que cette | « Schendt artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, in die zin |
disposition n'est pas applicable aux ouvertures de crédit - et en | geïnterpreteerd dat die bepaling niet van toepassing is op de |
particulier aux ouvertures de crédit non réutilisable - viole-t-il les | kredietopeningen - en in het bijzonder op de openingen van een |
articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que les emprunteurs sont | niet-wederopneembaar krediet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in |
traités de manière différente alors qu'ils se trouvent dans une | zoverre de ontleners verschillend worden behandeld terwijl zij zich in |
situation identique ? ». | een identieke situatie bevinden ? ». |
(...) | (...) |
III. En droit | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1. L'article 1907bis du Code civil dispose : | B.1. Artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : |
« Lors du remboursement total ou partiel d'un prêt à intérêt il ne | « Bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening of [lees : |
op] interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het | |
peut en aucun cas être réclamé au débiteur, indépendamment du capital | terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor |
remboursé et des intérêts échus, une indemnité de remploi d'un montant | wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, |
supérieur à six mois d'intérêts calculés sur la somme remboursée au | berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst |
taux fixé par la convention ». | bepaalde rentevoet ». |
Cet article fut inséré dans le chapitre III (« Du prêt à intérêt ») du | Dat artikel werd in hoofdstuk III (« Lening op interest ») van titel X |
titre X (« Du prêt ») du Code civil par la loi du 27 juillet 1934 « | (« Lening ») van het Burgerlijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 27 |
modifiant et complétant l'article 1907 du Code civil en ce qui | juli 1934 « tot wijziging en aanvulling van artikel 1907 van het |
concerne l'intérêt conventionnel ». | Burgerlijk Wetboek betreffende de interest krachtens overeenkomst ». |
B.2. Cette disposition trouve son origine dans l'initiative d'une commission spéciale de la Chambre des représentants chargée d'examiner plusieurs propositions de loi relatives au régime hypothécaire. Au cours des travaux de cette commission, il fut précisé : « Profondément émus par les abus qui se pratiquent en matière hypothécaire, abus qui relèvent des pratiques tenant de l'usure la plus abjecte, les membres de la Commission spéciale furent d'avis qu'une législation établissant le contrôle des sociétés hypothécaires s'imposait, et qu'il avait lieu d'envisager les mesures à prendre d'urgence relativement aux sociétés organisant la reconstitution de | B.2. Die bepaling vindt haar oorsprong in het initiatief van een bijzondere commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers die ermee was belast verschillende wetsvoorstellen met betrekking tot de hypothecaire regeling te onderzoeken. Tijdens de werkzaamheden van die commissie is gepreciseerd : « Ten zeerste. onder den indruk van de misbruiken die zich op hypothecair gebied voordoen, misbruiken welke een licht werpen op handelingen nauw verwant met den laagsten woekerhandel, waren de leden van de bijzondere commissie van oordeel, dat eene bijzondere wetgeving diende tot stand te komen tot invoering van het toezicht op de hypothecaire vennootschappen; zij waren insgelijks van gevoelen, dat dringende maatregelen dienden getroffen met het oog op de vennootschappen welke de wedersamenstelling regelen van aan derden |
capitaux empruntés à des tiers, sans que les paiements partiels | ontleende kapitalen, zonder dat de in den loop van de overeenkomst in |
effectués en cours de contrat dans la caisse de ces sociétés soient | de kas dier vereenigingen gedane stortingen aan de leeners mogen |
opposables aux prêteurs. | tegengeworpen worden. |
Devant la gravité de la situation, la Commission estima devoir prendre | Gezien den ernstigen toestand, oordeelde de commissie een eerste |
une première initiative et elle soumit au Ministre compétent, qui | initiatief te moeten nemen en legde zij aan den bevoegden Minister, |
voulut bien marquer son accord, un projet de modifications à l'article | die zijne instemming betuigde, een ontwerp voor tot wijziging van |
1907 c.c., relatif au prêt à intérêt » (Doc. parl., Chambre, | artikel 1907 B.W. betreffende de leening op interest » (Parl. St., |
1933-1934, n° 120, pp. 4 et 5). | Kamer, 1933-1934, nr. 120, pp. 4 en 5). |
Le texte de la commission fut légèrement amendé au cours des débats | De tekst van de Commissie werd licht geamendeerd tijdens de |
parlementaires à la Chambre des représentants (Doc. parl., Chambre, | parlementaire debatten in de Kamer van volksvertegenwoordigers (Parl. |
1933-1934, n° 215-216, annexe III; Ann., Chambre, 26 juin 1934, p. | St., Kamer, 1933-1934, nr. 215-216, bijlage III; Hand., Kamer, 26 juni |
1696). | 1934, p. 1696). |
Le Sénat marqua son accord sur le texte ainsi amendé après avoir | De Senaat stemde in met de aldus geamendeerde tekst na eraan te hebben |
rappelé : | herinnerd : |
« Ce projet est issu de la délibération de la Commission spéciale | « Dit ontwerp sproot voort uit de beraadslagingen van de bijzondere |
chargée par la Chambre d'examiner dans son ensemble tout ce qui se | Commissie belast door de Kamer met het onderzoek in zijn geheel van |
rapporte à la question dite ' moratoire hypothécaire '. La Commission | alles wat verband houdt met de kwestie van het zg. ' hypothecair |
et la Chambre en ont fait un projet distinct, parce que si la loi sur | moratorium '. De Commissie en de Kamer maakten er een afzonderlijk |
les termes et délais est une loi temporaire, la loi modifiant | ontwerp van, omdat, zoo de wet op de termijnen en het uitstel een |
l'article 1907 doit, dans la pensée de ses auteurs, constituer une | tijdelijke wet is, de wet tot wijziging van artikel 1907 in den geest |
modification définitive de l'article 1907 du Code civil. | van haar opstellers een definitieve wijziging moet zijn van artikel 1907 van het Burgerlijk Wetboek. |
Le nouveau projet de loi se rapporte principalement aux prêts | Het nieuwe wetsontwerp betreft voornamelijk de hypothecaire leeningen |
hypothécaires remboursables par amortissement et annuités. Ces prêts | terugbetaalbaar door delgingen en anuïteiten. Deze leeningen worden |
sont habituellement consentis soit entièrement soit par intervention | over het algemeen, hetzij geheel, hetzij door bemiddeling van |
des sociétés hypothécaires et fort rarement par des bailleurs | hypothecaire vennootschappen en heel zelden door particuliere |
particuliers. Les dispositions et les calculs de ce genre de contrat | geldschieters verleend. De bepalingen en de berekeningen van |
sont nécessairement compliqués. La Commission de la Chambre, à très | dergelijke overeenkomsten zijn noodzakelijk ingewikkeld. De Commissie |
juste titre, a voulu que le débiteur puisse parfaitement se rendre | van de Kamer heeft terecht gewild dat de schuldenaar zich volkomen |
compte des charges qu'il assume et empêcher que des sociétés ou des | rekenschap kunne geven van de lasten die hij op zich neemt en willen |
bailleurs de fonds profitent de l'ignorance ou de la confiance de | beletten dat vennootschappen of geldschieters van de onwetendheid of |
débiteurs imparfaitement éclairés » (Doc. parl., Sénat, 1933-1934, n° | van het vertrouwen van onvolledig ingelichte schuldenaars misbruik |
165, pp. 1 et 2). | maken » (Parl. St., Senaat, 1933-1934, nr. 165, pp. 1 en 2). |
B.3. La Cour est interrogée sur la compatibilité avec les articles 10 | B.3. Aan het Hof wordt gevraagd of artikel 1907bis van het Burgerlijk |
et 11 de la Constitution de l'article 1907bis du Code civil si | Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, |
celui-ci est interprété comme ne s'appliquant qu'aux contrats de prêt | indien het zo wordt geïnterpreteerd dat het alleen van toepassing is |
et non aux contrats d'ouverture de crédit et, en particulier, aux contrats d'ouverture de crédit non réutilisable. Selon le juge a quo, le contrat d'ouverture de crédit en cause est un contrat consensuel, qui ne peut être assimilé au contrat de prêt. C'est dans cette interprétation que la Cour répond à la question préjudicielle. B.4. A la différence d'un contrat d'ouverture de crédit, qui est un contrat consensuel en vertu duquel les fonds ne sont pas mis à la disposition immédiate du crédité, mais peuvent être utilisés lorsque et dans la mesure où ce dernier le jugerait nécessaire, moyennant paiement à la fois d'une commission et d'un intérêt, s'il s'agit d'une somme d'argent, le contrat de prêt est un contrat réel en vertu duquel le prêteur transfère en une seule fois la totalité du montant prêté à l'emprunteur, contre remboursement, avec intérêt, à une date déterminée ou à des dates d'échéance, et qui est soumis à certaines règles impératives spécifiques établies au titre X du Code civil. | op de leningsovereenkomsten en niet op de overeenkomsten voor een kredietopening en in het bijzonder niet op de overeenkomsten voor de opening van een niet-wederopneembaar krediet. Volgens de verwijzende rechter is de in geding zijnde overeenkomst voor een kredietopening een consensuele overeenkomst, die niet kan worden gelijkgesteld met een leningsovereenkomst. Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vraag beantwoordt. B.4. In tegenstelling tot een overeenkomst voor een kredietopening, die een consensuele overeenkomst is krachtens welke de fondsen niet onmiddellijk ter beschikking worden gesteld van de gecrediteerde maar door deze kunnen worden aangewend wanneer en in de mate waarin hij zulks nodig zou achten, tegen betaling van zowel een commissie als een interest indien het om een som geld gaat, is de leningsovereenkomst een zakelijke overeenkomst krachtens welke de lener het volledige geleende bedrag eenmalig aan de ontlener overdraagt, tegen een terugbetaling, met interest, op een welbepaalde datum of vervaldata en die is onderworpen aan bepaalde specifieke dwingende regels die zijn vastgesteld in titel X van het Burgerlijk Wetboek. |
B.5. La Cour doit examiner si la différence de traitement est | B.5. Het Hof moet nagaan of het verschil in behandeling redelijk |
raisonnablement justifiée, en tenant compte de ce qu'en matière | verantwoord is, ermee rekening houdend dat de wetgever, in |
socio-économique, le législateur dispose d'une grande marge | socio-economische aangelegenheden, over een ruime |
d'appréciation. | beoordelingsbevoegdheid beschikt. |
B.6.1. Il ressort des travaux préparatoires de la loi du 27 juillet | B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 27 |
1934 précitée que l'article 1907bis du Code civil entend protéger, | juli 1934 blijkt dat artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek in |
hoofdzaak de schuldenaars van hypothecaire leningen wil beschermen | |
pour l'essentiel, les débiteurs de prêts hypothécaires contre les | tegen de misbruiken van professionele geldschieters. |
pratiques jugées abusives de bailleurs de fonds professionnels. | Hoewel de wetgever de bescherming van een bijzondere categorie van |
Bien que la volonté du législateur fut d'assurer la protection d'une | kredietnemers wilde verzekeren, blijkt uit de bewoordingen zelf van de |
catégorie particulière d'emprunteurs, le libellé même de la | bepaling, alsook uit de opname ervan in titel X van het Burgerlijk |
disposition ainsi que son insertion au sein du titre X du Code civil | Wetboek, dat moet worden aangenomen dat de in het geding zijnde |
imposent d'admettre que la disposition en cause s'applique à | bepaling van toepassing is op alle leningsovereenkomsten en niet |
l'ensemble des contrats de prêt, et non uniquement aux prêts hypothécaires. B.6.2. En fixant à six mois d'intérêt le montant maximal de l'indemnité de remploi due par l'emprunteur au prêteur, le législateur a limité la liberté contractuelle des parties au contrat de prêt. B.6.3. Selon les travaux préparatoires de la disposition en cause, l'objectif du législateur était essentiellement de prémunir les emprunteurs peu versés dans le domaine du crédit contre les indemnités de remploi abusives exigées des bailleurs de fonds professionnels. A cet égard, il convient de tenir compte de ce que, poursuivant un même objectif, le législateur protège également certaines catégories d'emprunteurs contre l'imposition d'indemnités de remploi excessives, même lorsque ces emprunteurs n'ont pas conclu un prêt au sens du titre X du Code civil. | alleen op de hypothecaire leningen. B.6.2. Door het maximumbedrag van de wederbeleggingsvergoeding die de kredietnemer aan de kredietgever is verschuldigd, vast te stellen op zes maanden interest, heeft de wetgever de contractuele vrijheid van de partijen bij de leningsovereenkomst beperkt. B.6.3. Volgens de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling beoogde de wetgever in hoofdzaak de kredietnemers die weinig ervaring hebben met het krediet, te beschermen tegen de onrechtmatige wederbeleggingsvergoedingen die door professionele geldschieters worden geëist. In dat opzicht dient ermee rekening te worden gehouden dat de wetgever, met eenzelfde oogmerk, ook sommige categorieën van kredietnemers beschermt tegen het opleggen van overdreven wederbeleggingsvergoedingen, zelfs wanneer die kredietnemers geen lening hebben gesloten in de zin van titel X van het Burgerlijk Wetboek. |
Ainsi, l'article 12, § 1er, alinéa 5, de la loi du 4 août 1992 | Artikel 12, § 1, vijfde lid, van de wet van 4 augustus 1992 op het |
relative au crédit hypothécaire dispose que l'indemnité de remploi due | hypothecair krediet bepaalt dat de wederbeleggingsvergoeding die |
verschuldigd is door de schuldenaar die een dergelijk krediet | |
par le débiteur qui rembourse anticipativement un tel crédit, ne peut | vervroegd terugbetaalt, niet meer mag bedragen dan drie maanden |
excéder trois mois d'intérêt. L'article 23 de la loi du 12 juin 1991 | interest. Artikel 23 van de wet van 12 juni 1991 op het |
relative au crédit à la consommation prévoit, lui aussi, un mécanisme | consumentenkrediet voorziet eveneens in een regulerend mechanisme voor |
régulateur de l'indemnité de remploi susceptible d'être exigée par le | de wederbeleggingvergoeding die de kredietgever kan eisen in geval van |
prêteur en cas de remboursement anticipé du crédit par le | een vervroegde terugbetaling van het krediet door de consument. |
consommateur. Il en va de même de l'article 27bis de la même loi pour | Hetzelfde geldt voor artikel 27bis van dezelfde wet wanneer de |
le cas où le consommateur est contraint de rembourser anticipativement | consument ertoe wordt verplicht zijn krediet vervroegd terug te |
son crédit. | betalen. |
De plus, l'article 8, 2°, de l'arrêté royal n° 225 du 7 janvier 1936 « réglementant les prêts hypothécaires et organisant le contrôle des entreprises de prêts hypothécaires » limite à six mois d'intérêt le montant maximal de l'indemnité de remploi susceptible d'être exigé par le prêteur hypothécaire. B.6.4. Compte tenu de l'objectif poursuivi par le législateur, il est justifié que la limite à la liberté contractuelle, imposée par la disposition en cause, n'ait pas été étendue aux contrats d'ouverture de crédit traditionnellement utilisés dans les relations d'affaires. Sans doute, en pratique, le contrat d'ouverture de crédit non réutilisable présente-t-il d'importantes analogies avec un contrat de prêt. Il ne s'y assimile toutefois pas parfaitement, ni d'un point de vue juridique, ni d'un point de vue économique. En effet, le contrat d'ouverture de crédit permet au crédité de différer la mise en possession effective des fonds et, partant, le paiement des intérêts. En outre, l'acceptation par le crédité d'une indemnité de remploi élevée pourrait lui permettre d'obtenir un taux d'intérêt plus avantageux. En toute hypothèse, les similitudes existant entre ces deux contrats ne sont pas de nature, à elles seules, à imposer au législateur d'étendre la mesure dérogatoire au droit commun des obligations, prévue à l'article 1907bis du Code civil, à tout type de contrat analogue, sans égard pour le contexte économique particulier dans lequel il y fait recours. Il ne saurait être reproché au législateur d'avoir fixé certaines priorités et de n'avoir dérogé au droit commun des obligations qu'afin de protéger les catégories d'emprunteurs qu'il a pu considérer comme les plus faibles. Compte tenu de la large marge d'appréciation dont dispose le | Voorts beperkt artikel 8, 2°, van het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 « tot reglementeering van de hypothecaire leeningen en tot inrichting van de contrôle op ondernemingen van hypothecaire leeningen » het maximumbedrag van de wederbeleggingsvergoeding die door de hypothecaire kredietgever kan worden geëist, tot zes maanden interest. B.6.4. Gelet op het door de wetgever nagestreefde doel is het verantwoord dat de beperking van de contractuele vrijheid, opgelegd bij de in het geding zijnde bepaling, niet werd uitgebreid tot de overeenkomsten voor een kredietopening die traditioneel worden gebruikt in zakenrelaties. In de praktijk vertoont de overeenkomst voor de opening van een niet-wederopneembaar krediet weliswaar grote gelijkenissen met een leningsovereenkomst. Toch valt die daarmee niet helemaal samen, noch vanuit een juridisch oogpunt, noch vanuit een economisch oogpunt. De overeenkomst voor een kredietopening maakt het de gecrediteerde immers mogelijk de daadwerkelijke inbezitstelling van de fondsen en, bijgevolg, de betaling van interesten uit te stellen. Bovendien zou de aanvaarding, door de gecrediteerde, van een hoge wederbeleggingsvergoeding hem kunnen toelaten een meer voordelige interestvoet te verkrijgen. In elk geval kunnen de gelijkenissen die tussen beide overeenkomsten bestaan, op zich de wetgever niet ertoe verplichten de van het gemeen verbintenissenrecht afwijkende maatregel, bepaald in artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, uit te breiden tot elke soort van analoge overeenkomst, zonder rekening te houden met de bijzondere economische context waarin hij daarvan gebruik maakt. De wetgever zou niet kunnen worden verweten bepaalde prioriteiten te hebben vastgelegd en van het gemeen verbintenissenrecht alleen te hebben afgeweken teneinde de categorieën van kredietnemers te beschermen die hij vermocht te beschouwen als de zwaksten. Gelet op de ruime beoordelingsmarge waarover de wetgever beschikt, |
législateur, les articles 10 et 11 de la Constitution ne feraient | zouden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet echter evenmin beletten |
toutefois pas davantage obstacle à ce qu'il étende la protection contre les indemnités de remploi excessives, contenue à l'article 1907bis du Code civil, aux contrats d'ouverture de crédit. B.6.5. Pour le surplus, il y a lieu de relever que, dans le cadre d'un contrat d'ouverture de crédit, le crédité n'est pas dépourvu de tout moyen de droit afin de lutter contre les pratiques abusives du créditeur. En effet, il n'est pas exclu qu'il puisse mettre en cause la responsabilité de son bailleur de fonds, lorsque ce dernier exige une indemnité de remploi manifestement excessive. B.7. La question préjudicielle appelle une réponse négative. Par ces motifs, | dat hij de bescherming tegen overdreven hoge wederbeleggingsvergoedingen, vervat in artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, uitbreidt tot de overeenkomsten voor een kredietopening. B.6.5. Voor het overige dient opgemerkt dat, in het kader van een overeenkomst voor een kredietopening, de gecrediteerde niet elk rechtsmiddel wordt ontzegd om misbruiken van de schuldeiser te bestrijden. Het is immers niet uitgesloten dat hij de aansprakelijkheid van zijn geldschieter in het geding kan brengen wanneer die laatste een kennelijk overdreven wederbeleggingsvergoeding eist. B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Om die redenen, |
la Cour | het Hof |
dit pour droit : | zegt voor recht : |
L'article 1907bis du Code civil ne viole pas les articles 10 et 11 de | Artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en |
la Constitution. | 11 van de Grondwet niet. |
Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, | Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig |
conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
la Cour constitutionnelle, à l'audience publique du 7 août 2013. | Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2013. |
Le greffier, | De griffier, |
F. Meersschaut | F. Meersschaut |
Le président, | De voorzitter, |
R. Henneuse | R. Henneuse |