← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 26/2004 du 11 février 2004 Numéro du rôle : 2668 En cause
: le recours en annulation de l'article 70, alinéas 2 à 6, du Code wallon de l'aménagement du territoire,
de l'urbanisme et du patrimoine, tel qu'il a été remp La Cour d'arbitrage, composée
du juge P. Martens, faisant fonction de président, et du président(...)"
| Extrait de l'arrêt n° 26/2004 du 11 février 2004 Numéro du rôle : 2668 En cause : le recours en annulation de l'article 70, alinéas 2 à 6, du Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine, tel qu'il a été remp La Cour d'arbitrage, composée du juge P. Martens, faisant fonction de président, et du président(...) | Uittreksel uit arrest nr. 26/2004 van 11 februari 2004 Rolnummer 2668 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 70, tweede tot zesde lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, zoals vervangen b Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. A(...) |
|---|---|
| COUR D'ARBITRAGE | ARBITRAGEHOF |
| Extrait de l'arrêt n° 26/2004 du 11 février 2004 | Uittreksel uit arrest nr. 26/2004 van 11 februari 2004 |
| Numéro du rôle : 2668 | Rolnummer 2668 |
| En cause : le recours en annulation de l'article 70, alinéas 2 à 6, du | In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 70, tweede tot zesde |
| Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du | lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en |
| patrimoine, tel qu'il a été remplacé par l'article 33 du décret de la | Patrimonium, zoals vervangen bij artikel 33 van het decreet van het |
| Région wallonne du 18 juillet 2002, introduit par J. Boesmans et A.-M. | Waalse Gewest van 18 juli 2002, ingesteld door J. Boesmans en A.-M. |
| Hene. | Hene. |
| La Cour d'arbitrage, | Het Arbitragehof, |
| composée du juge P. Martens, faisant fonction de président, et du | samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en |
| président A. Arts, et des juges R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, | voorzitter A. Arts, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De |
| L. Lavrysen et J.-P. Moerman, assistée du greffier L. Potoms, présidée | Groot, L. Lavrysen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. |
| par le juge P. Martens, | Potoms, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, |
| après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | wijst na beraad het volgende arrest : |
| I. Objet du recours et procédure | I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging |
| Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 13 | Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 maart 2003 |
| mars 2003 et parvenue au greffe le 14 mars 2003, J. Boesmans, | ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 maart |
| demeurant à 5310 Branchon, rue Romaine 4, et A.-M. Hene, demeurant à | 2003, hebben J. Boesmans, wonende te 5310 Branchon, rue Romaine 4, en |
| 4520 Huccorgne, rue de Biénonsart 210, ont introduit un recours en | A.-M. Hene, wonende te 4520 Huccorgne, rue de Biénonsart 210, beroep |
| annulation de l'article 70, alinéas 2 à 6, du Code wallon de | tot vernietiging ingesteld van artikel 70, tweede tot zesde lid, van |
| l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine, tel | het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en |
| qu'il a été remplacé par l'article 33 du décret de la Région wallonne | Patrimonium, zoals vervangen bij artikel 33 van het decreet van het |
| du 18 juillet 2002 (publié au Moniteur belge du 21 septembre 2002, | Waalse Gewest van 18 juli 2002 (bekendgemaakt in het Belgisch |
| deuxième édition). | Staatsblad van 21 september 2002, tweede uitgave). |
| (...) | (...) |
| II. En droit | II. In rechte |
| (...) | (...) |
| Quant à la disposition attaquée | Ten aanzien van de bestreden bepaling |
| B.1.1. Les alinéas 1er à 7 de l'article 70 du Code wallon de | B.1.1. Artikel 70, eerste tot zevende lid, van het Waalse Wetboek van |
| l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine (CWATUP), | Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (W.W.R.O.S.P), |
| modifiés par l'article 33 du décret du 18 juillet 2002, disposent : | gewijzigd bij artikel 33 van het decreet van 18 juli 2002, bepaalt : |
| « Il y a lieu à indemnité à charge, suivant le cas, de la Région ou de | « Wanneer het bouwverbod, zoals bedoeld in artikel 84, § 1, 1o, of het |
| verkavelingsverbod dat voortspruit uit een plan met bindende kracht, | |
| la commune lorsque l'interdiction de bâtir, au sens visé à l'article | een einde maakt aan de bestemming die gegeven is aan het goed middels |
| 84, § 1er, 1o, ou de lotir résultant d'un plan revêtu de la force obligatoire met fin à l'affectation donnée au bien par le plan d'aménagement en vigueur au jour précédant l'entrée en vigueur dudit plan, à condition qu'à ce jour, le bien soit apte à recevoir des constructions et riverain d'une voirie suffisamment équipée compte tenu de la situation des lieux. En outre, le demandeur d'indemnisation doit montrer par des actes concrets et non équivoques qu'il a cherché à réaliser l'affectation à laquelle il est mis fin. Dans le cas où l'affectation à laquelle il est mis fin a été établie plus de trois ans avant le 1er décembre 2000, cette démonstration doit résulter d'actes concrets et non équivoques accomplis avant le 1er décembre 2000. Dans le cas où l'affectation à laquelle il est mis fin a été établie moins de trois ans avant le 1er décembre 2000, cette démonstration peut résulter d'actes concrets et non équivoques accomplis dans les trois ans de l'établissement de cette destination. Dans le cas où l'affectation à laquelle il est mis fin a été établie après le 1er décembre 2000, cette démonstration est admise sans condition de délai. Cette démonstration n'est pas exigée de celui qui a acquis le bien à titre onéreux postérieurement à l'entrée en vigueur du plan qui établissait l'affectation à laquelle il est mis fin et qui a supporté lors de cette acquisition une contrepartie au moins équivalente à la valeur du bien calculée sur la base de l'affectation établie par ce plan. | het plan van aanleg dat van kracht is de dag vóór de inwerkingtreding van bedoeld plan op voorwaarde dat het goed op bedoelde dag in staat is om bebouwd te worden en aangrenst aan een weg die voldoende uitgerust is rekening houdend met de ligging, moet het Gewest of de gemeente, al naargelang het geval, een vergoeding betalen. Daarnaast moet degene die de vergoeding aanvraagt door concrete en ondubbelzinninge handelingen aantonen dat hij gepoogd heeft om de bestemming waaraan een einde is gemaakt, te verwezenlijken. Indien de bestemming waaraan een einde is gemaakt meer dan drie jaar vóór 1 december 2000 is vastgesteld, moet bedoelde bewijsvoering geleverd worden door concrete en ondubbelzinnige handelingen die zijn uitgevoerd vóór 1 december 2000. Indien de bestemming waaraan een einde is gemaakt minder dan drie jaar vóór 1 december 2000 is vastgesteld, kan bedoelde bewijsvoering voortspruiten uit concrete en ondubbelzinnige handelingen die zijn uitgevoerd binnen drie jaar vanaf de vaststelling van bedoelde bestemming. Indien de bestemming waaraan een einde is gemaakt, is vastgesteld na 1 december 2000, wordt bedoelde bewijsvoering aanvaard zonder termijnvoorwaarden. Bedoelde bewijsvoering wordt niet vereist van degene die het goed ten bezwarende titel heeft aangekocht na de inwerkingtreding van het plan waarmee de bestemming vastgesteld werd waaraan een einde wordt gemaakt en die bij bedoelde aankoop een tegenprestatie heeft geleverd die minstens van gelijke waarde is als de waarde van het goed die berekend is op grond van de bij bedoeld plan vastgestelde bestemming. |
| La diminution de valeur, qui est prise en considération pour | De geschatte waardevermindering die in aanmerking komt voor de |
| l'indemnisation, est estimée en tant que la différence entre, d'une | vergoeding, is het verschil tussen enerzijds de waarde van het goed |
| part, la valeur du bien au moment de l'acquisition et, d'autre part, | bij de aankoop en anderzijds de waarde van het goed bij het ontstaan |
| la valeur du bien au moment où naît le droit à l'indemnisation après | van het recht op vergoeding na de inwerkingtreding van het plan. |
| l'entrée en vigueur du plan. Seule la diminution de valeur résultant | Alleen de waardevermindering die uit het plan voortvloeit, kan in |
| du plan peut être prise en considération pour l'indemnisation. » | aanmerking genomen worden voor de vergoeding. » |
| B.1.2. Les requérants poursuivent l'annulation des alinéas 2 à 6 de la disposition précitée. Quant à la recevabilité du recours B.2.1. Le Gouvernement wallon soulève une exception d'irrecevabilité du recours, au motif que, les requérants étant propriétaires de parcelles situées dans une zone d'habitat suivant le plan de secteur actuel, et ce plan n'étant pas modifié, leur situation ne serait pas directement et défavorablement affectée par la disposition en cause. B.2.2. En tant que propriétaires de terrains situés en Région wallonne dans une zone d'habitat, les requérants sont susceptibles d'être | B.1.2. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van het tweede tot zesde lid van de voormelde bepaling. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.2.1. De Waalse Regering voert een exceptie van onontvankelijkheid van het beroep aan, om reden dat, aangezien de verzoekende partijen eigenaars zijn van percelen die in het huidige gewestplan als woongebied zijn ingekleurd en dat plan niet gewijzigd is, hun situatie niet rechtstreeks, noch ongunstig door de in het geding zijnde bepaling zou zijn geraakt. B.2.2. Als eigenaar van terreinen die in het Waalse Gewest in een woongebied gelegen zijn, kunnen de verzoekende partijen rechtstreeks |
| directement et défavorablement affectés par une disposition en vertu | en ongunstig worden geraakt door een bepaling op grond waarvan zij |
| de laquelle ils n'auraient pas droit à une indemnisation de la | geen recht zouden hebben op een vergoeding van de waardevermindering |
| moins-value de ces biens dans l'hypothèse où le plan de secteur ou le | van die goederen indien het gewestplan of het gemeentelijk plan van |
| plan d'aménagement communal viendraient à être révisés et où | aanleg zouden worden herzien en de bestemming van de goederen van de |
| l'affectation des biens des requérants s'en trouverait modifiée. | verzoekende partijen hierdoor zou worden gewijzigd. |
| B.2.3. L'exception d'irrecevabilité est rejetée. | B.2.3. De exceptie van onontvankelijkheid wordt verworpen. |
| B.3.1. Le Gouvernement flamand soulève une exception d'irrecevabilité du recours, au motif que l'exigence posée par l'alinéa 2 attaqué, à savoir que le propriétaire prouve qu'il a cherché à réaliser l'affectation à laquelle il est mis fin, serait déjà implicitement contenue dans l'alinéa 1er, non attaqué, de la disposition. B.3.2. L'exception est liée à l'interprétation qu'il convient de donner aux alinéas 1er et 2 de la disposition attaquée. Elle porte donc sur le fond de l'affaire et doit être jointe à l'examen de celui-ci. Quant au fond B.4. Les requérants estiment que la disposition en cause crée une distinction de traitement injustifiée entre les propriétaires de terrain qui subissent une moins-value à la suite d'un changement d'affectation en conséquence de l'adoption d'un plan ayant force obligatoire, selon qu'ils peuvent ou ne peuvent pas prouver par des actes concrets et non équivoques qu'ils ont cherché à réaliser l'affectation à laquelle il est mis fin. | B.3.1. De Vlaamse Regering voert een exceptie van onontvankelijkheid van het beroep aan, om reden dat de in het bestreden tweede lid vervatte vereiste, namelijk dat de eigenaar aantoont dat hij de bestemming waaraan een einde is gemaakt, heeft gepoogd te verwezenlijken, reeds impliciet vervat zou zijn in het niet bestreden eerste lid van de bepaling. B.3.2. De exceptie houdt verband met de interpretatie die aan het eerste en tweede lid van de bestreden bepaling dient te worden gegeven. Zij heeft dus betrekking op de grond van de zaak en dient bij het onderzoek ervan te worden gevoegd. Ten gronde B.4. De verzoekende partijen zijn van mening dat de in het geding zijnde bepaling een onverantwoord verschil in behandeling teweegbrengt onder de eigenaars van terreinen die een waardevermindering ondergaan na een bestemmingswijziging als gevolg van de goedkeuring van een plan met bindende kracht, naargelang zij al dan niet door concrete en ondubbelzinnige handelingen kunnen aantonen dat zij de bestemming waaraan een einde is gemaakt, hebben gepoogd te verwezenlijken. B.5. Vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling voorzag artikel |
| B.5. Avant sa modification par la disposition attaquée, l'article 70 | 70 van het W.W.R.O.S.P. erin dat de waardevermindering als gevolg van |
| du CWATUP prévoyait que la moins-value occasionnée par le changement | de wijziging van de bestemming van een goed het recht op een |
| d'affectation d'un bien pouvait donner lieu à indemnisation lorsque le | vergoeding kon doen ontstaan, wanneer het goed kon worden beschouwd |
| bien pouvait être considéré comme à bâtir ou à lotir, soit en vertu de | als een te bebouwen of te verkavelen goed, ofwel op grond van de |
| l'affectation existante, soit en vertu de la destination normale du | bestaande bestemming, ofwel op grond van de normale bestemming van het |
| terrain. Pour apprécier si la destination normale du terrain était | terrein. Om te oordelen of het terrein normaal bestemd was om te |
| d'être bâti ou loti, il était traditionnellement exigé que le bien | worden bebouwd of verkaveld, werd traditioneel vereist dat het goed in |
| soit apte à recevoir des constructions, qu'il soit riverain d'une | staat was om te worden bebouwd, aan een voldoende uitgeruste weg |
| voirie suffisamment équipée et voisin d'autres terrains à bâtir ou de | aangrensde en dicht bij andere bouwterreinen of andere reeds gebouwde |
| bâtiments existants. | goederen gelegen was. |
| L'article 33 du décret du 18 juillet 2002 remplace le critère de la « destination normale du bien » par la condition que « le bien soit apte à recevoir des constructions et riverain d'une voirie suffisamment équipée compte tenu de la situation des lieux ». Il ajoute la condition que le propriétaire puisse « montrer par des actes concrets et non équivoques qu'il a cherché à réaliser l'affectation à laquelle il est mis fin ». B.6. Les travaux préparatoires de la disposition en cause indiquent qu'elle s'inscrit dans le contexte de la « révision globale des vingt-trois plans de secteur que compte la Région wallonne en vue de l'inscription thématique de nouvelles zones d'activité économique » (Doc., Parlement wallon, 2001-2002, no 309/1, p. 4). Le décret du 18 juillet 2002 doit permettre de « mieux appliquer le principe de gestion parcimonieuse » lors de cette révision, « notamment en renforçant les conditions de naissance du droit à l'indemnisation des moins-values » (ibid., p. 5). Le principe de l'indemnisation est maintenu, mais la condition selon laquelle le propriétaire doit montrer qu'il a cherché à valoriser l'affectation compromise permet d'assurer que « seules les frustrations d'espérances légitimes concrétisées seront indemnisables » (ibid ., p. 11), « de ne compenser que les moins-values effectivement ressenties par ceux qui se disposaient à réaliser l'affectation prévue par le plan révisé et d'exclure les effets d'aubaine liés au classement de biens en zone d'habitat » (ibid ., p. 32). B.7. L'interdiction de bâtir ou de lotir provenant d'un plan revêtu de la force obligatoire est une limitation de la jouissance du droit de propriété. Il appartient au législateur de déterminer les cas dans lesquels une telle limitation donne lieu à indemnité et les conditions auxquelles cette indemnité peut être octroyée. Ce faisant, le législateur ne pourrait cependant faire usage de critères qui seraient discriminatoires. B.8. Le législateur décrétal peut légitimement prendre des mesures visant à éviter que des pertes purement spéculatives ne soient supportées par la collectivité. En exigeant que le propriétaire fasse la preuve qu'il a effectivement cherché à réaliser l'affectation à laquelle il est mis fin, il a pris une mesure qui est pertinente pour atteindre cet objectif. B.9. Toutefois, par sa généralité, cette mesure risque d'avoir des effets disproportionnés au détriment de certaines catégories de propriétaires. Ainsi, à l'égard des propriétaires qui ont acquis le bien après l'entrée en vigueur du plan établissant l'affectation à laquelle il est mis fin et qui ne l'ont pas acquis à titre onéreux, la mesure apparaît disproportionnée puisque ces propriétaires seraient privés de toute indemnisation alors qu'ils ont subi, lors de cette acquisition, une charge fiscale calculée sur une valeur du bien qui tenait compte de cette affectation. B.10. En s'abstenant de prendre en considération une telle situation, alors qu'il a exempté de la preuve prévue par l'alinéa 2 de l'article 70 les propriétaires qui, à la même époque, ont acquis l'immeuble à titre onéreux et qui ont payé un prix calculé sur une valeur du bien qui tient compte, dans la mesure précisée par le décret, de l'affectation établie par le plan, le législateur décrétal a traité de manière discriminatoire la catégorie de propriétaires décrite en B.9. Par ces motifs, la Cour annule les alinéas 2 à 6 de l'article 70 du Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine tels qu'ils ont été modifiés par l'article 33 du décret de la Région wallonne du 18 juillet 2002. Ainsi prononcé en langue française, en langue néerlandaise et en langue allemande, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 11 février 2004. Le greffier, L. Potoms. Le président f.f., | Artikel 33 van het decreet van 18 juli 2002 vervangt het criterium van de « normale bestemming van het goed » door de voorwaarde dat het goed « in staat is om bebouwd te worden en aangrenst aan een weg die voldoende uitgerust is rekening houdend met de ligging ». Hieraan voegt het de voorwaarde toe dat de eigenaar « door concrete en ondubbelzinnige handelingen [kan] aantonen dat hij gepoogd heeft om de bestemming waaraan een einde is gemaakt, te verwezenlijken ». B.6. De parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling wijst erop dat die bepaling past in de context van de « algemene herziening van de drieëntwintig gewestplannen die het Waalse Gewest telt met het oog op de thematische inschrijving van nieuwe bedrijfsruimten » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 309/1, p. 4). Het decreet van 18 juni 2002 moet het mogelijk maken « het beginsel van het zuinige beheer beter toe te passen » tijdens die herziening, « met name door de voorwaarden inzake het ontstaan van het recht op de vergoeding van de waardeverminderingen te versterken » (ibid., p. 5). Het beginsel van de vergoeding wordt behouden, maar de voorwaarde volgens welke de eigenaar moet aantonen dat hij heeft gepoogd de bedreigde bestemming op te waarderen, maakt het mogelijk zich ervan te vergewissen dat « enkel de daadwerkelijk beschaamde gewettigde verwachtingen vergoed zullen kunnen worden » (ibid., p. 11), « alleen die waardeverminderingen te compenseren die de personen die zich voornamen de in het herziene plan bepaalde bestemming te verwezenlijken, daadwerkelijk hebben geleden, en de onverwachte voordelen voortvloeiend uit de inkleuring van goederen als woongebied uit te sluiten » (ibid., p. 32). B.7. Het bouw- of verkavelingsverbod voortvloeiend uit een plan met bindende kracht is een beperking van het genot van het eigendomsrecht. Het staat aan de wetgever de gevallen vast te stellen waarin een dergelijke beperking aanleiding geeft tot een vergoeding, alsook de voorwaarden waaronder die vergoeding kan worden toegekend. Daarbij zou de wetgever echter geen criteria kunnen hanteren die discriminerend zouden zijn. B.8. De decreetgever mag op wettige wijze maatregelen nemen die moeten vermijden dat louter speculatieve verliezen door de gemeenschap zouden worden gedragen. Door te eisen dat de eigenaar aantoont dat hij daadwerkelijk heeft gepoogd de bestemming waaraan een einde is gemaakt, te verwezenlijken, heeft hij een maatregel genomen die relevant is om dat doel te bereiken. B.9. Evenwel kan de maatregel, door zijn algemeenheid, onevenredige gevolgen hebben ten nadele van sommige categorieën van eigenaars. Aldus blijkt de maatregel onevenredig, ten aanzien van de eigenaars die het goed hebben verworven na de inwerkingtreding van het plan tot vaststelling van de bestemming waaraan een einde is gemaakt en die het niet onder bezwarende titel hebben verworven, aangezien die eigenaars elke vergoeding zou zijn ontzegd, terwijl zij, bij die verwerving, een fiscale last hebben gedragen berekend op een waarde van het goed die rekening hield met die bestemming. B.10. Door met een dergelijke situatie geen rekening te houden, terwijl hij de eigenaars die toentertijd het onroerend goed onder bezwarende titel hebben verworven en die een prijs hebben betaald berekend op een waarde van het goed die, in de mate zoals gepreciseerd in het decreet, met de door het plan vastgestelde bestemming rekening houdt, heeft vrijgesteld van de bewijsvoering waarin artikel 70, tweede lid, voorziet, heeft de decreetgever de onder B.9 omschreven categorie van eigenaars op discriminerende wijze behandeld. Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 70, tweede tot zesde lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, zoals gewijzigd bij artikel 33 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 2002. Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 februari 2004. De griffier, L. Potoms. De wnd. voorzitter, |
| P. Martens. | P. Martens. |