Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 september 2016
gepubliceerd op 06 oktober 2016

Koninklijk besluit houdende het statuut van de ereconsul

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2016015116
pub.
06/10/2016
prom.
21/09/2016
ELI
eli/besluit/2016/09/21/2016015116/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de ereconsul


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer U hierbij een ontwerp van koninklijk besluit voor te leggen aangaande het statuut van de ereconsul.

Inleiding.

België heeft iets meer dan driehonderd ereconsuls. Zij vormen een essentieel deel van ons diplomatiek en consulair netwerk. In meerdere landen zijn zij de enige officiële Belgische vertegenwoordigers. Hun activiteiten zijn complementair aan deze van onze beroepsposten. Zij oefenen een aantal consulaire opdrachten uit maar staan onze beroepsposten ook bij in de behartiging van de diverse belangen van ons land en van onze landgenoten.

Onderhavig ontwerp van koninklijk besluit beoogt de actualisering van het statuut van de ereconsul zoals dit geregeld was in het inmiddels opgeheven KB van 3 juni 1999 houdende het organiek reglement van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking.

Het ontwerp van koninklijk besluit is gebaseerd op de ervaring van onze beroepsposten, van de diensten van het hoofdbestuur van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van de ereconsuls.

Het houdt ook rekening met het internationaal recht, met name het Verdrag van Wenen inzake Consulair Verkeer, met de Belgische wetgeving, met name het Consulair Wetboek, en de interne reglementeringen van de FOD Buitenlandse Zaken.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 geeft een definitie van de term "ereconsul".

Artikel 2, eerste lid, bepaalt de voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om als ereconsul te kunnen aangesteld worden. In vergelijking met de regeling van het opgeheven organiek reglement zijn deze duidelijker geformuleerd. Het betreft in het bijzonder het voorkomen van belangenvermenging en -conflicten.

Met uitzondering van de bepaling dat ereconsuls over voldoende eigen middelen moeten beschikken om de werking van de ereconsulaire post te verzekeren (artikel 2, 5° ) worden de specifieke financiële aangelegenheden betreffende de ereconsuls buiten het bestek van dit ontwerp geregeld.

Nieuw is het punt 7° dat tot doel heeft de keuze van een ereconsul beter af te stemmen op het specifieke profiel van de ereconsulaire post.

Ook nieuw is de bepaling in artikel 2, tweede lid, dat een ereconsul tijdens zijn ambtstermijn moet blijven voldoen aan de benoemingsvoorwaarden.

Artikel 3 beschrijft de procedure voor de selectie van een ereconsul.

De hoofden van de diplomatieke en consulaire beroepsposten en de diensten van de FOD Buitenlandse Zaken spelen daarin een belangrijke rol.

Artikel 4 bepaalt dat ereconsuls benoemd worden door de Koning op voordracht van de minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken. Daar waar in de vorige regeling ereconsuls benoemd werden voor een ambtstermijn van onbepaalde duur worden ereconsuls in het nieuw statuut benoemd voor een termijn van 5 jaar. In de praktijk zullen ereconsuls kunnen benoemd worden voor opeenvolgende termijnen van 5 jaar. Te noteren dat de FOD Buitenlandse Zaken een gelijkaardige praktijk (accreditering voor ambtstermijnen van vijf jaar) aanhoudt ten aanzien van buitenlandse ereconsuls in België.

De regeling van de beperkte ambtstermijn zal gelden voor de ereconsuls die benoemd worden na de inwerkingtreding van het nieuw statuut, niet voor de ereconsuls die reeds in functie zijn (zie art. 12). Dergelijke retroactieve inkorting van hun benoeming zou negatief kunnen geïnterpreteerd worden en demotiverend kunnen werken.

Artikel 5, eerste lid, geeft een beschrijving van de bevoegdheden van de ereconsuls. Deze is deels gebaseerd op het Verdrag van Wenen en is met opzet breed geformuleerd om, binnen de perken van de Belgische en internationale rechtsorde, alle aspecten te omvatten van de behartiging van de Belgische belangen, van de bevordering van de relaties van België met derde Staten, en van de dienstverlening aan Belgische en vreemde burgers.

Wat de specifiek consulaire aspecten betreft wordt nadruk gelegd op de belangrijke opdracht van hulp en bijstand aan landgenoten en op de toepassing van het Consulair Wetboek volgens dewelke aan ereconsuls enkel nog bevoegdheid verleend wordt voor legalisaties en de afgifte van voorlopige paspoorten.

Artikel 5, tweede lid, spreekt voor zichzelf. In de praktijk is het eerder uitzonderlijk dat een Belgische ereconsul ook een andere Staat vertegenwoordigt.

Artikel 6 behoeft geen verdere bespreking.

Artikel 7 bepaalt dat ereconsuls onder het diplomatiek (of algemeen) gezag staan van het hoofd van een diplomatieke beroepspost en, wat in het bijzonder de consulaire bevoegdheden betreft, onder het functioneel gezag van het hoofd van een consulaire beroepspost.

In de meeste gevallen - het betreft beroepsposten in hoofdsteden van derde landen - is dezelfde statutaire ambtenaar hoofd van zowel de diplomatieke beroepspost (ambassade/ambassadeur) als de consulaire beroepspost (consulaat-generaal/consul-generaal). Uitzonderingen hierop zijn: - consulaire beroepsposten die niet in hoofdsteden gevestigd zijn, - beroepsposten in hoofdsteden van landen waar de lokale wetgeving niet toestaat dat eenzelfde persoon diplomatiek én consulair posthoofd is.

Artikel 8 definieert de gevallen waarin een einde gesteld wordt aan de benoeming van een ereconsul.

De punten 1°, 2°, 3° en 5° behoeven geen verdere toelichting.

In punt 4° van dit artikel wordt formeel een leeftijdsgrens van 80 jaar ingevoerd. In de vorige regeling was er een eerder informele leeftijdsgrens van 70 jaar. Te noteren dat de FOD Buitenlandse Zaken een leeftijdsgrens van 80 jaar hanteert ten aanzien van buitenlandse ereconsuls in België.

Punt 6° bepaalt dat een einde kan gesteld worden aan de benoeming van een ereconsul wanneer hij niet meer voldoet aan de benoemingsvoorwaarden of tekortkomingen vertoont in de uitoefening van zijn ambt.

Artikel 9 legt de procedure vast volgens dewelke bij toepassing van artikel 8, 6° een einde kan gesteld worden aan de benoeming van een ereconsul. Er wordt gestreefd naar een grote juridische zekerheid zowel voor de FOD Buitenlandse Zaken als voor de ereconsuls.

De hoofden van de beroepsposten spelen een belangrijke rol in het opstarten en het verloop van de procedure maar de eindbeslissing wordt door de minister genomen wat impliceert dat het hoofdbestuur van de FOD Buitenlandse Zaken nauw toeziet op de correcte uitvoering.

Artikel 10 behoeft geen verdere uitleg.

Artikel 11 creëert een juridische basis voor de aanstelling van een tijdelijk beheerder. Ervaring heeft aangetoond dat dit soms nodig is om te vermijden dat een ereconsulaire post te lange tijd inactief is wanneer een ereconsul afwezig is of een benoemingsprocedure te lang aansleept.

Artikel 12 bepaalt dat, met uitzondering van de in de tijd beperkte benoemingsperiode (artikel 4, tweede lid), het koninklijk besluit integraal van toepassing is op de ereconsuls die in functie zijn op de dag van zijn inwerkingtreding.

Artikel 13 behoeft geen verdere uitleg.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, D. REYNDERS

ADVIES 59.730/2/V VAN 17 AUGUSTUS 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `HOUDENDE HET STATUUT VAN DE ERECONSUL' Op 5 juli 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege (*) verlengd tot 19 augustus 2016, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende het statuut van de ereconsul'.

Het ontwerp is door de tweede vakantiekamer onderzocht op 17 augustus 2016.

De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, voorzitter, Pierre Vandernoot, kamervoorzitter en Luc Detroux, staatsraad, Jacques Englebert, assessor, en Colette Gigot, griffier.

Het verslag is opgesteld door Jean-Baptiste Levaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 augustus 2016. (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Aanhef 1. In het tweede lid moet ook worden verwezen naar artikel 4, vierde lid, van het Consulair Wetboek (1), aangezien dat de rechtsgrond vormt van artikel 11 van het ontwerp. 2. Het vierde lid zou moeten worden gesteld als volgt : "Gelet op advies 59.730/2/V van de Raad van State, gegeven op 17 augustus 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Dispositief Artikel 1 De definitie van "de minister", in het eerste lid, 2°, is dezelfde als die welke reeds in artikel 1, 11°, van het wetboek voorkomt.

Het overnemen van bepalingen van een hogere regeling kan echter verwarring doen ontstaan over de precieze aard van de regel en er inzonderheid toe leiden dat later uit het oog wordt verloren dat de steller van de regeling niet bevoegd is om de bepaling in kwestie te wijzigen (2).

De definitie in artikel 1, eerste lid, 2°, moet dus worden weggelaten.

Evenzo moeten de woorden "en die niet bezoldigd wordt uit de Staatsbegroting" worden weggelaten aangezien ze zijn overgenomen uit artikel 1, 5°, van het wetboek.

Voorts is het tweede lid, luidens hetwelk "[d]e definities opgenomen in artikel 1 van het Consulair Wetboek (...) van toepassing [zijn] in dit besluit", overbodig, aangezien de toepassing van die definities voortvloeit uit het beginsel van de hiërarchie van de normen en uit het wetboek zelf. Dat lid moet eveneens worden weggelaten.

Artikel 8 In de Franse tekst van de bepaling onder 6° moet het woord "stipulées" worden vervangen door het woord "prévues", aangezien de voorwaarden waarnaar wordt verwezen niet in een contract zijn vastgelegd.

Artikel 9 1. Het woord "onverwijld" is enkel te begrijpen in het geval, bepaald in paragraaf 1, tweede lid, waarin de ereconsul geschorst is zonder dat hij vooraf is gehoord. Het is echter de bedoeling dat het verhoor van de ereconsul waarin paragraaf 2 voorziet, van toepassing is in de andere gevallen waarin een voorstel tot opheffing van de benoeming van de betrokken ereconsul in het vooruitzicht wordt gesteld. De tekst moet dienovereenkomstig worden herzien. 2. In paragraaf 3 moet worden vermeld dat de termijn waarover de ereconsul beschikt om zijn opmerkingen mee te delen, ingaat op de dag waarop deze het afschrift van de "notulen" (lees: het proces-verbaal) van zijn verhoor ontvangt. Artikel 10 Zoals de gemachtigde van de minister heeft beaamd, moet het begin van de bepaling worden gesteld als volgt: "

Art. 10.De ereconsul die het ambt van ereconsul gedurende twintig jaar heeft vervuld, kan door Ons worden gemachtigd de eretitel van zijn ambt te dragen, zijnde:".

Artikel 13 Artikel 13 bepaalt dat het ontworpen besluit "in werking [treedt] op de eerste dag van de maand volgend op die van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad".

Het nadeel van een dergelijke regel van inwerkingtreding is dat, als het ontworpen besluit aan het einde van de maand bekendgemaakt wordt, de adressaten van het besluit niet over de normale termijn van tien dagen zullen beschikken om er kennis van te nemen, een termijn die in principe wordt voorgeschreven bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 `betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen'. Die bepaling strekt ertoe iedereen een redelijke termijn te geven om van de nieuwe regels kennis te nemen (3).

Op de vraag of het nodig is om in een bijzondere inwerkingtredingsregeling te voorzien, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "Il n'est pas absolument nécessaire de prévoir une disposition particulière d'entrée en vigueur. On pourrait appliquer le délai normal de dix jours à partir de la publication et, par conséquent, éliminer l'article 13 du projet".

In die omstandigheden moet artikel 13 worden weggelaten. (1) Hierna "het wetboek" genoemd. (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 80. (3) Zie in die zin reeds advies 39.217/4, op 26 oktober 2005 gegeven over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 26 januari 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/01/2006 pub. 01/03/2006 numac 2006014024 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de openbare raadplegingen die worden geregeld in artikel 140 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005 type koninklijk besluit prom. 26/01/2006 pub. 01/03/2006 numac 2006014025 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005 sluiten `betreffende de nadere regels voor de openbare raadplegingen die worden geregeld in artikel 140 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005' en aan het koninklijk besluit van 26 januari 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/01/2006 pub. 01/03/2006 numac 2006014024 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de openbare raadplegingen die worden geregeld in artikel 140 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005 type koninklijk besluit prom. 26/01/2006 pub. 01/03/2006 numac 2006014025 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005 sluiten `betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005'.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, P. Liénardy.

21 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de ereconsul FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op het Consulair Wetboek, de artikelen 4, vierde lid, en 5;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 mei 2016;

Gelet op het advies 59/730/2/V van de Raad van State, gegeven op 17 augustus 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende het Verdrag van Wenen van 24 april 1963 inzake consulair verkeer;

Overwegende het koninklijk besluit van 5 maart 2015Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/03/2015 pub. 20/03/2015 numac 2015015038 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sluiten houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Op de voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder ereconsul : het hoofd van de ereconsulaire post, in die hoedanigheid belast met de uitoefening van consulaire werkzaamheden.

Het gebruik van de mannelijke vorm in dit besluit is gemeenslachtig.

Art. 2.Om tot ereconsul benoemd te kunnen worden, moet de persoon voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° van onberispelijk gedrag zijn en een eervolle reputatie genieten;2° een belangrijke rol spelen in het maatschappelijk leven van het ressort van de ereconsulaire post;3° goede relaties onderhouden met de overheden van het ressort van de ereconsulaire post;4° geen persoonlijke en/of zakelijke belangen hebben die kunnen leiden tot een belangenconflict bij de uitoefening van het ambt van ereconsul;5° over voldoende eigen middelen beschikken om de werking van de ereconsulaire post te verzekeren;6° woonachtig zijn in de plaats waar de ereconsulaire post gevestigd is;7° beantwoorden aan de vereisten die voortvloeien uit de bijzondere kenmerken en omstandigheden van het ressort van de ereconsulaire post. De ereconsul moet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid blijven voldoen tijdens zijn volledige ambtstermijn.

Art. 3.Het hoofd van de consulaire beroepspost bevoegd voor het ressort van de ereconsulaire post selecteert één of meerdere personen die voldoen aan de benoemingsvoorwaarden.

Indien meerdere personen werden geselecteerd, stelt het hoofd van de consulaire beroepspost een gemotiveerde rangschikking op.

De selectie of, desgevallend, de rangschikking wordt, vergezeld van het advies van het hoofd van de diplomatieke zending bevoegd voor het ressort van de ereconsulaire post en van de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, toegestuurd aan de minister.

Art. 4.De ereconsul wordt door Ons benoemd op voordracht van de minister.

De ereconsul wordt benoemd voor een periode van vijf jaar.

Art. 5.Binnen de door het volkenrecht, de Belgische wetten en de wetten van de ontvangststaat toegestane grenzen, heeft de ereconsul de volgende bevoegdheden : 1° het behartigen, in zijn ressort, van de belangen van België en van de Belgische natuurlijke personen en rechtspersonen;2° het bevorderen van de betrekkingen tussen België en zijn ressort;3° zich informeren over de ontwikkelingen in zijn ressort die een weerslag kunnen hebben op de belangen van België en van de Belgische natuurlijke personen en rechtspersonen en daarover verslag uitbrengen aan de diplomatieke zending en de consulaire beroepspost waaronder hij ressorteert;4° het verlenen van hulp en bijstand aan Belgische onderdanen;5° het uitoefenen van de consulaire werkzaamheden waartoe hij gemachtigd is door het Consulair Wetboek en zijn uitvoeringsbesluiten;6° het verrichten van andere taken die hem door het hoofd van de diplomatieke zending en het hoofd van de consulaire beroepspost opgedragen worden in het kader van hun ambt. De ereconsul mag geen consulair ambt uitoefenen ten behoeve van een derde Staat, tenzij mits uitdrukkelijke en voorafgaandelijke toestemming van de minister en op voorwaarde dat de ontvangststaat daartegen geen bezwaar heeft.

Art. 6.De ereconsul die buitengewone diensten heeft geleverd, kan door Ons de titel van ereconsul-generaal worden toegekend.

Art. 7.De ereconsul staat onder het diplomatiek gezag van het hoofd van de diplomatieke zending bevoegd voor zijn ressort.

Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van het hoofd van de diplomatieke zending vermeld in artikel 12, tweede lid van het koninklijk besluit van 5 maart 2015Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/03/2015 pub. 20/03/2015 numac 2015015038 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sluiten houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, staat de ereconsul voor de consulaire werkzaamheden waartoe hij gemachtigd is door het Consulair Wetboek en zijn uitvoeringsbesluiten onder het gezag van het hoofd van de consulaire beroepspost bevoegd voor zijn ressort.

Art. 8.De benoeming van de ereconsul wordt opgeheven in de volgende gevallen : 1° de ereconsul verzoekt om van zijn ambt te worden ontheven;2° de periode waarvoor de ereconsul benoemd werd, is ten einde;3° de ereconsulaire post waar de ereconsul benoemd is, is gesloten;4° de ereconsul heeft de leeftijd van 80 jaar bereikt;5° de ontvangststaat trekt het exequatur in;6° de ereconsul voldoet niet meer aan de voorwaarden opgenomen in artikel 2, eerste lid, of vertoont tekortkomingen in de uitoefening van zijn ambt.

Art. 9.§ 1. De benoeming wordt door Ons opgeheven wegens één van de redenen bedoeld in artikel 8, 6°, op voordracht van de minister en voorstel van het hoofd van de diplomatieke zending nadat de ereconsul de mogelijkheid heeft gekregen om door het hoofd van de diplomatieke zending te worden gehoord.

Indien het om ernstige tekortkomingen gaat, kan het hoofd van de diplomatieke zending de ereconsul schorsen vooraleer hij de mogelijkheid krijgt te worden gehoord. § 2. Het hoofd van de diplomatieke zending roept de ereconsul op om te worden gehoord.

De oproep vermeldt : 1° de feiten waaruit blijkt dat de ereconsul niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, eerste lid of tekortkomingen vertoont in de uitoefening van zijn ambt;2° dat, wegens deze feiten, de benoeming kan opgeheven worden en, desgevallend, de ereconsul wegens deze feiten geschorst werd;3° de modaliteiten, de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° de mogelijkheid om, tot op de dag voorafgaand aan het verhoor, stukken aan het dossier toe te voegen en een schriftelijke reactie in te dienen;5° de mogelijkheid om tijdens het verhoor te worden bijgestaan door een persoon van zijn keuze. Het dossier, dat alle stukken bevat die de eventuele opheffing van de benoeming en, desgevallend, de schorsing verantwoorden, wordt toegevoegd aan de oproep.

Op gemotiveerde vraag van de ereconsul kan uitstel van het verhoor worden verleend. Het organiseren van dit verhoor is, behalve de melding ervan aan de ereconsul, niet onderworpen aan de vormvereisten voorzien in het tweede lid.

Indien de ereconsul, hoewel regelmatig opgeroepen, geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te worden gehoord, formuleert het hoofd van de diplomatieke zending zijn gemotiveerd voorstel op grond van de stukken van het dossier, waaronder de eventueel ingediende schriftelijke reactie. § 3. Het hoofd van de diplomatieke zending maakt de notulen van het verhoor op en maakt binnen de tien dagen na het verhoor een afschrift van de notulen over aan de ereconsul, die over een periode van tien dagen vanaf de ontvangst van het afschrift van de notulen van het verhoor beschikt om hierop zijn opmerkingen te maken. Het niet meedelen van opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor. § 4. Wanneer de ereconsul geschorst werd, beslist het hoofd van de diplomatieke zending vervolgens om de schorsing op te heffen of de schorsing te bevestigen en de minister een gemotiveerd voorstel toe te sturen om de benoeming op te heffen. Dit voorstel wordt vergezeld van het advies van het posthoofd van de consulaire beroepspost en van het volledige dossier.

Wanneer de ereconsul niet geschorst werd, beslist het hoofd van de diplomatieke zending om het dossier af te sluiten of de minister een gemotiveerd voorstel toe te sturen om de benoeming op te heffen. Dit voorstel wordt vergezeld van het advies van het posthoofd van de consulaire beroepspost en van het volledige dossier.

Art. 10.De ereconsul die het ambt van ereconsul gedurende twintig jaar heeft vervuld, kan door Ons worden gemachtigd de eretitel van zijn ambt te dragen, zijnde : 1° voor de ereconsul-generaal : honorair ereconsul-generaal van België;2° voor de ereconsul : honorair ereconsul van België.

Art. 11.Indien de ereconsul niet in staat is zijn ambt uit te oefenen of indien zijn plaats open staat, kan de minister een waarnemend beheerder aanstellen die voorlopig optreedt als hoofd van de ereconsulaire post.

Art. 12.De bepalingen van dit besluit, met uitzondering van het artikel 4, tweede lid, zijn eveneens van toepassing op de consulaire ere-ambtenaren die benoemd werden voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 13.De minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 september 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS

^