← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 17 mai 2019,
dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 24 mai 2019, la Cour du travail de Liège, division
Liège, a posé les questions préjudicielles su « 1. L'article 57, § 2, alinéa
1 er , 1°, de la loi du 8 juillet 1976 organique des c(...)"
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 17 mai 2019, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 24 mai 2019, la Cour du travail de Liège, division Liège, a posé les questions préjudicielles su « 1. L'article 57, § 2, alinéa 1 er , 1°, de la loi du 8 juillet 1976 organique des c(...) | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 17 mei 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 mei 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudi « 1. Schendt artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende(...) |
---|---|
COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 |
Par arrêt du 17 mai 2019, dont l'expédition est parvenue au greffe de | januari 1989 Bij arrest van 17 mei 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het |
la Cour le 24 mai 2019, la Cour du travail de Liège, division Liège, a | Hof is ingekomen op 24 mei 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, |
posé les questions préjudicielles suivantes : | afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : |
« 1. Schendt artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van | |
« 1. L'article 57, § 2, alinéa 1er, 1°, de la loi du 8 juillet 1976 | 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk |
organique des centres publics d'action sociale, viole-t-il les articles 10 et 11, 22 et 23 de la Constitution, en ce qu'il prive un étranger en séjour illégal, parent d'un enfant majeur avec lequel il cohabite et lui assure depuis plusieurs années son soutien matériel et moral du fait que ledit enfant est atteint, depuis sa minorité, d'une maladie grave reconnue comme étant constitutive d'une impossibilité médicale absolue d'obtempérer à l'ordre de quitter le territoire qui leur a été notifié, alors que la présence de ce parent auprès de son enfant majeur est jugée indispensable par le corps médical en raison de la vulnérabilité découlant de son état de santé (crises drépanocytaires récidivantes et nécessité d'une intervention chirurgicale en vue d'éviter la paralysie) ? 2. En cas de réponse négative à la question énoncée ci-dessus, | welzijn de artikelen 10 en 11, 22 en 23 van de Grondwet, in zoverre het een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, ouder is van een meerderjarig kind met wie hij samenwoont en aan wie hij sedert verscheidene jaren zijn materiële en morele steun verleent wegens het feit dat het genoemde kind sinds zijn minderjarigheid is getroffen door een ernstige ziekte waarvan is erkend dat zij een absolute medische onmogelijkheid uitmaakt om gevolg te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten waarvan hun kennis is gegeven, [...] ontzegt, terwijl de aanwezigheid van die ouder bij zijn kind door het medisch korps onontbeerlijk wordt geacht wegens de kwetsbaarheid die voortvloeit uit zijn gezondheidstoestand (recidiverende drepanocytaire crisissen en noodzaak van een chirurgische ingreep teneinde verlamming te vermijden) ? 2. In geval van een ontkennend antwoord op de hierboven geformuleerde vraag : Schendt artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet |
l'article 57, § 2, alinéa 1er, 1°, de la loi du 8 juillet 1976 | van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk |
organique des centres publics d'action sociale, viole-t-il l'article 22 de la Constitution, interprété dans le sens retenu par l'arrêt Abdida, - d'une part, à la lumière des articles 7 et 12 [lire : 21] de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne garantissant, le premier, à toute personne le droit au respect de sa vie privée et familiale, et le second prohibant toute discrimination fondée sur l'âge, - et d'autre part, des articles 5 et 13 de la directive 2008/115/CE, lus à la lumière des articles 19, § 2, et 47 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, ainsi que de l'article 14, § 1er, b), de cette directive, en ce qu'il prive de toute aide sociale autre que l'aide médicale urgente un étranger ressortissant d'un Etat tiers, en séjour illégal sur le territoire d'un Etat membre et père d'un enfant mineur ayant atteint l'âge de la majorité durant l'exercice du recours en annulation et suspension qu'il a introduit, en son nom personnel et de représentant de cet enfant alors encore mineur, contre une décision leur ayant ordonné de quitter le territoire d'un Etat membre, alors que, d'une part, ledit enfant aujourd'hui majeur est atteint, depuis sa minorité d'une maladie grave que l'exécution de cette décision est susceptible d'exposer à un risque sérieux de détérioration grave et irréversible et que, d'autre part, la présence de ce parent auprès de cet enfant majeur est jugée indispensable par le corps médical en raison de sa vulnérabilité découlant de son état de santé (crises drépanocytaires récidivantes et nécessité d'une intervention chirurgicale en vue d'éviter la paralysie) ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 7189 du rôle de la Cour. Le greffier, | welzijn artikel 22 van de Grondwet, geïnterpreteerd in de in het arrest Abdida in aanmerking genomen zin, - enerzijds, in het licht van de artikelen 7 en 12 [lees : 21] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarvan het eerste aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven waarborgt en het tweede iedere discriminatie op grond van leeftijd verbiedt, - en, anderzijds, in het licht van de artikelen 5 en 13 van de richtlijn 2008/115/EG, gelezen in het licht van de artikelen 19, lid 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook in het licht van artikel 14, lid 1, b), van die richtlijn, in zoverre het een vreemdeling, onderdaan van een derde Staat, die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en vader is van een minderjarig kind dat de leeftijd van de meerderjarigheid heeft bereikt tijdens de uitoefening van het beroep tot nietigverklaring en tot schorsing dat hij uit persoonlijke naam en als vertegenwoordiger van dat toen nog minderjarige kind heeft ingediend tegen een beslissing waarin hun het bevel werd gegeven het grondgebied van een lidstaat te verlaten, elke andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp ontzegt, terwijl, enerzijds, het genoemde, thans meerderjarige kind sinds zijn minderjarigheid is getroffen door een ernstige ziekte waarbij het door de uitvoering van die beslissing kan worden blootgesteld aan een ernstig risico dat de ziekte op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert en terwijl, anderzijds, de aanwezigheid van die ouder bij dat meerderjarige kind door het medisch korps onontbeerlijk wordt geacht wegens diens kwetsbaarheid die voortvloeit uit zijn gezondheidstoestand (recidiverende drepanocytaire crisissen en noodzaak van een chirurgische ingreep teneinde verlamming te vermijden) ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 7189 van de rol van het Hof. De griffier, |
P.-Y. Dutilleux | P.-Y. Dutilleux |