← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par
arrêt du 29 janvier 2004 en cause du ministère public contre B. Dogan et autres, dont l'expédition est
parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le « Les articles 49 et 52ter de la loi du 8 avril 1965 [relative à la
protection de la jeunesse] ne (...)"
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par arrêt du 29 janvier 2004 en cause du ministère public contre B. Dogan et autres, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le « Les articles 49 et 52ter de la loi du 8 avril 1965 [relative à la protection de la jeunesse] ne (...) | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 29 januari 2004 in zake het openbaar ministerie tegen B. Dogan en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof i « Schenden de artikelen 49 en 52ter van de wet van 8 april 1965 [betreffende de jeugdbescherming] (...) |
---|---|
COUR D'ARBITRAGE | ARBITRAGEHOF |
Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 |
sur la Cour d'arbitrage | januari 1989 op het Arbitragehof |
Par arrêt du 29 janvier 2004 en cause du ministère public contre B. | Bij arrest van 29 januari 2004 in zake het openbaar ministerie tegen |
Dogan et autres, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour | B. Dogan en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het |
d'arbitrage le 2 février 2004, la Cour d'appel de Liège a posé la | Arbitragehof is ingekomen op 2 februari 2004, heeft het Hof van Beroep |
question préjudicielle suivante : | te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Les articles 49 et 52ter de la loi du 8 avril 1965 [relative à la | « Schenden de artikelen 49 en 52ter van de wet van 8 april 1965 |
protection de la jeunesse] ne violent-ils pas les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'ils ne permettent pas au mineur d'être obligatoirement assisté d'un avocat lorsqu'il comparaît en urgence devant un juge d'instruction, ni d'interjeter appel d'une décision qui serait prise à son encontre, dans ce cas, par le juge d'instruction, alors que ces garanties sont accordées au mineur par les articles 52ter, 52quater et 54bis lorsqu'il comparaît devant le juge de la jeunesse ou le tribunal de la jeunesse et qu'une décision est prise à son encontre par ce ' juge naturellement compétent ' ? » Cette affaire est inscrite sous le numéro 2901 du rôle de la Cour. Le greffier, | [betreffende de jeugdbescherming] niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij het de minderjarige niet mogelijk maken verplicht te worden bijgestaan door een advocaat wanneer hij in spoedeisende gevallen voor een onderzoeksrechter verschijnt, noch beroep in te stellen tegen een beslissing die de onderzoeksrechter in dat geval te zijnen aanzien zou hebben genomen, terwijl de artikelen 52ter, 52quater en 54bis die waarborgen aan de minderjarige toekennen wanneer hij voor de jeugdrechter of de jeugdrechtbank verschijnt en die ' natuurlijk bevoegde rechter ' een beslissing te zijnen aanzien heeft genomen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2901 van de rol van het Hof. De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |