gepubliceerd op 03 september 2010
Decreet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling
9 JULI 2010. - Decreet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling (1)
De vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen : HOOFDSTUK I. - Algemeneepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt krachtens artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid als bedoeld in de artikelen 127 en 128 van de Grondwet.
Art. 2.Dit decreet zet, in het kader van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschapscommissie, de volgende Europese richtlijnen om : 1° Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;2° Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 novembre 2000 tot instelling van een algemeeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;3° Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;4° Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking). De referenties die er in de van kracht zijnde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen worden gemaakt naar de Europese richtlijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 86/378/EEG en 97/80/EG dienen, voor wat de Franse Gemeenschapscommissie betreft, opgevat te worden als referenties naar de voornoemde Richtlijn 2006/54/EG. HOOFDSTUK II. - Doel en toepassingsgebied
Art. 3.Dit decreet heeft tot doel een algemeen en geharmoniseerd kader te creëren ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de bevordering van gelijke behandeling op de tot de bevoegdheden van de Franse Gemeenschapscommissie behorende gebieden.
Art. 4.§ 1. Onverminderd het toepassingsgebied van het decreet van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 22 maart 2007 betreffende de gelijkheid van behandeling van personen in de beroepsopleiding en met eerbiediging van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschapscommissie, is dit decreet zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van de overheidsinstellingen, op alle personen van toepassing op de volgende gebieden : 1° het schoolvervoer en het beheer van de schoolgebouwen;2° de gemeentelijke, provinciale, intercommunale en privé-infrastructuren, wat lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven betreft;3° het toerisme;4° de sociale promotie;5° het gezondheidsbeleid;6° de bijstand aan personen;7° de toegang tot goederen en diensten en het verstrekken van goederen en diensten die ter beschikking van het publiek staan los van de betrokken persoon en die aangeboden worden buiten de private en familiale sfeer om, evenals de verrichtingen uitgevoerd in dat verband;8° de toegang tot, de deelname aan en iedere andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit die voor het publiek toegankelijk is. § 2. Dit decreet is eveneens van toepassing op de arbeidsbetrekkingen in openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie, zoals gedefineerd in artikel 5, 16°. HOOFDSTUK III. - Definities
Art. 5.Voor de toepasing van dit decreet, wordt verstaan onder : 1° « gelijke behandeling » : afwezigheid van elke vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie;2° « rechtstreekse discriminatie » : elk onderscheid op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof, levensbeschouwing, politieke of syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, geslacht, zwangerschap, bevalling, moederschap, geslachtsverandering, nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming of sociale afkomst, waardoor een persoon ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;3° « onrechtsreekse discriminatie » : elke bepaling, maatstaf of handelswijze die ogenschijnlijk neutraal is, maar personen omwille van een bepaalde leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof, levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming of sociale afkomst, geslacht, of omwille van de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, geslachtsverandering, of zwangerschap, bevalling of moederschap, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;4° « opdracht tot discrimineren » : elke handelswijze die erin bestaat wie ook opdracht te geven een persoon, een gemeenschap of een van hun leden te discrimineren op grond van de onder 2° genoemde gronden;5° « intimidatie » : ongewenst gedrag dat zich voordoet buiten de arbeidsbetrekkingen, verband houdt met een van de onder 2° bedoelde gronden en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;6° « seksuele intimidatie » : ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie, dat zich voordoet buiten de arbeidsbetrekkingen, en met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;7° « positieve actie » : het handhaven of aannemen van specifieke maatregelen om de nadelen die verband houden met de in 2° genoemde gronden te voorkomen of te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk;8° « redelijke aanpassingen » : passende maatregelen die in een concrete situatie en naargelang de behoefte worden getroffen om een persoon met een handicap in staat te stellen tot tewerkstelling of elke andere activiteit, die binnen het toepassingsgebied valt van dit decreet, toegang te hebben, er deel aan te nemen en erin vooruit te komen, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de persoon die ze moet aannemen.Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde overheidsbeleid inzake personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd; 9° « arbeidsbetrekkingen » : a) de voorwaarden voor toegang, aanstelling en bevordering tot betrekkingen binnen het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie, ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de aanwerving, met inbegrip van de selectieprocedures, de voorwaarden en proeven inzake rekrutering en bevordering, voor alle activiteitstakken en voor alle niveaus van de beroepshiërarchie;b) de toegang, door titularissen van het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie, ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de aanwerving, tot alle vormen en alle niveaus van beroepskeuzevoorlichting, beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding en omscholing, met inbegrip van praktijkervaring;c) de werkgelenheids- en arbeidsvoorwaarden binnen het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie, ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de aanwerving, met inbegrip van de ontslag- en beloningsvoorwaarden;d) het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of enige organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen door de in punt b) genoemde personen, met inbegrip van de voordelen die deze organisaties bieden;10° « loon » : het gewone basis- of minimumloon of wedde en alle andere voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks, in speciën of in natura, worden uitbetaald wegens de dienstbetrekking binnen het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie, ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de aanwerving;11° « het beheer van de schoolgebouwen » : de bevoegdheid bedoeld in artikel 2 van het decreet van 5 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;12° « het schoolvervoer » : de bevoedgheid bedoeld in artikel 3, 5°, van het decreet van 19 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;13° « het gezondheidsbeleid » : de bevoedgheid bedoeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 19 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;14° « de bijstand aan personen » : de bedoelde bevoegdheid van de bijstand aan personen in de zin van het decreet van 19 juli 1993 betreffende de overdracht van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, te weten en met name op het gebied van het gezinsbeleid, het beleid inzake maatschappelijk welzijn, het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen, het gehandicaptenbeleid, het bejaardenbeleid en de bijstand aan niet opgesloten justitiabelen;15° « goederen » : goederen en waren in de zin van de bepalingen van het Vedrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap betreffende het vrije verkeer van goederen en waren;16° « diensten » : diensten in de zin van artikel 57 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;17° « belangenverenigingen » : organisaties, verenigingen en groeperingen die bedoeld zijn in artikel 28;18° « bepalingen » : de bestuursrechtelijke bepalingen en reglementen, de clausules opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten en collectieve reglementen, evenals de bepalingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten;19° « openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie » : - de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie; - de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie die behoren tot categorie 1 en categorie, overeenkomstig de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, en hun operationele filialen; - de door de Franse Gemeenschapscommissie opgerichte publiekrechterlijke intellingen of instellingen van openbaar nut; - de op het initiatief van het College opgerichte verenigingen zonder winstoogmerk. 20° « het College » : het College van de Franse Gemeenschapscommissie. HOOFDSTUK IV. - Bevordering van de diversiteit binnen de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie
Art. 6.§ 1. B Elke instelling van de Franse Gemeenschapscommissie moet een actieplan diversiteit opstellen. Het College bepaalt de algemene inhoud van het actieplan diversiteit en voorziet in de aanpassing van deze inhoud in functie van de omvang en de uitgevoerde activiteiten door de betrokken instellingen. § 2. Met het oog op het verzekeren van de opstelling, de uitvoering en de opvolging van dit actieplan, moet elke openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie : 1° een personeelslid aanstellen dat belast wordt met het actieplan diversiteit;2° een begeleidingscommissie oprichten. § 3. Het College voorziet in de oprichting van een coördinatiecomité inzake diversiteit om de acties tussen de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie te coördineren. § 4. Het College definieert de samenstelling, organisatie en werking : 1° van de in § 2, 2°, bedoelde begeleidingscommissie;2° van het in § 3 bedoelde coördinatiecomité; § 5. Het College definieert het functieprofiel van het in § 2, 1°, bedoelde personeelslid;
Art. 7.Elke instelling van de Franse Gemeenschapscommissie maakt haar vacatures systematisch over aan derusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK V. - Bestrijding van discriminatie Afdeling I. - Discriminatieverbod
Art. 8.De gelijkheid van behandeling wordt gewaarborgd op de in artikel 4 bedoelde gebieden, die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschapscommissie vallen.
Art. 9.§ 1. Voor de gebieden die vallen onder het toepassingsgebied van dit decreet, is elke discriminatie op basis van de in artikel 5, 2°, bedoelde gronden verboden. § 2. In de zin van dit hoofdstuk, wordt er onder discriminatie het volgende verstaan : - rechtstreekse discriminatie, - onrechtstreekse discriminatie, - opdracht tot discrimineren, - intimidatie, - seksuele intimidatie, - het weigeren om redelijke aanpassingen te doen ten voordele van een gehandicapt persoon. Afdeling II. - Rechtvaardiging van verschillen in behandeling
Art. 10.Verschilen in behandeling die berusten op een kenmerk in verband één van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden, met uitzondering van het geslacht, vormen geen rechtstreekse of onrechtsreekse discriminatie, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, voor zover het doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dit doel is.
Voor zover zij enkel betrekking hebben op de toegang tot de tewerkstelling, met inbegrip van de opleiding die deze toegang mogelijk maakt, vormen verschillen in behandeling die berusten op een kenmerk in verband met het geslacht geen rechtstreekse of onrechtsreekse discriminatie, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, voor zover het doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dit doel is.
Art. 11.Verschillen in behandeling op grond van leeftijd, die door algemene en abstracte regels vorm krijgen, vormen geen rechtstreekse of onrechtsreekse discriminatie, indien deze objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend, noodzakelijk en evenredig aan dit doel zijn.
Art. 12.Vormen geen onrechtstreekse discriminatie : de in artikel 5, 2°, bedoelde bepalingen, praktijken of criteria, die objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, voor zover de middelen voor het bereiken van dat doel passend, noodzakelijk en evenredig aan dit doel zijn; verschillen in behandeling op basis van een handicap, als er wordt aangetoond dat er geen redelijke aanpassingen kunnen worden gedaan.
Art. 13.§ 1. Een verschil in behandeling op grond van de in artikel 5, 2° genoemde gronden, geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie, wanneer het verschil in behandeling een door het College toegelaten maatregel van positieve actie inhoudt. § 2. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden uitgevoerd mits naleving van de volgende voorwaarden : - er moet een kennelijke ongelijkheid zijn; - het verdwijnen van deze ongelijkheid moet worden aangewezen als een te bevorderen doelstelling; - de maatregel van positieve actie moet van tijdelijke aard zijn en van die aard zijn dat hij verdwijnt zodra de beoogde doelstelling is bereikt; - de maatregel van positieve actie mag andermans rechten niet nodeloos beperken.
Art. 14.Een verschil in behandeling op grond van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van rechtstreekse of onrechtsreekse discriminatie, wanneer dit verschil in behandeling wordt opgelegd door of krachtens een wet, decreet of ordonnantie. Afdeling III. - Sancties en procedures
Art. 15.De bepalingen die strijdig zijn met dit decreet alsook de bedingen in overeenkomsten die bepalen dat één of meerdere contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die door dit decreet worden gewaarborgd, zijn nietig.
Art. 16.§ 1. In geval van discriminatie die verboden wordt door dit decreet, kan het slachtoffer een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
De persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden moet aan het slachtoffer een vergoeding betalen die naar keuze van het slachtoffer gelijk is, hetzij aan een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in § 2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd geval, moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De in § 1 bedoelde forfaitaire schadevergoeding wordt als volgt bepaald : 1° onverminderd de bepalingen van punt 2°, wordt de forfaitaire vergoeding van de morele schade geleden ten gevolge van een feit van discriminatie, bepaald op 650 euro.Dat bedrag wordt verhoogd tot 1.300 euro indien de dader niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet- discriminerende gronden getroffen zou zijn of omwille van andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade; 2° indien het slachtoffer morele en materiële schadevergoeding vordert wegens discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen, is de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade gelijk aan de brutobeloning voor zes maanden, tenzij de werkgever aantoont dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn.In dat laatste geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade beperkt tot drie maanden bruto beloning. Wanneer de materiële schade die voortvloeit uit een discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen echter hersteld kan worden via de toepassing van de nietigheidssanctie voorzien in artikel 15, wordt de forfaitaire schadevergoeding bepaald volgens de bepalingen van punt 1°.
Art. 17.§ 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, een belangenvereniging zoals bedoeld in artikel 28 of één of meerdere organen in de zin van artikel 27, stelt de voorzitter van het bevoegde rechtscollege het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van dit decreet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan.
De voorzitter van het bevoegde rechtscollege kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding. § 2. Op vraag van het slachtoffer, kan de voorzitter van het bevoegde rechtscollege de in artikel 16, § 2, bedoelde forfaitaire schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen. § 3. De voorzitter van het bevoegde rechtscollege kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder.
Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. § 4. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
Zij kan worden ingesteld bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van het bevoegde rechtscollege of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie.
Op straffe van nietigheid, vermeldt het verzoekschrift : 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker;3° de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld;4° het voorwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering. De griffier van de bevoegde rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd.
Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander gerecht, met inbegrip van het strafgerecht.
Wanneer een vordering tot staking van bij de strafrechter aanhangig gemaakte feiten ingesteld is, wordt over de strafvervolging pas uitspraak gedaan nadat over de vordering tot staking een in kracht van gewijsde getreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting is de verjaring van de strafvordering geschorst.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaand enig rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het wordt door de griffier van de rechtbank onverwijld meegedeeld aan alle partijen en aan de procureur des Konings. § 5. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald in de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.
Art. 18.De stakingsrechter kan op verzoek van het slachtoffer, een belangenvereniging zoals bedoeld in artikel 28 of een of meerdere organen in de zin van artikel 27, degene die de discriminatie heeft gepleegd veroordelen tot betaling van een dwangsom, wanneer aan die discriminatie geen einde is gemaakt. De rechter doet uitspraak overeenkomstig de artikelen 1385bis tot 1385nonies van het Gerechtelijk Wetboek. Afdeling IV. - Strafrechtelijke bepalingen
Art. 19.Voor de toepassing van deze afdeling wordt begrepen onder discriminatie, elke vorm van opzettelijke rechtstreekse discriminatie, opzettelijke onrechtstreekse discriminatie en opdracht tot discrimineren op grond van in artikel 5, 2°, bedoelde gronden, alsook de weigering tot het opmaken van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap.
Art. 20.Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft : 1° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens een van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden;2° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens een van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden;3° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens een van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden;4° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens een van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden;
Art. 21.Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar, wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, ieder drager of agent van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt een persoon discrimineert op grond van de in artikel 5, 2°, bedoelde gronden.
Dezelfde straffen worden toegepast wanneer feiten begaan zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan.
Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.
Indien de openbare officieren of ambtenaren die beticht worden de bovengenoemde daden van willekeur bevolen, toegelaten of vergemakkelijkt te hebben, beweren dat hun handtekening bij verassing is verkregen, zijn zij verplicht de daad, in voorkomend geval, te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd.
Indien een van de bovengenoemde daden van willekeur is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar.
Art. 22.Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen, worden gestraft zij die zich niet voegen naar een vonnis of een arrest dat als gevolg van een vordering tot staking overeenkomstig het bovengenoemde artikel 17 werd gewezen.
Art. 23.In geval van een inbreuk op de artikelen 20, 21 en 22, kan de veroordeelde bovendien overeenkomstig artikel 22 van het Strafwetboek tot de ontzetting worden veroordeeld.
Art. 24.Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de in dit decreet bedoelde misdrijven. Afdeling V. - Bewijslast
Art. 25.§ 1. Wanneer de persoon die meent slachtoffer te zijn van discriminatie, voor de bevoegde rechter feiten aanvoert die het bestaan van een rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. § 2. Het bepaalde van § 1 is van toepassing op alle gerechtelijke procedures, met uitzondering van de strafrechtelijke procedures. Afdeling VI. - Beschermings- en verdedigingsbepalingen
Art. 26.§ 1. Wanneer een klacht wordt ingediend door of ten voordele van een persoon wegens een schending van onderhavig decreet, mogen zij tegen wie deze klacht is gericht geen nadelige maatregel treffen ten aanzien van deze persoon, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht. § 2. Voor de toepassing van dit decreet, dient onder klacht te worden verstaan : - een met redenen omklede klacht ingediend door de belanghebbende bij de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die hem tewerkstelt of, in voorkomend geval, de organisatie, vereniging of instelling die het voorwerp uitmaakt van de klacht, overeenkomstig de geldende procedures; - een met redenen omklede klacht ingediend ten voordele van de betrokken persoon door het orgaan of de organen in de zin van artikel 27 of door een belangenvereniging in de zin van artikel 28; - een rechtsvordering ingesteld door de personen in kwestie; - een rechtsvordering ingesteld ten voordele van de betrokken persoon door het orgaan of de organen in de zin van artikel 27 of door een belangenvereniging in de zin van artikel 28;
De in de eerste en tweede gedachtestrepen van het eerste lid bedoelde met redenen omklede klacht, bestaat uit de betekening van een gedagtekende, ondertekende en ter post aangetekende brief, waarin de grieven ten aanzien van degene die de vermeende discriminatie heeft gepleegd, worden uiteengezet. § 3. Wanneer een nadelige maatregel wordt getroffen ten aanzien van de persoon binnen de twaalf maanden na het indienen van de klacht, valt de bewijslast dat de nadelige maatregel werd getroffen om redenen die vreemd zijn aan de klacht, ten laste van degene tegen wie de klacht is ingericht.
Indien een rechtsvordering door of ten voordele van de persoon werd ingesteld, wordt de periode van twaalf maanden, vermeld in het vorige lid, verlengd tot drie maanden die volgen op de dag van het in kracht van gewijsde treden van de rechterlijke beslissing. § 4. Wanneer de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die de betrokken persoon tewerkstelt, een nadelige maatregel treft ten aanzien van de betrokkene in strijd met § 1, verzoekt deze persoon of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten, hem opnieuw in dienst op te nemen of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten uitoefenen.
Het verzoek wordt gedaan bij aangetekende brief binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden of van om het even welke andere nadelige maatregel.
De openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van het verzoek uitspreken.
De openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die de persoon opnieuw in de dienst opneemt en/of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen laat uitoefenen, moet de wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden of wegens om het even welke andere nadelige maatregel gederfde beloning betalen, alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen betreffende deze beloning storten.
Deze paragraaf is niet van toepassing wanneer de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking een einde heeft genomen. § 5. Onverminderd het artikel 16, moet de auteur van de maatregel, wanneer de betrokkene na het in § 4, lid 1, bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functie niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen en er in het algemeen geoordeeld werd dat de nadelige maatregel in strijd is met § 1, aan de betrokkene een vergoeding betalen die, naar keuze van die persoon, gelijk is, hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het in artikel 16, § 2, vastgelegde bedrag, hetzij aan de werkelijk door de betrokkene geleden materiële en morele schade; in dit laatste geval moet hij de omvang van de geleden schade bewijzen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels van de burgerlijke aansprakelijkheid. § 6. Onverminderd het artikel 16, is de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die de betrokken persoon tewerkstelt, verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen, zonder dat de persoon of belangenvereniging waarbij hij is aangesloten, het in § 4 bedoelde verzoek moet indienen : 1° wanneer het bevoegde rechtscollege de feiten van discriminatie, die het voorwerp uitmaakten van de klacht, bewezen heeft geacht;2° wanneer de betrokkene de arbeidsbetrekking verbreekt, omdat het gedrag van de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die hem tewerkstelt, in strijd is met de bepalingen van § 1, wat volgens de betrokkene een reden is om de arbeidsbetrekking zonder opzegging of vóór het verstrijken ervan te verbreken;3° wanneer de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die de betrokken persoon tewerkstelt, de arbeidsbetrekking heeft beëindigd om dringende redenen, op voorwaarde dat het bevoegde rechtscollege deze beëindiging ongegrond en in strijd met de bepalingen van § 1 heeft geacht. § 7. Wanneer de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking beëindigd werd en deze maatregel in strijd wordt bevonden met § 1, dient de openbare instelling van de Franse Gemeenschapscommissie die de betrokken persoon tewerkstelt, de in § 5 van dit artikel bedoelde schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. § 8. De in dit artikel bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op personen die optreden als getuige, raadsheer, verdediger of bijstandsverlener ten voordele van de betrokken persoon. § 9. Op vraag van de verweerder, kan de rechter bij wie de klacht, zoals bedoeld in § 2, aanhangig is gemaakt, beslissen om de termijn zoals bepaald in § 3 in te korten.
Art. 27.§ 1. Het College wijst een of meer organen aan die in rechte mogen optreden in geschillen waartoe de toepassing van dit decreet aanleiding kan geven in geval van discriminatie op grond van de in artikel 5, 2°, genoemde gronden.
Wanneer het verzoek een discriminatie of inbreuk betreft ten aanzien van een natuurlijke of rechtpersoon, is het verzoek van de in het eerste lid genoemde organen alleen ontvankelijk als deze laatsten aantonen dat zij de instemming van deze natuurlijke of rechtspersoon hebben gekregen. § 2. De in § 1 genoemde organen zijn op grond van de in artikel 5, 2°, bedoelde gronden waarvoor zij bevoegd zijn, eveneens bevoegd voor : 1° het verlenen van onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie tijdens het in overweging nemen van hun klachten aangaande een discriminatie;2° het uitvoeren van onafhankelijke studies over discriminatie;3° het publiceren van onafhankelijke verslagen en het formuleren van aanbevelingen over ieder onderwerp dat verband houdt met discriminatie.
Art. 28.§ 1. Kunnen in rechte optreden in de geschillen waartoe de toepassing van dit decreet aanleiding kan geven, wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld : 1° elke instelling van openbaar nut en elke vereniging die rechtspersoonlijkheid bezit, en zich statutair tot doel stelt de rechten van de mens te verdedigen en discriminatie te bestrijden;2° de representatieve vakbondsorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1974 pub. 05/10/2012 numac 2012000586 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;3° de representatieve vakbondsorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten of instellingen waarop de wet van 19 december 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1974 pub. 05/10/2012 numac 2012000586 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is. § 2. Wanneer het verzoek een discriminatie of inbreuk betreft ten aanzien van een natuurlijke of rechtpersoon, is het verzoek van instellingen, bonden of in het eerste lid genoemde verenigingen alleen ontvankelijk als deze laatsten aantonen dat zij de instemming van deze natuurlijke of rechtspersoon hebben gekregen. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art. 29.In artikel 3 van het decreet van 27 mei 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 27/05/1999 pub. 18/06/1999 numac 1999031261 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van de erkenning en van subsidies aan de opvangtehuizen sluiten betreffende de toekenning van de erkenning en van subsidies aan de opvangtehuizen, wordt punt 2° door het hetgeen volgt vervangen : « 2° de in artikel 2 beschreven taken vervullen bij begunstigden zonder discriminatie in de zin van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ».
Art. 30.§ 1. Aan artikel 2 van het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 09/06/2004 numac 2004035884 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering sluiten met betrekking tot de sociale samenhang, wordt een punt 11 toegevoegd, dat als volgt is opgesteld : « 11. discriminatie : rechtsreekse of onrechtstreekse discriminatie, zoals gedefineerd door het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ». § 2. In artikel 3, lid 2, van het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 09/06/2004 numac 2004035884 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering sluiten met betrekking tot de sociale samenhang, worden de woorden « ongeacht hun nationaliteit of etnische afkomst, hun religieuze, filosofische of culturele overtuiging, hun sociaal statuut, hun socio- economisch niveau, hun leeftijd, hun seksuele geaardheid of hun gezondheid » vervangen door de woorden « zonder discriminatie ».
Art. 31.Artikel 6 van het decreet van 16 juni 2005Relevante gevonden documenten type decreet prom. 16/06/2005 pub. 23/11/2005 numac 2005031394 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan instellingen die representatief zijn voor de Maatschappelijke Actie en het Gezin sluiten betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan instellingen die representatief zijn voor de Maatschappelijke Actie en het Gezin, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Met eerbiediging van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, ontvangen de representatieve instellingen als lid elk centrum, elk huis of elke dienst uit hun sector of uit een in artikel 5, lid 2, bedoelde sector, voor zover dit centrum, dit huis of deze dienst zich ertoe verbindt de statuten van de represenatieve instelling na te leven ».
Art. 32.In artikel 35, lid 3, van het decreet van 4 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/03/1999 pub. 03/04/1999 numac 1999031162 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de sociale integratie van de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces sluiten betreffende de sociale integratie van de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces, worden de woorden « ongeacht zijn ideologische, filosofische en godsdienstige strekking of zijn seksuele gezindheid » vervangen door de woorden « met eerbiediging van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ».
Art. 33.§ 1. In artikel 33 van het decreet van 5 maart 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/03/2009 pub. 08/05/2009 numac 2009031234 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende het aanbod van ambulante diensten in de domeinen van de sociale actie, het gezin en de gezondheid sluiten betreffende het aanbod van ambulante diensten in de domeinen van de sociale actie, het gezin en de gezondheid, wordt punt 4° vervangen door hetgeen volgt : « 4° voor iedereen toegankelijk zijn, zonder de minste discriminatie in de zin van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ».
Art. 34.Het huidige decreet treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, 9 juli 2010.
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie bekrachtigt het decreet tot wijziging van het decreet van 14 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/01/1999 pub. 03/02/1999 numac 1999031027 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de erkenning van de gastkamers en de toelating om de benaming « Gastkamers » te gebruiken sluiten betreffende de erkenning van de gastkamers en de toelating om de benaming « Gastkamers » te gebruiken en kondigt het af.
C. DOULKERIDIS, Minister-Voorzitter van het College.
Ch. PICQUE, Lid van het Collège.
B. CEREXHE, Lid van het Collège.
Mevr. E. HUYTEBROECK, Lid van het Collège.
E. KIR, Lid van het Collège. _______ Nota (1) Parlementaire Handelingen...